De Highlands in Schotland, 1940. Hier zal een belofte het lot veranderen van twee vrouwen die tientallen jaren na elkaar leven…

De verboden belofte is de nieuwste roman van Lorna Cook. Nieuwsgierig? Lees hier alvast de eerste twee hoofdstukken.

1

Invermoray House, Schotland

Eind augustus 1940

Soms zijn het niet de grote leugens maar de leugentjes om bestwil die de grootste veranderingen teweegbrengen. Al had Constance met geen mogelijkheid kunnen voorzien dat het zulke ingrijpende gevolgen zou hebben toen ze deed alsof ze migraine had om weg te kunnen van huis.

Constance zat op de rand van een grote rotspunt die uitstak over het loch en ze trok haar avondjapon op. Haar moeder zou zeggen: ‘Zoiets doet een dame niet.’ Ze trok haar satijnen schoentjes uit, stroopte haar kousen naar beneden en liet haar benen in het water zakken om haar stuk gedanste voeten wat verkoeling te geven. Ze hoefde niet voorzichtig te zijn; de rand van het loch was zo ver bij het huis vandaan dat geen mens haar kon horen, en gezien het strikte verduisteringsbeleid waar de huishoudster zich aan hield kon niemand haar zien zitten.

Constance sloot haar ogen, maar deed ze bijna meteen weer open. Die migraine was een smoes geweest, al had de band ongelofelijk veel kabaal gemaakt en was die steeds luider gaan spelen naarmate het enthousiasme van de muzikanten en dat van de gasten groter werd. Als ze haar oren spitste kon ze hen helemaal aan de andere kant van het loch horen. De behoefte om te ontsnappen aan haar eigen verjaardagsfeest, om te ontsnappen aan Henry was zo sterk geworden dat ze geen andere uitweg zag dan dat leugentje.

De afgelopen maanden was ze Henry gaan waarderen. Ze kende hem pas kort als de vriend van haar broer Douglas, en had wat tijd met hem doorgebracht toen de twee mannen tijdens een zeldzaam verlof naar Invermoray waren gekomen. Henry was maar een paar jaar ouder dan zij, en ze keek tegen hem op, aanbad hem en was het met haar ouders eens toen die opperden dat hij best weleens een goede partij kon zijn. Henry mocht haar overduidelijk, althans, dat dacht ze. Constance had gedacht dat hij anders zou zijn, niet zoals de dubieuze en soms onbehoorlijke mannen die ze tegenkwam, al waren dat er nou ook weer niet zoveel. Maar hij had haar geschokt toen ze hadden gedanst, en zij tegen hem aan geleund had, omdat het prettig was, zo dicht bij hem te zijn. Zijn handen waren afgezakt langs haar rug tot ze veel te laag bleven hangen en zijn vingertoppen haar billen raakten. Ze verstijfde, plotseling op haar hoede, en toen had hij haar gegrepen. Ze moest al haar moed bijeenrapen om zijn handen voorzichtig los te maken toen het tot haar doordrong dat zijn gedrag allesbehalve romantisch was.

‘Henry?’ zei ze op vragende toon toen hij haar nog dichter tegen zich aan getrokken had. Hij glimlachte alsof hij niets had misdaan en ze begon aan zichzelf te twijfelen. Was ze te preuts? De baljurk van zilvergrijze zijde zat strak om haar heen onder het dansen, en ze had Henry er al een paar keer op betrapt terwijl hij naar haar boezem staarde. Hij had er duidelijk moeite mee zijn aandacht te houden bij wat ze zei, om zijn blik los te maken en haar in de ogen te kijken. Ze was gaan ratelen om haar gêne te verhullen, haar groeiende teleurstelling. Toen ze zich had geëxcuseerd met de woorden dat ze even haar neus moest poederen, niet we tende wat er aan de hand was en of ze het moest toelaten, had hij haar in een hoek gedreven en de donkere oranjerie in getrokken; het licht was er uit zodat vijandige vliegtuigen geen licht door de glazen pui zouden zien branden.

Constance wist dat mannen zo hun behoeften hadden en ze was niet wereldvreemd.
Constance wist dat mannen zo hun behoeften hadden en ze was niet wereldvreemd. Ze wist heel goed wat die behoeften precies waren en welke rol zij daarin werd geacht te spelen. Hoewel haar was verteld dat een meisje haar maagdelijkheid behoorde te bewaren voor haar echtgenoot, waren er veel meisjes op haar Zwitserse school die enthousiast opgeschept hadden dat ze veel meer hadden uitgespookt met iemand van het andere geslacht dan de bedoeling was. Maar ook al dacht ze dat ze ten slotte wel met Henry zou eindigen, helemaal zeker was ze daar niet van. Nog niet. Ze wilde niet dat de lust hem zou vergaan, maar wat er ook maar speelde tussen hen had nog even wat tijd nodig om te rijpen. Heel even nog. Gewoon, totdat ze het zeker wist.

