Walter White
Ze hoest niet meer. Misschien is ze weer in slaap gevallen.
Opeens loopt er braaksel uit haar mond. Ze klauwt naar de lakens.
Ze stikt. Instinctief wil ik haar omdraaien.
Maar ik houd me in.
Waarom zou ik haar redden? Deze kleine junk, deze Jane,
wil me chanteren. Ze wil de politie inlichten over mijn bedrijfje,
alles waar ik zo hard voor heb gewerkt kapotmaken en het
spaarpotje vernietigen dat ik mijn gezin wil nalaten
– het enige wat ik hun kán nalaten.
Ze rochelt, hapt naar adem. Haar ogen draaien weg. Ik voel
me plotseling schuldig. Godver, het is nog maar een kind.
Doe iets!
En dan, als ze wegglijdt, is ze opeens niet meer wie ze is.
Ik kijk niet naar Jane, niet naar het vriendinnetje van Jesse,
niet naar actrice Krysten Ritter. Ik kijk naar Taylor, mijn dochter,
mijn echte dochter. Ik ben Walter White niet meer. Ik ben
Bryan Cranston en ik zie mijn dochter sterven.
Vanaf het moment van haar geboorte in 1993 – iets te vroeg,
net geen drieënhalve kilo zwaar en onwaarschijnlijk mooi
– ben ik vervuld van een diepe, verpletterende, onvoorwaardelijke
liefde die het begrip liefde opnieuw heeft gedefinieerd. Ik heb
er nooit over willen nadenken dat ik haar zou kunnen verliezen.
Maar nu zie ik het voor me. Duidelijk. Tastbaar. Ze ontglipt
me. Ze gaat dood.
Dat is niet de bedoeling. Als ik zo’n delicate scène bestudeer,
doe ik dat niet volgens een plan. Als ik me voorbereid op een
scène teken ik niet elke actie en reactie haarfijn uit, maar probeer
ik te ontdekken wat voor emoties mijn personage zou
kúnnen ervaren en in welke mate. Ik verdeel zo’n fragment
in momenten, in muziekmaten haast. Als ik dat tijdig genoeg
doe, houd ik verschillende mogelijkheden open. Op die manier
sta ik open voor het moment en kan ik me voegen naar wat er
ook komt. Dat huiswerk biedt geen garanties, maar als het een
beetje meezit, creëer je de kans dat er iets échts gebeurt.
Bij die scène met Jane grijpt echte angst me bij de keel – mijn
ergste nachtmerrie. Een angst die ik niet verwacht of kan bedwingen.
En dan komt mijn reactie, meteen vereeuwigd, aan
het einde van die scène: ik snak naar adem en beweeg vol afgrijzen
mijn hand naar mijn mond.
Het klinkt misschien raar, macaber zelfs, om in een ruimte
vol mensen, lampen en camera’s te doen alsof ik een meisje laat
stikken en dan het gezicht van mijn dochter te zien in plaats
van het meisje. En om dat je ‘werk’ te noemen. Voor mij is dat
helemaal niet raar. Acteurs zijn vertellers en vertellen is de kern
van elke kunst. Het maakt dat mensen begrijpen wie ze zijn.
Ik wil dit niet pretentieus of hoogdravend laten klinken,
want dat is het niet. Het gaat om discipline en oefening en mislukking
en volhouden en stom geluk en blind vertrouwen en
toewijding. Het is ‘er staan’ terwijl je helemaal geen zin hebt,
doodmoe bent en het idee hebt dat je niet meer verder kunt.
Die ‘transcendente’ momenten doen zich voor als je een solide
ondergrond hebt gelegd en als je openstaat voor het moment.
Die ogenblikken doen zich voor wanneer je aan het werk bent.
Uiteindelijk draait het om het werk.
Tijdens de opnames van Breaking Bad sta ik elke dag op rond
halfzes. Ik drink koffie, neem een douche en kleed me aan. Soms
ben ik zo moe dat ik niet meer weet of ik net ben aangekomen
of juist vertrek. Ik stap in de auto voor de vijftien kilometer
van mijn flat in Nob Hill naar de Q Studios, acht kilometer ten
zuiden van de luchthaven van Albuquerque – of ABQ (eej-biekjoe),
zoals de bewoners hun stad noemen. Tegen halfzeven zit
ik in de stoel bij de visagiste en scheer ik mijn kop opnieuw kaal.
Weg met de stoppels. Het schminken zelf duurt niet lang. Om
zeven uur komen we allemaal samen – acteurs, filmploeg – en
dan beginnen de repetities.
Dagelijks wordt er twaalf uur gefilmd. Plus een uurtje voor
de lunch. Een normale werkdag duurt dus dertien uur. Zelden
korter, soms langer. We maken ook dagen van zeventien uur,
vooral als we op locatie draaien. Op een gewone dag kappen we
ermee om acht uur ’s avonds. Dan pak ik nog gauw een broodje
en een appel voor onderweg. Ik wil geen tijd verliezen door nog
ergens te stoppen. In de auto bel ik mijn vrouw Robin. Hoe gaat
het? Ja, lange dag. Ik wil weten hoe het met haar gaat. Vraag
haar naar Taylor. Ik hang meestal nog aan de telefoon als ik het
huis binnenloop. Ik zeg welterusten en eet mijn broodje terwijl
ik kijk wat er voor de volgende dag op het programma staat.
Ik neem een warm bad met een glas rode wijn en kruip in bed.
Er is nog één ding dat ik doe voor ik vertrek van de set: ik stap
de trailer van de grime binnen en pak twee hete, natte handdoeken
die mijn vrienden van de make-up al voor me hebben
klaargelegd. Ik drapeer er eentje over mijn hoofd en eentje
over mijn gezicht. In de stoel laat ik alles losweken, voel ik al
het gif uit mijn lichaam wegtrekken. Ik blijf zitten tot de handdoeken
koud worden op mijn gezicht; ik laat Walter White uit
mijn lichaam trekken.
De dag dat ik Jane zie sterven – dat ik Taylors gezicht zie –
die dag dat ik op een plek kom waar ik nooit eerder ben geweest,
open ik mijn ogen en staar door de dunne stof van de witte
handdoek naar de lamp boven mijn hoofd. Ik heb alles, echt
álles in die scène gestoken. Alles wat ik ben en alle dingen die
ik zou kunnen zijn, alle dwalingen en omwegen. Alle aarzelende
successen en mislukkingen die het voor me hadden kunnen
verknallen. Ik ben moorddadig en in staat echt lief te hebben.
Ik ben een slachtoffer gebonden door mijn omstandigheden en
ik ben het gevaar zelf. Ik ben Walter White.
Maar ik ben nog nooit zozeer mezelf geweest.
Bryan Cranston (°1956) is een Amerikaanse acteur die beroemd werd als Walter White uit Breaking Bad, een van de succesvolste tv-reeksen ooit. Hij werd voor deze glansrol bekroond met een Golden Globe en maar liefst vier Emmy Awards. In zijn boek Een leven in stukken vertelt Cranston over zijn opgang van soapacteur tot wereldster. Het boek verschijnt in meer dan tien landen en werd in de VS overladen met lovende recensies.