Een charmant historisch verhaal over sterke vrouwen, voor de liefhebbers van Downton Abbey:  De stof in haar handen van Bianca Pitzorno.

Sardinië, begin 20e eeuw, de tijd dat alle kledingstukken nog op maat gemaakt worden. Een meisje leert alle kneepjes van het vak van haar grootmoeder. Daarna begint ze als naaister aan huis te werken om zo haar eigen geld te verdienen. Haar naaimachine is haar weg naar vrijheid.

In elk huis, tijdens het opmeten, het knippen, het naaien, luistert ze naar de verhalen van eigengereide vrouwen om haar heen: de eigenzinnige Esther, die paardrijdt als een man en natuurkunde studeert, de vrijgevochten Amerikaanse Lily Rose die een pistool in haar korset verstopt en de hebzuchtige zussen Provera. In De stof in haar handen strijdt een jonge vrouw voor haar onafhankelijkheid en voor haar dromen, in een wereld die gedomineerd wordt door mannen. Lees hier alvast een fragment!

Liefde van mijn leven, mijn hartje

Ik was zeven toen mijn oma de eenvoudigste afwerking van de kledingstukken die ze thuis voor haar klanten naaide aan mij overliet, in de periodes dat ze geen aanvragen kreeg om op hun eigen adres te komen werken. Van onze familie waren alleen wij tweeën nog overgebleven na de cholera-epidemie, die zonder voorkeur voor geslacht mijn ouders, mijn broertjes en zusjes en alle andere kinderen en kleinkinderen van mijn oma had weggenomen, dus al mijn ooms en tantes en mijn neven en nichten. Hoe wij tweeën de dans ontsprongen is me nog steeds een raadsel.

We waren arm, maar dat waren we voor de epidemie ook al geweest.
We waren arm, maar dat waren we voor de epidemie ook al geweest. Onze familie had nooit enige bezittingen gehad, afgezien van de kracht van de mannenarmen en de vaardigheid van de vrouwenvingers. Mijn oma en haar dochters en schoondochters stonden in de stad bekend om hun bekwaamheid en precisie op het gebied van naaien en borduren, en om de eerlijkheid, reinheid en betrouwbaarheid die ze tentoonspreidden bij het huishoudelijk werk in de herenhuizen. Daar werkten ze met een zekere gratie als dienstmeisje en bekommerden zich om de garderobe. Bovendien waren het vrijwel allemaal goede kokkinnen. De mannen werkten overdag als metselaar, kruier of tuinman. Er waren in onze stad nog maar weinig industrieën waarin ze fabrieksarbeiders nodig hadden, maar bij de brouwerij, de olijvenperserij en de molen zochten ze vaak niet-gespecialiseerde hulpkrachten, evenals bij de eeuwige graafwerkzaamheden voor het aquaduct. Voor zover ik me herinner, hebben we nooit honger geleden, al moesten we wel vaak verhuizen en in schuurtjes of kelders in het historische centrum bivakkeren wanneer we de huur niet konden opbrengen van ons uiterst bescheiden appartementje, het type woning waarin mensen van onze stand woonden.

Toen wij alleen achterbleven, was ik vijf en mijn oma tweeenvijftig. Ze was nog sterk en zou in haar levensonderhoud kunnen voorzien door weer voltijds in dienst te treden bij een van de families waar ze had gewerkt toen ze jong was en waar ze goede herinneringen aan had. Maar bij geen daarvan zou ze mij bij zich kunnen houden, en ze wilde me niet in zo’n weeshuis bij de nonnen stoppen, die er wel waren in de stad, maar die een vreselijk slechte naam hadden. Ook als ze maar halve diensten zou draaien, zou ze niet weten waar ze mij overdag onder moest brengen. Dus wedde ze met zichzelf dat ze ons allebei zou kunnen onderhouden met slechts haar naaiwerk, en dat lukte haar zo goed dat ik me niet kan herinneren dat ik in die jaren ooit iets tekort ben gekomen. We woonden in twee kamertjes in het souterrain van een herenhuis, in een nauw keienstraatje in het historische centrum, waar we de huur in natura betaalden met de dagelijkse schoonmaak van de hal en het trappenhuis tot aan de vierde verdieping. Daar was mijn oma elke ochtend tweeënhalf uur mee bezig; ze stond in het donker op, en pas nadat ze de emmers, de dweilen en de bezem had opgeruimd, begon ze aan haar naaiwerk.

