Als Laura en haar dochter Tilly zijn ingetrokken bij een familie in de lokale gemeenschap Oak Leaf Organics, gebeuren er sinistere dingen. Laura wil snel vertrekken, maar Tilly, die onder de indruk is van Alex, de charismatische leider van de Familie, weigert. En dan komt Laura erachter waarom de Familie haar en haar dochter nooit meer zullen vrijlaten…

Een beklemmende psychologische thriller voor de liefhebbers van B.A. Paris en Robert Bryndza. Lees hier alvast de eerste pagina’s van  De familie van Louise Jensen!

1

VROEGER LAURA

Angsten. Wie heeft ze niet? Dat ongemakkelijke gevoel. Ergens een hekel aan hebben. Dat heb ik met spinnen. Ik heb dat gekregen door een natuurdocumentaire die ik jaren geleden heb gezien over de grote kaardenspin. Het moederdier moedigt de jongen aan om haar te verzwelgen. Ik kon de tv niet uitzetten en keek tussen mijn vingers door naar hoe de moederspin al tikkend en het web bewegend om haar nest heen liep zodat het instinct tot kannibalisme bij haar kroost werd gestimuleerd en ze haar in een grote zwerm aanvielen. Honderden krabbelende pootjes. Slagtanden die het vlees verscheurden. Het geluid van hoe het moederdier werd verslonden nadat door gif haar ingewanden waren opgelost, is me altijd bijgebleven. Hoe komt een moeder erbij om zichzelf op te offeren? Hoe kunnen haar kleintjes dat doen? Uiteraard was dat lang voordat ik zelf moeder werd.

Ik was zelf beschadigd.
Zodra ik Tilly zag, de kleine gebalde vuistjes, de dichtgeknepen oogjes tegen het licht dat ze niet gewend was, werd ik overmand door een gevoel van liefde dat grenzeloos was. Ik ervoer een uiterst diepe behoefte om haar als moeder tegen de wereld te beschermen. En die bescherming had ze nodig, want ik wist hoe gevaarlijk de buitenwereld was. Ik was zelf beschadigd.

Die ochtend had ik echter geen idee hoe ik haar kon beschermen tegen de inhoud van de brief. Onderweg in de auto naar school hield ik het stuur stevig vast, alsof ik zo het gevoel dat de regie me uit handen werd gerukt kon tegengaan. Wat uiteraard niet lukte.

Wat moest ik doen?

Ik parkeerde mijn roestige Volvo tussen twee glanzende suv’s. Een menigte tieners kwam langs de auto lopen, gebogen onder het gewicht van de boeken die ze meetorsten, met tegenzin naar de zwarte gietijzeren hekken schuifelend. Ik wreef over mijn slapen om het gebonk in mijn hoofd te verdrijven.

‘Moet ik weer naar school, mama?’

Ik hoorde het verdriet in haar stem. Ik hoorde het ook bij mezelf toen ik antwoordde: ‘Je bent zes weken niet geweest, Tilly.’ Alsof dat tijd genoeg was om alles recht te breien.

Dat was het niet.

Ze ging er niet goed mee om. Ik ook niet, maar voor haar deed ik alsof we er ons wel doorheen zouden slaan. We zouden het wel redden. Al wist ik niet hoe.

‘We hebben het erover gehad,’ zei ik, zo vriendelijk mogelijk. ‘Je wou zelf op vrijdag gaan. Zodat je er makkelijker aan kon wennen. Het is maar één dag, Tilly.’

Ze streek haar weerbarstige donkere haar achter haar oren en keek vertwijfeld naar buiten. Haar gezicht leek kleiner, de huid was grauw en ze had wallen onder haar bloeddoorlopen ogen. Ze had het aanbod van therapie afgeslagen en had zoveel tijd alleen in haar kamer doorgebracht, dat het feit dat ze nu buiten was haar wat te veel werd.

