Heb je behoefte aan een fijne roman om bij weg te dromen? Lees dan De leeuwen van Sicilië, van Stefania Auci. Ontdek hier alvast een fragment!

Wanneer in 1799 een aardbeving hun dorp verwoest, besluiten de broers Paolo en Ignazio Florio naar Palermo te verhuizen. Het zal het begin zijn van een ongelooflijke reis waarin de leden van de familie Florio tot de ongekroonde koningen van Palermo uitgroeien. Ze staan vandaag de dag nog steeds bekend als ‘De leeuwen van Sicilië’.

Vanuit een klein handeltje in specerijen lukt het de broers om als tonijnvissers en metaalbewerkers een zakenimperium op te bouwen. Als Paolo’s zoon Vincenzo Florio het geheim van de marsalawijn weet te ontsluiten, neemt hun macht en rijkdom een nog hogere vlucht.

Proloog

Bagnara Calabra, 16 oktober 1779

De aardbeving rijst sissend op uit zee, boort zich door de nacht. Dijt uit, zwelt aan, gaat over in een geraas dat de stilte uiteenrijt.

In de huizen liggen de mensen te slapen. Sommigen worden wakker door het rinkelende vaatwerk, anderen wanneer de deuren beginnen te klapperen. Maar iedereen staat naast het bed zodra de muren trillen.

Geloei, geblaf, gebeden en gevloek. De bergen werpen gesteente en modder van zich af, de wereld kapseist.
De aardschok bereikt de wijk Pietraliscia, krijgt vat op de fundamenten van een huis, schudt ze krachtig heen en weer.

Ignazio opent zijn ogen, uit de slaap gerukt door het getril dat de muren doet schudden. Het lage plafond lijkt boven op hem te vallen.
Het is geen droom. Het is de keiharde werkelijkheid.

Voor hem golft het bed van Vittoria, zijn nichtje, heen en weer tussen de wand en het midden van de kamer. Op de houten bank wiebelt het metalen kistje, het valt met kam en scheermes op de grond.

In het huis weerklinken de kreten van een vrouw. ‘Help, help! Een aardbeving!’
In het huis weerklinken de kreten van een vrouw. ‘Help, help! Een aardbeving!’

Door die schreeuw staat hij meteen naast zijn bed. Maar Ignazio vlucht niet. Eerst moet hij Vittoria in veiligheid brengen: ze is pas negen, en vreselijk bang. Hij duwt haar onder het bed, veilig voor de vallende kalkbrokken.

‘Hier blijven, begrepen?’ zegt hij. ‘Niet weggaan.’

Het meisje knikt. Van pure angst kan ze geen woord uitbrengen.

Paolo. Vincenzo. Giuseppina.

Ignazio rent de kamer uit. De gang lijkt eindeloos, toch zijn het maar een paar stappen. Hij voelt hoe de muur onder zijn hand terug wijkt, het lukt hem zijn hand er opnieuw tegenaan te leggen, maar de muur beweegt, als een levend iets.

Hij komt bij de slaapkamer van zijn broer Paolo. Door de luiken valt een streep licht. Giuseppina, zijn schoonzusje, is uit bed gesprongen. Haar moederinstinct heeft haar verteld dat er gevaar dreigt voor Vincenzo, haar zoon van een paar maanden oud, en daardoor is ze wakker geworden. Ze probeert de slapende baby uit de wieg te halen die aan de plafondbalken hangt, maar het rieten mandje is de speelbal van de aardschokken. De vrouw huilt wanhopig, ze strekt haar armen uit naar het wiegje dat heftig slingert.

De sjaal die ze heeft omgeslagen glijdt op de grond en laat haar schouders bloot. ‘M’n jochie! Kom hier, heilige Maria, help ons!’

Giuseppina krijgt de baby te pakken. Vincenzo spert zijn oogjes open en begint te huilen.

In de chaos ontwaart Ignazio een schaduw. Zijn broer, Paolo. Die springt uit bed, grijpt zijn vrouw vast, duwt haar de gang in. ‘Naar buiten!’