Ze had een van de twee kamertjes zo keurig netjes ingericht dat ze er haar klanten kon ontvangen, die bestellingen kwamen doorgeven en soms de kleding die ze maakte kwamen passen, al ging zij vrijwel altijd naar hen toe met de geregen kleren over haar arm, die ter bescherming in een laken gewikkeld waren waar ze ook het speldenkussen aan had bevestigd, terwijl er een schaar aan een lint op haar borst bungelde. Bij zulke gelegenheden nam ze mij mee, nadat ze me duizend keer had gewaarschuwd dat ik rustig in een hoekje moest gaan zitten. Dat deed ze omdat ze niet wist waar ze me moest laten, maar ook omdat ik door naar haar te kijken iets zou opsteken.

Mijn oma’s specialiteit was linnengoed.
Mijn oma’s specialiteit was linnengoed: complete uitrustingen voor het huis – lakens, tafellakens en gordijnen – maar ook mannen- en vrouwenoverhemden, ondergoed en babyuitzetten. In die tijd waren er maar een paar luxe winkels waar dergelijke kledingstukken kant-en-klaar werden verkocht. Onze grote rivalen op dit gebied waren de karmelieter nonnen, die vooral heel goed waren in borduren. Maar mijn oma kon ook dagelijkse kleding en avondkleding maken, en jassen en mantels. Allemaal voor vrouwen. En voor kinderen natuurlijk, als ze de maat aanpaste. Ik ging dan ook altijd schoon en netjes gekleed, in tegenstelling tot de andere straatschoffies. Toch werd zij, ondanks haar leeftijd, beschouwd als een ‘naaistertje’ waar je alleen naartoe ging voor simpele, alledaagse dingen. Er waren in de stad twee belangrijke naaisters, die elkaar beconcurreerden en de rijkste, meest modieuze dames bedienden, en die hadden allebei een atelier en verschillende medewerkers. Ze kregen patronenboeken uit de stad, en in sommige gevallen ook stoffen. Het kostte een fortuin om bij hen een jurk te laten maken. Van dat bedrag zouden mijn oma en ik twee jaar lang riant kunnen leven, en misschien nog wel langer.

Dan was er nog de familie van advocaat Provera, die de baljurken en de feestkleding voor zijn vrouw en twee dochters helemaal uit Parijs liet komen. Echt heel extravagant, want het was algemeen bekend dat advocaat Provera, ook waar het zijn eigen garderobe betrof, verder een echte gierigaard was, al had hij een van de grootste vermogens van de hele stad. ‘Hoe rijker, hoe gekker,’ verzuchtte mijn oma, die als meisje had gewerkt voor de ouders van zijn echtgenote, eveneens schatrijke huiseigenaren. Ze hadden hun enige dochter Teresa voor haar huwelijk voorzien van een enorme uitzet, die een Amerikaanse erfgename niet zou misstaan, ook weer uit Parijs, en ze hadden haar daarbovenop nog een vorstelijke bruidsschat meegegeven. Maar hun schoonzoon was blijkbaar alleen bereid geld neer te tellen voor de elegantie van zijn vrouwen, niet die van hemzelf. Zoals alle heren maakte de advocaat voor zijn eigen kleding gebruik van een herenkleermaker, maar het beroep van kleermaker was heel iets anders dan het onze: andere stoffen, andere snit, andere naaitechnieken, andere regels voor het leerlingschap. Geen vrouw werd ooit in de leer genomen, misschien omdat men te preuts was om toe te staan dat wij een mannenlijf zouden aanraken om de maat te nemen, ik weet het niet, maar zo was de eeuwenoude traditie. Twee volkomen gescheiden werelden.