De familierechercheur had gezegd dat het het beste was om een routine te bewerkstelligen.
‘Je moet al zoveel inhalen, maar als je het echt niet aankunt, zal ik je niet dwingen. Dan kun je me in de winkel helpen. Het is zo langzamerhand tijd dat je weer je leven oppakt.’ Ik sprak langzaam, nadrukkelijk, alsof elk woord ruw over mijn tong schraapte. De familierechercheur had gezegd dat het het beste was om een routine te bewerkstelligen, een vorm van een normaal leven op te bouwen. Maar was dat wel zo? Het viel niet altijd mee om moeder te zijn. Het leek soms net alsof je voortdurend rondjes draaide als een vogel met een gebroken vleugel. Maar Tilly zat in het eindexamenjaar. Het was belangrijk dat ze naar school ging. Bovendien zou Rhianon er zijn, en hoewel de nichtjes niet meer onafscheidelijk waren, hoopte ik toch dat ze af en toe de ellende konden vergeten en eroverheen zouden komen.

We moesten er allemaal overheen zien te komen.

‘Goed dan.’

Het was verbijsterend hoe snel ze kon schakelen tussen verdriet en woede, maar dat was te wijten aan de harde bal verdriet die binnen in haar rondtolde.

Ze gooide het portier open. Uit haar mond, die al tijden geen glimlach had getoond, ontsnapte een lange zucht.

‘Wacht,’ riep ik, en ik pakte haar lunchtrommel van de achterbank. ‘Als het je te veel wordt, kun je me altijd bellen.’ Ze griste het tupperwaredoosje uit mijn hand, met een uitdrukking op haar gezicht die net zo hard was als het plastic.

‘Hopelijk gaat het…’ De klap van het portier dat dichtgeslagen werd, brak mijn zin doormidden. ‘… een beetje.’ Mijn keel zat dichtgeschroefd en ik kon haar niet terugroepen. Wat had ik moeten zeggen om alles goed te maken? Ze liep zonder om te kijken op hoge benen weg, weggezonken in de zwarte winterjas, die tegen haar enkels sloeg tijdens het lopen. Ze was afgevallen. Ik had opnieuw haar half opgegeten ontbijt in de vuilnisbak ontdekt. Boven op de bruin geworden bananenschil lag een bergje met een lepel tot pulp gedrukte Rice Krispies. Ze had melk altijd vies gevonden.

Na de brief van die ochtend leek dat helemaal onbereikbaar geworden.
Voorovergebogen stak ze over, zonder te wachten op het groene mannetje, het gewicht van haar rugzak en de wereld op haar schouders. Ik zat eraan te denken om haar terug te roepen, maar ze kon zich niet blijven verstoppen. Als ze me belde kon ik binnen een kwartier bij haar zijn, snel genoeg dus, maar ik wist dat soms een minuut wel een eeuwigheid kon lijken. De drang om haar te beschermen, bescherming die ik op haar leeftijd niet had gehad, om haar ergens anders een nieuw begin te laten maken, was heftig en fel, maar na de brief van die ochtend leek dat helemaal onbereikbaar geworden.

Tilly sloot zich aan bij een groep jongeren die door het tapijt van oranje herfstbladeren op de stoep liep. Ik moest denken aan de keren dat Gavan en ik door het bos wandelden op zoek naar glimmende kastanjes, met Tilly in haar kaplaarsjes tussen ons in, terwijl ze ons met haar in handschoenen gestoken handje vasthield. De geur van mos en aarde. De herinnering was erg helder, we hadden het vreselijk naar ons zin.

Een, twee, drie, omhoog! We slingerden haar naar voren en achteren terwijl ze zich als een aapje vastklemde. Door haar aanstekelijke gegiechel moesten Gavan en ik ook lachen. Zelfs toen ze te lang was geworden, te zwaar, tilde ze haar knieën zo hoog mogelijk op, zodat haar voeten niet over de grond sleepten, alsof ze niet kon accepteren dat ze groot was geworden. Ik keek haar na, terwijl ze de vaalgrijze traptreden op stampte, en vond het moeilijk te bevatten dat het zorgeloze, glimlachende kind van naar het leek nog geen vijf minuten geleden nu dit ernstige zeventienjarige meisje was. Ze was een jonge vrouw nu en ik was haar bijna kwijt. Het was lang geleden dat ik alles goed kon maken met een mok chocolademelk en een knuffel. Kon het nu nog maar.