Ignazio loopt terug. ‘Wacht! Vittoria!’ roept hij. In het duister onder het bed vindt hij Vittoria, opgerold, haar handen op haar hoofd. Hij tilt haar van de grond en rent weg. Brokken pleisterkalk schieten los van de muur, terwijl de aardbeving maar door blijft bulderen.

Hij voelt hoe het meisje, op zoek naar bescherming, zich krampachtig vastklampt aan zijn hemd, de stof bijna fijnknijpt.
Hij voelt hoe het meisje, op zoek naar bescherming, zich krampachtig vastklampt aan zijn hemd, de stof bijna fijnknijpt. Ze krabt hem, zo bang is ze.

Paolo duwt ze de drempel over, de trap af naar beneden. ‘Hier, deze kant op!’

Ze rennen naar het midden van het erf terwijl de aardschok zijn hoogtepunt bereikt. Ze staan met de armen om elkaar heen geslagen, hun hoofden raken elkaar, de ogen stijf dichtgeknepen. Ze zijn met z’n vijven. Ze zijn er allemaal.

Ignazio bidt en beeft, en hoopt. Het gaat voorbij. Het móet voorbijgaan.

De tijd verpulvert, verandert in miljoenen ogenblikken.

Dan komt het geraas, zoals het ook begon, tot bedaren om uiteindelijk helemaal uit te doven. Even is er alleen de nacht.

Maar Ignazio weet dat die kalmte verraderlijk is. Wat aardbevingen betreft heeft hij al vroeg zijn lesje geleerd.

Hij kijkt op. Hij voelt Vittoria’s paniek dwars door zijn hemd heen, haar nagels die zich in zijn huid boren, haar trillen.

Hij leest de angst van het gezicht van zijn schoonzusje af, de opluchting van dat van zijn broer, hij ziet hoe Giuseppina de arm van haar man zoekt en hoe Paolo zich losrukt om naar het gebouw te lopen. ‘Godzijdank staat het huis nog overeind. Morgen bij daglicht zien we wel wat de schade is en…’

Op dat moment besluit Vincenzo een keel op te zetten. Giuseppina wiegt en troost hem: ‘Stil maar, mijn liefje, stil maar.’ Ondertussen loopt ze naar Ignazio en Vittoria. Ze is nog steeds doodsbang, Giuseppina. Ignazio merkt het aan haar gejaagde ademhaling, de zweetlucht die zich vermengt met de zeepgeur van haar nachthemd.

‘Vitto’, hoe is het? Gaat het?’ vraagt Ignazio.

Zijn nichtje knikt, maar ze laat het hemd van haar oom niet los, integendeel.
Zijn nichtje knikt, maar ze laat het hemd van haar oom niet los, integendeel. Ignazio moet kracht gebruiken om het handje los te maken. Hij begrijpt haar angst: het meisje is wees, het dochtertje van zijn broer Francesco. Francesco en diens vrouw zijn een paar jaar geleden gestorven, het meisje werd toevertrouwd aan de zorg van Paolo en Giuseppina, de enige twee die haar een thuis en onderdak konden bieden.

‘Ik ben hier. Rustig maar.’

Vittoria kijkt hem strak aan, zonder iets te zeggen, dan klampt ze zich aan Giuseppina vast, zoals ze zich net nog aan hem vastklampte, als een drenkeling.
Vittoria woont bij Giuseppina en Paolo sinds die twee getrouwd zijn, iets minder dan drie jaar geleden. Ze heeft hetzelfde karakter als haar oom Paolo: zwijgzaam, trots, gesloten. Maar op dit moment is ze enkel een doodsbang kind.

Angst heeft echter vele gezichten. Zo weet Ignazio dat zijn broer geen tijd zal verdoen met tranen. Nu al staat hij met zijn handen in zijn zij en een grimmige blik het erf op te nemen en de bergen die het brede dal omsluiten. ‘Jezusmina! Hoelang heeft het wel niet geduurd?’