 

Mijn oma was analfabete. Ze had zich nooit de luxe kunnen veroorloven om naar school te gaan, en nu kon ze, hoe graag ze het ook wilde, mij dat al evenmin laten doen. Ik moest snel leren om haar te helpen en daar al mijn tijd in steken. Het alternatief, zo herinnerde ze me altijd, was het weeshuis, waar ze me weliswaar zouden leren lezen en schrijven, maar waar ik zou leven als in een gevangenis, kou zou lijden en weinig en slecht zou eten. En als ze me dan op mijn veertiende lieten gaan, zou ik niets anders kunnen dan huishoudster worden: bij andere mensen inwonen, voortdurend met mijn handen in het koude water zitten of ze juist verbranden aan de pannen en het strijkijzer, en altijd maar gehoorzamen, op elk uur van de dag en de nacht, zonder enige hoop op verbetering. Maar door een vak te leren, zou ik altijd onafhankelijk zijn. Waar ze het bangst voor was, biechtte mijn oma jaren later op, vlak voor haar dood, was dat ik voltijds dienstmeisje zou worden en onder één dak met een gezin zou wonen, waar ik dan door mijn baas of diens zoons misbruikt kon worden.

‘Ik zou mezelf heus wel kunnen verdedigen!’ riep ik verontwaardigd.

Toen pas vertelde mijn oma het intrieste verhaal van haar nicht Ofelia.
Toen pas vertelde mijn oma het intrieste verhaal van haar nicht Ofelia, die door haar baas belaagd was en hem had afgewezen, hem een klap had gegeven en had gedreigd alles aan zijn vrouw te vertellen. Als wraak, en om die beschuldiging te voorkomen, had hij een gouden sigarendoos uit de zitkamer laten verdwijnen en die verstopt in het kamertje waar Ofelia sliep. Vervolgens had hij samen met zijn vrouw de schamele bezittingen van het dienstmeisje doorzocht en was ze, nadat de sigarendoos was ‘ontdekt’, op staande voet ontslagen zonder getuigschrift. Mevrouw had al haar kennissen verteld over de diefstal. Het nieuws was rondgegaan, en geen enkele welgestelde familie wilde de ‘dievegge’ meer aannemen. Het enige werk dat Ofelia nog kon vinden, was dat van bordenwasser in een taveerne, waar dronken klanten haar het leven zuur maakten, haar oneerbare voorstellen deden, om haar ruzieden en haar betrokken bij vechtpartijen. Op een avond werd ze gearresteerd, en dat was het begin van het einde. De regelgeving van de politie was heel streng na de invoer van de wetten van Cavour en Nicotera met betrekking tot prostitutie. Ze stelden haar onder toezicht, en na het derde relletje, waaraan Ofelia in het geheel geen schuld had, werd ze gedwongen zich in te schrijven als prostituee en een bordeel te betrekken, waar ze ziek werd. Een paar jaar later stierf ze in het ziekenhuis aan de Franse ziekte.

Dat verhaal weer oprakelen was voor mijn oma het herbeleven van een nachtmerrie. Ze wist hoe dun de scheidslijn was tussen een eerzaam leven en een hel van ellende en schaamte. Toen ik klein was, vertelde ze me er niks over, sterker nog, ze deed er alles aan om me volslagen in het ongewisse te laten van alles wat te maken had met seks en alle gevaren die daarmee gepaard gingen.