De agent met de asymmetrische baard en slordige paardenstaart, die elke dag om kwart voor negen en om kwart over drie bij de school rondliep, zo fel als een leeuwin met welpjes, kwam op een drafje naar me toe. Ik wist dat hij me kwam zeggen dat ik daar niet mocht parkeren, maar toch drukte ik de handrem met trillende handen naar beneden. Elke keer dat ik een politie-uniform zag, wekte dat een lichamelijke reactie bij me op: ik werd kotsmisselijk. Ik reed bij de gele streep weg voordat hij bij me was en pas toen ik hem niet meer in de achteruitkijkspiegel zag, kon ik weer ademhalen.

Ik zou de politie áltijd met slecht nieuws in verband brengen.

En met vragen, hele reeksen vragen.

Soms vermengde alles zich in een kolkende, vaste brij. Het verleden, het heden. Onmogelijk om ze te scheiden.

Ik draag de angst voortdurend met me mee. Hij verschuilt zich steeds weer tussen mijn huid en het vlees en wacht rustig af totdat hij weer getriggerd wordt. Tot hij opnieuw kan toeslaan.

Ik draag de angst voortdurend met me mee.
Ik kan het me niet herinneren.

En soms kon ik het me ook echt niet meer herinneren. De leugen werd waarheid. De druk in mijn hoofd ondraaglijk.

Maar dan, in de schaduw van de nacht, sleepten de knokige vingers van het verleden me ineens terug en lag ik te schoppen en te schreeuwen voordat ik wakker werd. Het dekbed verfrommeld op de grond. Mijn pyjama nat van het zweet. En alleen.

Altijd alleen.

Het litteken op mijn voorhoofd bonsde als een herinnering aan mijn hulpeloosheid.

Ik moest onderweg naar mijn werk weer aan de brief denken.

Wat moest ik doen?

 

2

Laura

Het besef dat ik de deur voor een van de laatste keren van het slot draaide, prikte en stak als jodium in een open wond.

Ik nam het allemaal in me op. Het licht, weerspiegeld in de etalages, als de dag aanbreekt. Het briesje dat het bordje waarop LAURA’S BLOEMEN stond krakend van plezier liet schommelen. De manier waarop de sleutel zich naar mijn hand voegde alsof hij altijd van mij zou zijn. Binnenkort zou hij van iemand anders zijn. Zou het iemand anders’ droom zijn.

De deur zat onder de opgedroogde eierstruif. Ik hield mezelf voor dat de kinderen het hadden gedaan, die de vorige avond voor Halloween, gekleed in het zwart en met plastic draculatanden en bebloede lippen, langs de deuren waren gegaan voor snoep. Ik zou er niet te veel achter moeten zoeken.

Het was moeilijk te geloven dat het voorbij was.
Maar ik bleef op mijn hoede, ondanks de geruststellende bloemenlucht die me omringde zodra ik een stap over de drempel zette.

Het was moeilijk te geloven dat het voorbij was.

Toen ik tien jaar eerder de winkel opende, was ik van plan de zaak ooit over te doen aan Tilly, of aan mijn nichtje Rhianon, die even vaak bij ons over de vloer kwam als Tilly bij haar. Ze hielden vroeger van tuinieren. Ze zaten op hun knietjes naast elkaar, met zwarte aarde onder hun nagels en een troffel in de hand, te graven in hun eigen bloemperk in de hoek van onze tuin. Ze vertroetelden de paardenbloemen en de boterbloempjes omdat ze zo mooi zonnegeel waren, en trokken de anemonen en de asters eruit omdat ze niet bloeiden. Als ik ze een ijsje kwam brengen, glimlachten ze breeduit met hun wisselende melkgebit. In hun tienertijd raakte hun hoekje tuin verwilderd en hadden ze geen interesse meer in bloemen. Voor het eerst was ik blij dat ze niet in mijn voetsporen wilden treden als eenzame ondernemer, met de eeuwige zorgen door afnemende klandizie en stapels rekeningen.