Zijn vraag valt in de stilte. Dan antwoordt Ignazio: ‘Geen idee. Best lang.’ Hij probeert het trillen dat hij vanbinnen voelt te bedwingen. Zijn gezicht staat strak van angst, op zijn kaken de stoppels van een lichte, ruwe baard; smalle, nerveuze handen. Hij is jonger dan Paolo, die er ouder uitziet dan hij is.

De spanning lost op in een soort uitputting, die ruimte biedt aan lichamelijke gewaarwordingen: vochtigheid, misselijkheid, het vervelende gevoel van de stenen onder je voeten. Ignazio is op blote voeten, in zijn nachthemd, vrijwel naakt. Hij veegt het haar van zijn voorhoofd, kijkt naar zijn broer, dan naar zijn schoonzusje.

Het besluit is snel genomen.

Hij loopt naar het huis. Paolo rent achter hem aan, geeft een ruk aan zijn arm. ‘Waar denk je naartoe te gaan?’

‘Ze hebben dekens nodig.’ Ignazio knikt naar Vittoria en Giuseppina, die de baby wiegt. ‘Blijf jij bij je vrouw. Ik ga wel.’

Hij wacht het antwoord niet af. Haastig en tegelijk behoedzaam loopt hij trap op. Hij blijft in de deuropening staan zodat zijn ogen aan het schemerdonker kunnen wennen.

Borden, huisraad, stoelen: alles ligt op de grond.
Borden, huisraad, stoelen: alles ligt op de grond. Vlak bij de broodkist dwarrelt nog een wolk meel naar de vloer.

Hij krijgt een brok in zijn keel: dit is het huis dat Giuseppina als bruidsschat meebracht toen ze met zijn broer Paolo trouwde. Het is hun huis, dat is waar, maar het is ook een warme plek waar hij zich welkom voelt. Het is onthutsend om het zo te zien.

Hij aarzelt. Hij weet wat er kan gebeuren mocht er nog een schok volgen.

Maar dat is maar even. Hij gaat naar binnen, rukt de dekens van de bedden.

Hij loopt naar zijn eigen kamer. Hij vindt zijn tas met gereedschap en raapt hem op. Uiteindelijk vindt hij ook het ijzeren kistje. Hij maakt het open. Zijn moeders trouwring licht op in het duister, lijkt hem te willen troosten.

Hij stopt het kistje in de tas.

In de gang ziet hij Giuseppina’s omslagdoek op de grond liggen: die moet zijn schoonzusje tijdens de vlucht zijn verloren. Zij en die omslagdoek zijn onafscheidelijk: ze draagt hem al vanaf de eerste dag dat ze deel is gaan uitmaken van hun familie.

Hij grist hem mee, loopt naar de uitgang, slaat een kruisje bij het kruisbeeld op de deurpost.

Meteen daarna begint de aarde weer te beven.

 

De leeuwen van Sicilië

Wanneer in 1799 een aardbeving hun dorp verwoest, besluiten de broers Paolo en Ignazio Florio naar Palermo te verhuizen. Het zal het begin zijn van een ongelooflijke reis waarin de leden van de familie Florio tot de ongekroonde koningen van Palermo uitgroeien. Ze staan vandaag de dag nog steeds bekend als 'De leeuwen van Sicilië'. Vanuit een klein handeltje in specerijen lukt het de broers om als tonijnvissers en metaalbewerkers een zakenimperium op te bouwen. Als Paolo’s zoon Vincenzo Florio het geheim van de marsalawijn weet te ontsluiten, neemt hun macht en rijkdom een nog hogere vlucht.

Duistere geheimen, verraad, ... lees meer liefdesaffaires en eerwraak vormen een rode draad door de decennia heen, en Stefania Auci weet met een weergaloos oog voor detail de rijke en kleurrijke geschiedenis van Sicilië en zijn belangrijkste en beroemdste familie tot leven te brengen.

€ 20,99

Stefania Auci

Stefania Auci werd geboren in Trapani en woont en werkt in Palermo. Ze schreef eerder drie romans. De leeuwen van Sicilië is haar eerste boek in Nederlandse vertaling; het boek verschijnt ook in Engeland, Amerika, Duitsland, Spanje en Frankrijk. Foto (c) Cristina Dogliana