‘Je ziet er prachtig uit vanavond,’ had hij gezegd terwijl hij haar met zijn ogen aftastte.

En toen had hij haar gekust, zijn lippen tegen de hare platgedrukt, terwijl hij haar schouders vastpakte. Ze had geprobeerd haar armen om zijn middel te slaan, met wijd open ogen, niet zeker of dit de juiste reactie was. Ze had geen idee hoe ver ze dit kon laten gaan. Hij had zijn ogen dicht en trok haar langzaam steeds verder de verlaten oranjerie in, tot ze tegen een uit de kluiten gewassen palm stootte, die haar moeder daar al bijna een decennium lang aan het cultiveren was.

Zijn van whisky vergeven adem sloeg neer op haar tong terwijl hij haar steeds harder en sneller kuste en ze wist niet of het daardoor kwam, of door het besef dat haar jurk omhoog werd getrokken dat ze ineens helemaal verstijfde.

‘Henry!’ zei ze op bestraffende toon terwijl ze hem van zich af duwde. Ze probeerde er nog bij te lachen, zijn gedrag te vergoelijken.

‘Kom hier.’ Henry stak zijn hand naar haar uit. Voorzichtig had ze die vastgepakt. Misschien kwam het wel gewoon door de feeststemming en door net dat beetje te veel drank dat hij eventjes zo gek deed. Misschien zag hij nu wel in dat hij iets te veel had aangedrongen en zou hij nu weer inbinden.

‘Wil jij dit dan ook niet al zo lang als ik het wil?’ vroeg hij, snuffelend in haar hals.

De teleurstelling was overweldigend. Had hij haar reactie wel gemerkt, maar gewoon naast zich neergelegd? Ze wist niet wat ze moest zeggen. Tot vanavond had ze deze kant van hem nog niet eerder gezien, en het bracht haar in verwarring.

‘Ik weet niet,’ zei ze naar waarheid. Het gebeurde allemaal te snel, en helemaal niet zoals ze het zich had voorgesteld. ‘Ik weet niet… zo op deze manier… hier…?’

‘Er is niemand in de buurt. We kunnen toch een donker hoekje opzoeken? Daar, dat lijkt me een mooie plek. Dan leg ik mijn jasje wel neer, zodat je het niet koud krijgt op de tegels.’ De suggestie van ridderlijkheid was misplaatst.

‘Nee, Henry, ik geloof niet dat…’

‘Als je niet weet hoe het moet, dan laat ik het je wel zien. Kom, ga daar maar liggen.’

‘Nee, Henry.’ Deze keer was ze stelliger. Eindelijk wist ze wat ze wilde, en dat was niet dit. ‘Nee.’

‘Als je van me houdt…’ zei hij woedend.
‘Als je van me houdt…’ zei hij woedend en hij liet zijn suggestie verder in de lucht hangen.

Op dat moment wist ze ook dat heel zeker: dat ze dat niet deed. Ze was zo vreselijk teleurgesteld. Dat het allemaal zo akelig moest eindigen. Hoe kon dat nou?

Zonder nog een woord te zeggen had ze zich omgedraaid en had ze Henry achtergelaten in de oranjerie. Ze rende tot ze zich weer veilig tussen alle anderen in de balzaal bevond.

Ze moest zo ver mogelijk weg bij Henry, om na te denken. En dus had ze gelogen. Migraine. Zo erg dat ze het gevoel had dat haar hoofd zou ontploffen. Haar moeder had geprotesteerd dat Constance hun gasten zo liet zitten, maar excuseerde haar dochter; het was al bijna middernacht, en de meeste gasten stonden toch op het punt te vertrekken. Maar in plaats van zich terug te trekken in haar slaapkamer, rende Constance de koele avondlucht in, voorbij de fontein, langs de siertuin, en op weg naar het loch in de verte, altijd al haar toevluchtsoord als ze wat rust nodig had. Geen van de gasten zou de donkere wandeling naar het water wagen uit angst om in de verduistering een doodsmak te maken, of de champagne mis te lopen die haar ouders ronddeelden vanuit hun zorgvuldig gehamsterde voorraad in de kelders onder het huis. Ze was helemaal alleen.

Terwijl ze zo haar voeten in het water liet bungelen, keek Constance door het donker achterom naar waar ze nog net de contouren van het adellijke landhuis kon zien. Binnen waren een stuk of vijftig goede vrienden van haar ouders, en nauwelijks mensen die ze zelf kende, om Constance’ verjaardag te vieren. Dat Constance er zelf niet was, leek hen weinig te interesseren. De oorlog die buiten Invermoray House woedde boeide hen nog minder.

