Huong groeit op tijdens de oorlog in Vietnam. Haar ouders en ooms hebben zich aangemeld bij het leger en vertrekken via de Ho Chi Minh-route om te vechten tegen het Amerikaanse leger. Huong blijft met haar oma achter in Hanoi. Het dagelijks leven is moeilijk, maar haar oma, geboren in 1920, vertelt Huong haar eigen levensverhaal. Over de Franse bezetting van Vietnam, de Japanse invasie, haar leven op de boerderij en hoe ze die met haar zes kinderen gedwongen moest verlaten door de landbouwhervormingen.

Samen vormen de verhalen een ontroerend, persoonlijk portret van het leven in Vietnam tijdens de twintigste eeuw, dat verhaalt over de vier generaties van deze familie, en over hoe ieder lid gevormd is door de geschiedenis van Vietnam. Lees hier alvast de eerste pagina’s van De bergen zingen van Nguyen Phan Que Mai.

De hoogste bergen

Hà Nội, 2012

Mijn grootmoeder zei altijd: ‘Wanneer een van onze voorouders sterft, is die persoon niet zomaar verdwenen. Hij blijft altijd over je waken.’ En nu, terwijl ik een lucifer afstrijk om drie stokjes wierook aan te steken, voel ik dat ze naar me kijkt. Op het familiealtaar, achter het houten gebedsblok en de dampende borden eten, zie ik haar ogen glanzen wanneer het opspringende oranje-blauwe vlammetje de wierook doet ontbranden. Ik schud de stokjes heen en weer om het te doven. Uit de smeulende wierook kringelen geurige rookslierten op naar de Hemel om de geesten van de overledenen op te roepen terug te keren.

‘Bà ơi,’ fluister ik, terwijl ik de stokjes boven mijn hoofd houd. Door het waas dat onze twee werelden scheidt glimlacht ze me toe.

‘Ik mis u, oma.’ Door het open raam komt een vlaagje wind naar binnen dat mijn gezicht omvat, precies zoals de handen van mijn oma ooit deden.

‘Hương, mijn geliefde kleindochter,’ ruist haar stem in de bomen buiten. ‘Ik ben bij je, altijd.’

Ik steek de stokjes in de wierookbrander die voor oma’s foto staat. Haar zachte gelaatstrekken stralen in de aromatische rook. Ik staar naar de littekens in haar hals.

‘Onthou goed wat ik heb gezegd, lieverd,’ murmelt haar stem in de rusteloze takken. ‘De beproevingen die het Vietnamese volk in de loop van de geschiedenis heeft moeten doorstaan, zijn als de hoogste bergen. Sta je te dichtbij, dan kun je de toppen niet zien. Maar zodra je buiten het gewoel van het leven bent gaan staan, dan kun je alles overzien…’

Rijst met zand en bloed

Hà Nội, 1972-1973

Oma houdt mijn hand vast terwijl we naar school lopen.
Oma houdt mijn hand vast terwijl we naar school lopen. De zon lijkt een grote eidooier en piept tussen de met golfplaten bedekte huisjes door. De hemel is net zo blauw als de lievelingsblouse van mijn moeder. Waar zou mijn moeder zijn? Zou ze mijn vader al hebben gevonden?

Ik houd de kraag van mijn jas stijf dicht tegen de koude wind, die het stof doet opwolken. Oma buigt zich naar opzij en drukt haar zakdoek tegen mijn neus. Ik zie mijn schooltas aan haar arm bungelen wanneer ze met haar andere hand haar eigen gezicht afschermt.

Zodra het stof weer is neergedaald lopen we door. Ik spits mijn oren, maar ik hoor geen vogels. Ik kijk om me heen, maar ik zie geen enkele bloem langs de weg. En ook geen gras. Ik zie alleen maar hopen met baksteenpuin en verwrongen metaal.

‘Pas op, Guava.’ Oma trekt me weg van een bomkrater. Ze noemt me bij mijn koosnaampje om me te behoeden voor de kwade geesten, die volgens haar spiedend boven de aarde hangen om mooie kinderen te ontvoeren. Volgens haar zou mijn echte naam, Hương, die ‘geurigheid’ betekent, hen aantrekken.

‘Als je straks uit school komt, krijg je je lievelingseten, Guava,’ zegt oma.

‘Phở noedelsoep?’ Van pure blijdschap struikel ik bijna over mijn eigen voeten.

‘In één keer goed. Door de bomaanvallen heb ik een tijdje niet kunnen koken, maar nu is het weer rustig. En dat moeten we vieren.’

Voor ik kan antwoorden scheurt een sirene ons moment van rust aan flarden. Uit een luidspreker die aan een boom is gebonden, schettert een vrouwenstem: ‘Attentie, burgers! Attentie, burgers! Amerikaanse bommenwerpers naderen Hà Nội. Actuele afstand is honderd kilometer.’

‘Ôi trời đất ơi!’ Oma roept Hemel en Aarde aan. Ze begint te rennen, mij met zich meesleurend. Als mieren uit een vertrapt mierennest stromen de mensen hun huizen uit. In de verte, op het operagebouw van Hà Nội, loeit de sirene.