Wel stopte ze me al heel gauw naald en draad in de hand, en wat reepjes stof die ze overhad van haar werk. Als een goede juf maakte ze er een spelletje van. Ik had een oude pop van papier-maché, die helemaal kapot was en die ik had geërfd van een van mijn overleden nichtjes. Dat meisje had het ding jaren eerder gekregen van de mevrouw bij wie haar moeder overdag als dienstmeisje werkte. Ik was dol op de pop en vond het erg om haar kaal te moeten zien, met openlijk zichtbare schaafplekken. (Mijn oma had haar ’s nachts uitgekleed en haar kleren laten verdwijnen.) Ik popelde om een bloesje voor haar te leren maken, en een zakdoekje, en daarna een laken en een jasschort; het einddoel was natuurlijk een elegante jurk met plooitjes en een met kant afgezette zoom. Dat viel niet mee, en uiteindelijk maakte mijn oma het werk af.

Maar intussen had ik wel geleerd om perfecte zomen te maken, met kleine identieke steekjes, zonder in mijn vingers te prikken en zonder bloedvlekken te maken op het luchtige witte batist van de babybloesjes en de zakdoekjes. Op mijn zevende werd het maken van zomen mijn dagelijkse werk. Ik was blij als ik mijn oma hoorde zeggen: ‘Je hebt me enorm geholpen.’ En inderdaad, het aantal kledingstukken dat ze in een week kon afkrijgen nam elke maand toe, en haar inkomsten stegen, zij het mondjesmaat. Ik leerde ajourranden op lakens aanbrengen, een eentonig werkje waarbij ik kon wegdromen, en ik kon opengewerkt borduurwerk maken, wat iets meer aandacht vergde. Nu ik groter was, liet mijn oma me in mijn eentje de deur uit gaan om garen te kopen bij de fourniturenwinkel en om voltooide kledingstukken af te leveren, en als ik dan op de terugweg een halfuurtje op de stoep bleef spelen met de andere meisjes uit de buurt, zeurde ze daar niet over.

Toch vond ze het niet prettig om me te lang alleen thuis te laten.
Toch vond ze het niet prettig om me te lang alleen thuis te laten, en als het een keer gebeurde dat ze de hele dag bij een klant thuis moest naaien, dan nam ze me mee onder het voorwendsel dat ze mijn hulp nodig had. Dat waren heel gunstige klusjes, want zo beschikten we zelfs op de donkerste dagen over genoeg kaarsen en petroleum om de lamp aan te steken, zonder dat we die van onszelf hoefden te gebruiken. En om twaalf uur kregen we een middagmaal, dus op die dagen bespaarden we ook op ons eten. Het was een goede maaltijd – met pasta, vlees en fruit, veel beter dan we gewend waren – die we soms in de keuken moesten eten in gezelschap van het huishoudelijke personeel, en die in andere huizen alleen voor ons tweeën werd geserveerd in de naaikamer. We werden nooit uitgenodigd om bij de heer en vrouw des huizes aan tafel te komen zitten.

In die rijke, elegante huizen was er, zoals ik al zei, een goed verlichte kamer speciaal voor het naaiwerk, met een grote strijktafel waarop de stoffen die geknipt moesten worden waren uitgespreid en waarop vaak ook het wonder der wonderen stond: een naaimachine. Mijn oma kon ermee werken, ik weet niet waar ze het geleerd had, en ik keek gefascineerd toe terwijl zij in een constant ritme het pedaal op en neer liet gaan, waarbij de stof langzaam onder de naald bewoog. ‘Als we er thuis toch eens een zouden hebben,’ verzuchtte ze. ‘Wat zouden we dan veel werk kunnen aannemen!’ Maar we wisten allebei dat we ons er nooit een zouden kunnen veroorloven, en bovendien hadden we geen plek om de machine neer te zetten.

Op zo’n avond waren we na afloop van het werk onze spullen aan het opruimen om naar huis te gaan toen de vrouw des huizes haar dochter naar voren duwde, voor wie we een witte jurk naaiden die ze zou dragen bij haar vormsel; een meisje van rond de elf, net als ik. Ze gaf me verlegen een rechthoekig pakje dat in stevig papier van de kruidenier was gewikkeld en met touw was dichtgebonden.