Ik raapte een paar bruine enveloppen op van de deurmat. Op een ervan stond een stempel met LAATSTE AANMANING. Ik gooide ze allemaal op de stoffige toonbank, die ooit zo mooi had geglommen. De afgelopen zes weken was ik vaker thuis geweest dan in de winkel. Ik wilde er uiteraard voor Tilly zijn. Al wist ik niet goed wat ik moest doen als ze zei dat ze ruimte nodig had. Ik doolde dan maar als een spook wat rond in het huis. Ik raakte Gavans spullen aan, zoals ik ooit zijn gezicht had aangeraakt, en vroeg me af wie ik was, nu ik niet meer iemands vrouw was. Iemands dochter was ik al heel lang niet meer.

Ik was al wekenlang misselijk, alsof ik op een wild bewegende boot zat op een woeste zee. Maar zodra ik de winkel binnenstapte was het heel even net alsof het de stilte na de storm was. In de winkel kon ik mijn tranen de vrije loop laten, kon ik me laten gaan, zonder me zorgen te hoeven maken over dat ik sterk moest zijn voor Tilly.

Hier kon ik weer voelen.

Zoals elke ochtend keek ik in de agenda, hoewel ik al wist dat er niets in zou staan. De doffe pijn in mijn hoofd werd feller. Het kwam niet louter door het feit dat ik de laatste tijd meer dicht dan open was geweest dat de zaken niet liepen. Tien maanden geleden was het schandaal naar buiten gekomen en hadden de plaatselijke kranten hun gif over ons uitgestort met zorgvuldig uitgekozen woorden zoals ‘naar verluidt’ en ‘mogelijk’, en was mijn gezin te gronde gericht. Er werd beweerd dat hoewel Gavan Welsh was, mijn moeder Engelse was; alsof dat wat uitmaakte. Ze insinueerden dat ik niet in Portgellech thuishoorde, ooit een welvarend vissersdorp, maar waar tegenwoordig vissers even zeldzaam waren geworden als de rode wouwen die vroeger over de grijze en kale kust scheerden. De gemeenschap trok één lijn, sommigen noemden me zelfs ‘die Engelse meid’, hoewel ik er al mijn hele leven woonde. Ze kochten hun bloemen bij Tesco, of BP, waar dan ook, kreeg ik de indruk, zolang het maar niet bij mij was.

Tien maanden geleden was het schandaal naar buiten gekomen.
Maar dat is niet helemaal eerlijk. Als ik de dikke laag zelfmedelijden wegschraapte die ik als bescherming meedroeg, dan moest ik toegeven dat ik eenvoudigweg niet kon concurreren met de prijzen van de supermarkten en de snelheid van online een bloemetje bestellen. Het was wellicht onvermijdelijk dat het ooit in zou storten; het gedoe rond Gavan had het alleen bespoedigd. En misschien moest ik het helemaal niet zover zoeken. Rond deze tijd van het jaar was het altijd al rustig geweest. Het trouwseizoen was voorbij en dan leefde het pas tegen december weer op.

Maar dan zou ik hier niet meer zijn.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Louise Jensen

Enkele jaren geleden raakte Louise Jensen gewond bij een ongeluk. Als afleiding voor de pijn en haar beperkte bewegingsvrijheid begon ze met schrijven. Echter, het schrijven bleek meer dan een liefhebberij. Van haar thrillers werden in het Verenigd Koninkrijk inmiddels meer dan 1,5 miljoen exemplaren verkocht. Jensen woont in Northamptonshire met haar gezin en geeft mindfulnesstrainingen.