‘Daar.’ Oma haast zich naar een in de berm van de weg gegraven schuilput. Ze trekt de zware betonnen afdekplaat weg.

‘Geen plaats,’ schreeuwt een stem onder haar. In de ronde kuil, maar net groot genoeg voor één persoon, zit een scheef weggezakte man. Modderig water reikt tot aan zijn borst.

Oma duwt het deksel snel weer dicht. Ze trekt me mee naar een andere schuilput. ‘Attentie, burgers!

Attentie, burgers! Amerikaanse bommenwerpers naderen Hà Nội.
Attentie, burgers! Amerikaanse bommenwerpers naderen Hà Nội. Actuele afstand zestig kilometer. Strijdkrachten, sta gereed om terug te vechten.’ De vrouwenstem klinkt dringender. De sirenes loeien oorverdovend.

We rennen van schuilput naar schuilput, maar ze zijn allemaal vol. Voor ons schieten mensen als vogels met gebroken vleugels alle kanten op. Hun fietsen, karren, schoudertassen blijven achter. Een klein meisje, helemaal alleen, roept wanhopig om haar ouders.

‘Attentie, burgers! Attentie, burgers! Amerikaanse bommenwerpers naderen Hà Nội. Actuele afstand dertig kilometer.’

Door de angst stap ik mis en val.

Oma trekt me overeind. Ze slingert mijn schooltas weg en bukt zich, zodat ik op haar rug kan springen. Ze klemt haar armen om mijn benen en rent.

Er komt een dreunend geluid onze kant op. In de verte klinken explosies. Met natte handen van het zweet klem ik me aan mijn oma’s schouders vast en druk mijn gezicht tegen haar rug.

‘Attentie, burgers! Attentie, burgers! Een tweede formatie Amerikaanse bommenwerpers nadert Hà Nội. Actuele afstand honderd kilometer.’

‘Naar de school. Een school bombarderen ze niet,’ roept oma naar een groep vrouwen met kleine kinderen in hun armen en op hun rug. Oma is sterk voor haar tweeënvijftig jaar. Ze haalt de vrouwen in en rent verder. Ik bonk op en neer en druk mijn gezicht tegen haar lange, zwarte haar dat net zo lekker ruikt als het haar van mijn moeder. Zolang ik haar geur kan inademen, kan me niets gebeuren.

‘Nu moet jij ook rennen, Hương.’ We zijn bij mijn school, en oma zakt hijgend neer op haar hurken. Ze trekt me mee het schoolplein op en springt naast een klaslokaal een lege schuilput in. Ik laat me er vanaf de rand in glijden en beland tot aan mijn middel in water, dat me in een ijzige greep omvat. Het is verschrikkelijk koud. Het is begin winter.

Oma strekt zich uit en schuift het deksel dicht. Ze slaat haar armen stevig om me heen, ik voel haar hartslag in mijn bloed. Ik dank Boeddha voor deze schuilput, groot genoeg voor ons tweetjes. Ik vrees het ergste voor mijn ouders op het slagveld. Wanneer zouden ze terugkeren? Hebben ze oom Đạt gezien, oom Thuận en oom Sáng?

Het geluid van de explosies komt dichterbij.
Het geluid van de explosies komt dichterbij. De grond onder ons schudt heen en weer, wat voelt alsof je in een hangmat ligt. Ik druk mijn handen stijf tegen mijn oren. Het water spuit omhoog, mijn gezicht en haren worden kletsnat, mijn ogen zien niets meer. Door een smalle kier boven mijn hoofd regent het stof en stenen. Geluid van luchtafweergeschut. Hà Nội vecht terug. Meer explosies. Sirenes. Gegil. Een doordringende brandlucht.

Oma vouwt haar handen voor haar borst. ‘Nam Mô A Di Đà Phật, Nam Mô Quan Thế Âm Bồ Tát.’ Haar lippen prevelen een onophoudelijke stroom gebeden voor Boeddha. Ik sluit mijn ogen en zeg haar na.

De bommen blijven maar razen. Dan een minuut stilte. Een hoog gierend geluid. Ik krimp in elkaar. Een krachtige explosie slingert oma en mij tegen het deksel van de schuilput. Alles wordt zwart. Ik ervaar alleen maar pijn.

Ik kom neer met mijn voeten op oma’s buik. Haar ogen zijn gesloten, haar handen liggen als een ontluikende lotusbloem op haar borst. Te midden van het verstommende gedreun en aanzwellende gekerm prevelt ze haar gebeden.

‘Oma, ik ben bang.’

Haar lippen zijn blauw, ze klappertandt van de kou. ‘Ik weet het, Guava. Ik ben ook bang.’

‘Oma, als ze de school bombarderen, stort de put dan in?’

Ze worstelt om van houding te veranderen in de beperkte ruimte die we hebben en neemt me in haar armen. ‘Ik weet het niet, lieverd.’