‘Het zijn de stripbladen van vorig jaar,’ legde haar moeder uit. ‘Erminia heeft ze al heel wat keren gelezen, en er komt elke week een nieuw nummer. Ze dacht dat jij ze wel leuk zou vinden.’

Voordat een afkeurende blik van oma me ervan kon weerhouden, ontglipte me: ‘Ik kan niet lezen.’

Juffertje Erminia keek beschaamd naar haar schoenen en vertrok haar gezicht tot een trieste grimas, alsof ze in huilen zou uitbarsten.

Haar moeder herpakte zich na een heel korte aarzeling en zei vlot: ‘Geeft niks. Je kunt naar de plaatjes kijken. Die zijn heel mooi.’ En ze legde het pakje in mijn handen.

Ze had gelijk. Toen ik thuis het pakje openmaakte en de inhoud op mijn bed verspreidde, stokte mijn adem. Ik had nog nooit van mijn leven zoiets prachtigs gezien. Sommige tekeningen waren in kleur, andere in zwart-wit, maar ik vond ze allemaal fascinerend. Ik had er alles voor overgehad om te kunnen lezen wat eronder stond! ’s Nachts, met de dekens over mijn hoofd getrokken, huilde ik een beetje, en ik hoopte maar dat oma me niet hoorde.

Maar ze hoorde me wel. En de week erna, na het werk in het huis van juffrouw Erminia, zei ze tegen me: ‘Ik heb iets afgesproken met Lucia, de dochter van de fourniturenverkoopster. Je weet dat ze verloofd is en over drie jaar gaat trouwen. Ik heb haar beloofd dat we twaalf lakens met initialen in schaduwsteek voor haar borduren als zij je in ruil daarvoor twee keer per week een uur lesgeeft. Ze heeft voor juf gestudeerd, al heeft ze geen diploma gehaald. Ik weet zeker dat je snel zult leren.’

Ik bleef oma helpen bij steeds moeilijkere klusjes, en als we bij iemand thuis gingen naaien, moest ik de lessen overslaan.
Ik deed er echter bijna drie jaar over, want Lucia had niet veel ervaring, en ik niet veel tijd om te oefenen. Ik bleef oma helpen bij steeds moeilijkere klusjes, en als we bij iemand thuis gingen naaien, moest ik de lessen overslaan. Bovendien had ik in het begin – aangezien ik geen schoolboek had en mijn oma niet op kosten wilde jagen – aan Lucia gevraagd of ze me les wilde geven aan de hand van mijn stripboeken, en dat vond ze goed. ‘Des te beter. Dan is het minder saai.’ Ze was al twintig maar vermaakte zich als een kind met de raadseltjes, de weetjes over rare dieren en de tongbrekers. De rijmpjes waren grappig, we moesten erom lachen, maar het waren geen woorden die je dagelijks gebruikte. Na een paar maanden moesten we noodgedwongen een schoolboek lenen.

Maar ik was hoe dan ook blij dat ik kon leren, en ik was mijn provisorische juf dankbaar. Ik zei tegen oma dat ze zich niet om de lakens met schaduwsteekjes hoefde te bekommeren; ik wilde ze allemaal zelf borduren. Ik had ze precies op de vooravond van Lucia’s bruiloft af. En voor de lessen die ze me het jaar daarop gaf, naaide ik twaalf hemdjes in verschillende maten voor de baby die ze verwachtte. Voor hem maakte ik ook een geborduurd pakje dat geïnspireerd was op dat van de twee dochtertjes van de koning, de prinsesjes Jolanda en Mafalda. Ik had een grote foto in een winkeletalage gezien waarop ze in de armen van de koningin lagen.

Toen Lucia’s kind, een mooi jongetje, vlak na mijn veertiende verjaardag geboren werd, zei ze tegen me: ‘Nu zijn de lessen afgelopen. Ik heb geen tijd meer. En bovendien ben je nu zo ver dat je best in je eentje verder kunt.’

Om te zorgen dat ik bleef oefenen, gaf ze me haar eigen ‘stripboeken’, want ze had niet eens tijd meer om die in te kijken. Toen ik ze doorbladerde, vielen veel pagina’s eruit, beschadigd door het vele gebruik. In werkelijkheid waren het geen stripboeken, maar operalibretto’s. Ik was nog nooit naar het theater geweest, maar wist dat er elk jaar een belcantogezelschap naar de stad kwam, dat melodrama’s ten tonele bracht. Daar gingen niet alleen deftige heren en dames naartoe, maar ook winkeliers en ambachtslieden die zich een plek in de engelenbak konden veroorloven. Ik kende veel aria’s, want die zongen onze jongste klanten in hun zitkamer, waarbij ze zichzelf op de piano begeleidden.

Ik las de libretto’s alsof het romans waren en kwam er tot mijn verwondering achter dat alle, maar dan ook alle verhalen over de liefde gingen. Gepassioneerde liefde, fatale liefde. Het was een onderwerp waar ik nog niet al te veel aandacht aan had besteed, maar vanaf dat moment spitste ik mijn oren, nieuwsgierig naar de gesprekken van de volwassenen. In die tijd werd er in de zitkamers van vooraanstaande families, in de cafés die door de heren werden bezocht, maar ook in ons steegje en de aangrenzende straten tot aan de marktkraampjes veel gesproken over een geschiedenis die erg leek op Lucia’s melodrama: de zeventienjarige dochter van meneer Artonesi was hopeloos verliefd geworden op markies Rizzaldo en wilde met hem trouwen, ondanks haar vaders afkeuring.

Mijn oma en ik kenden de familie Artonesi, die een paar straten verderop woonde, in een groot appartement op de bel-etage van een elegant herenhuis, zoals er vele waren in de oude stad, en dat was samengevoegd met het onderhuis, waar vroeger de stallen waren. Die boden door het afnemen van het gebruik van paard-en-wagens nu onderdak aan de armen en nooddruftigen. We waren al verschillende keren gaan naaien bij de familie Artonesi, nadat de huishoudster ons was komen halen. Die bestierde het huishouden sinds haar bazin, de echtgenote van de eigenaar, was overleden tijdens de grote epidemie, met achterlating van een dochter, de hoofdpersoon in het recente veelbesproken liefdesavontuur.

De stof in haar handen

Sardinië, begin twintigste eeuw, de tijd dat alle kledingstukken nog op maat gemaakt worden. Een meisje leert alle kneepjes van het vak van haar grootmoeder: van zomen tot het aanbrengen van veters en knoopsgaten. Daarna begint ze als naaister aan huis te werken om zo haar eigen geld te verdienen. Haar naaimachine is haar weg naar vrijheid.

In elk huis, tijdens het opmeten, het knippen, het naaien, luistert ze naar de verhalen van eigengereide vrouwen om haar heen: de eigenzinnige Esther, die paardrijdt als een man en natuurkunde studeert, de vrijgevochten Amerikaanse Lily Rose die een pistool in ... lees meer haar korset verstopt en de hebzuchtige zussen Provera. In De stof in haar handen strijdt een jonge vrouw voor haar onafhankelijkheid en voor haar dromen, in een wereld die gedomineerd wordt door mannen.

€ 23,99

Bianca Pitzorno

Bianca Pitzorno (1942) werd geboren in Sassari, Sardinië. Ze heeft al meer dan vijftig boeken geschreven, voornamelijk kinderboeken. In Italië verkocht zij meer dan twee miljoen exemplaren van haar boeken. Daarnaast vertaalt ze onder andere de boeken van J.R.R. Tolkien en Sylvia Plath.