‘Gaan we dood, oma, als dat gebeurt?’

Ze drukt me nog dichter tegen zich aan. ‘Het zou kunnen dat de put instort als ze de school bombarderen, Guava, maar we gaan alleen dood als Boeddha ons dood laat gaan.’

We zijn niet omgekomen die dag, in november 1972. Nadat de sirenes het signaal ‘veilig’ hadden gegeven, klommen oma en ik uit de put, bevend over al onze ledematen. We strompelden naar de weg. Er waren verschillende gebouwen ingestort, overal lagen brokken steen. Hoestend kropen we over de puinhopen. Mijn ogen brandden van de rook en het ronddwarrelende stof.

Ik hield oma’s hand stevig vast en zag vrouwen knielen en jammeren bij dode lichamen waarvan de hoofden met rafelige strooien matten waren afgedekt. De benen van de lichamen wezen onze kant op. Verwrongen benen, onder het bloed. Aan één klein been bungelde een roze schoentje. Het dode meisje zou van mijn leeftijd kunnen zijn.

Doorweekt en besmeurd met modder liep ik achter oma aan.
Doorweekt en besmeurd met modder liep ik achter oma aan. Ze trok me mee, sneller en sneller, langs uiteengereten lichamen, langs huizen waarvan niets over was.

Maar ons huis stond badend in ongepast zonlicht onder de bàng-boom. Op wonderbaarlijke wijze was het aan de bommen ontsnapt. Ik rukte me los, holde vooruit en wierp me liefkozend tegen de voordeur.

Oma hielp me gauw in droge kleren en stopte me in bed. ‘Jij blijft hier, Guava. Verberg je meteen als de vliegtuigen komen.’ Ze wees naar de schuilput, die mijn vader had gegraven in de aarden vloer naast de slaapkamerdeur. De put was groot genoeg voor ons tweeën, en hij was droog. Hier wilde ik wel schuilen, onder de wakende ogen van mijn voorouders, wier aanwezigheid over ons uitstraalde vanaf het familiealtaar dat boven op de boekenkast stond.

‘Waar gaat u dan heen, oma?’ vroeg ik.

‘Naar school, om te kijken of mijn leerlingen hulp nodig hebben.’ Ze trok de dikke deken waaronder we sliepen tot aan mijn kin.

‘Maar als er wat gebeurt, oma…’

‘Ik ben twee straten verderop, Guava. Als ik de sirenes hoor, kom ik meteen naar huis. Beloof je me dat je hier blijft?’

Ik knikte.

Oma liep naar de deur, maar kwam nog even terug en legde haar hand tegen mijn gezicht. ‘Beloof je me dat je niet naar buiten gaat?’

‘Cháu hứa,’ zei ik, en ik glimlachte om haar gerust te stellen. Ze had me nog nooit ergens alleen naartoe laten gaan, ook niet in de perioden dat er geen bommen vielen. Ze was altijd bang dat ze me op de een of andere manier kwijt zou raken. Zou het waar zijn, vroeg ik me af, wat mijn tante en ooms hadden gezegd: dat mijn oma zo overbezorgd was omdat er verschrikkelijke dingen met haar kinderen waren gebeurd?

Toen ik de deur achter haar hoorde dichtvallen, stond ik op om mijn schrijfblok te pakken. Ik doopte mijn pen in de inktpot. ‘Lieve moeder en vader,’ begon ik een nieuwe brief aan mijn ouders, terwijl ik me afvroeg of mijn woorden hen ooit zouden bereiken. Ze volgden de bewegingen van hun legereenheden en hadden geen vast adres.

De bergen zingen

De jonge Huong groeit op tijdens de oorlog in Vietnam. Haar ouders en ooms hebben zich aangemeld bij het leger en vertrekken via de Ho Chi Minh-route om te vechten tegen het Amerikaanse leger. Huong blijft met haar oma achter in Hanoi. Het dagelijks leven is moeilijk, maar haar oma, geboren in 1920, vertelt Huong haar eigen levensverhaal. Over de Franse bezetting van Vietnam, de Japanse invasie, haar leven op de boerderij en hoe ze die met haar zes kinderen gedwongen moest verlaten door de landbouwhervormingen.

Samen vormen de verhalen een ontroerend, persoonlijk portret van het leven in Vietnam ... lees meer tijdens de twintigste eeuw, dat verhaalt over de vier generaties van deze familie, en over hoe ieder lid gevormd is door de geschiedenis van Vietnam.

€ 24,99

Nguyen Phan Que Mai

Nguyen Phan Que Mai (1973) werd geboren tijdens de Vietnamoorlog en groeide op met de verwoesting daardoor en de nasleep daarvan. Ze werkte als straatverkoper en rijstboerin, totdat ze een beurs won om in Australië naar de universiteit te gaan. In het Vietnamees schreef zij al acht boeken, waarvoor zij verschillende prijzen won. De bergen zingen is haar eerste roman die ze in het Engels heeft geschreven. Auteursfoto (c) Vu Thi Van Anh