Het was niet langer het lawaai van de band maar een heel ander geluid dat plotseling haar aandacht trok en waardoor ze naar de hemel keek. Achter een groepje grijze wolken voelde ze iets door de donkere lucht dichterbij komen.

Het duurde een paar seconden voor Constance doorhad dat ze luisterde naar het geluid van een Spitfire. Die maakte alleen niet zijn gebruikelijke soepel ronkende geluid, maar sputterde en gierde alsof hij naar adem hapte. Ze zag het vliegtuig afgetekend tegen het duister van de lucht erboven en het inktzwarte bos aan de horizon terwijl het uit de lucht kwam vallen. De motor viel volkomen stil, kwam toen weer met horten en stoten tot leven, om er vervolgens helemaal mee op te houden. De propellers stopten met draaien. Constance realiseerde zich dat de piloot er nog in moest zitten en er alles aan deed om de motor weer aan de praat te krijgen in plaats van de verstandige keus te maken en per parachute zijn veiligheid tegemoet te springen. Misschien had hij vanwege de duisternis wel helemaal geen idee hoe dicht hij bij de grond was.

‘Terwijl het vliegtuig steeds verder daalde, wist Constance dat het te pletter zou slaan.
Terwijl het vliegtuig steeds verder daalde, wist Constance dat het te pletter zou slaan. Ze stond razendsnel op en holde over het overhellende stuk rots, voor het geval het gevaar ineens haar kant op zou komen. Maar dat deed het niet.

De Spitfire kwam eerst nog op ooghoogte met haar voor hij in zo’n gruwelijke hoek in het loch terechtkwam dat Constance zeker wist dat een van de vleugels direct afbrak. Het water spatte metershoog de lucht in. Instinctief wendde ze zich af om aan de grote golven te ontkomen. Na het verlies van de ene vleugel schoot het toestel wentelend over het water tot Constance geen idee meer had wat onder of boven was. Waar was de piloot? Het duurde een paar tellen voor het water de cabine van het vliegtuig had gevuld en het hele gevaarte onder het oppervlak verdween. Het loch slokte het op alsof het er nooit was geweest. Van de piloot was geen spoor te bekennen. Geen geluiden waaruit ze kon opmaken dat hij zich zwemmend door het donker in veiligheid had weten te brengen. De golven van de crash beukten tegen de rots.

Ze stond te trillen op haar benen, met wijd open ogen. Ze ademde snel in en uit, haar schoenen en kousen nog steeds stevig tegen zich aan gedrukt. Constance wist dat ze iets moest doen, maar haar lichaam weigerde dienst. Ze stond als aan de grond genageld te staren naar de plek waar het vliegtuig net nog te zien was geweest. Ze werd verscheurd tussen twee gedachten: als ze nu terug zou rennen naar het huis, was het hoe dan ook te laat. Maar als ze hier bleef en niets deed, zou hij binnen een paar minuten dood zijn. Als hij dat niet al was. Ze moest de piloot redden.

Zichzelf dwingend om in beweging te komen, klom Constance de rots af, het water in, waarbij ze haar been openhaalde aan een scherpe rand. Ze voelde de pijn niet en merkte niet dat het bloed uit haar enkel zich met het water vermengde. Het enige wat ze wilde was naar de neergestorte piloot die op dat moment, dacht ze, in een hopeloos gevecht verwikkeld was met zijn veiligheidsriemen en het luik boven zijn hoofd. Haar zijden japon plakte aan haar benen terwijl ze zo snel als ze kon door het water waadde, in de richting van de plek waar het vliegtuig was gezonken.

Binnen, in het grote huis, sloeg de grote staande klok in de hal twaalf uur, en de band speelde door voor alle nachtbrakers die zich niet bewust waren van wat er buiten aan de hand was. Men sprak gelukwensen uit voor Constance nu haar eenentwintigste verjaardag voorbij was. Zo jammer dat ze zich niet goed voelde. Misschien toch iets te veel champagne gedronken. Dan is het ook maar beter dat ze naar bed gegaan is. Nog even en de band zou stoppen, gasten zouden huns weegs gaan – iedereen had zorgvuldig benzinebonnen gespaard zodat ze weer naar hun huizen en aangrenzende landhuizen terug konden – en dan zou de huishoudster beginnen met het rituele afsluiten van Invermoray House voor de nacht.

Toen het water tot Constance’ middel reikte, zette ze zich af van de kiezelbodem en liet haar schoenen en kousen los. Ze dreven bij haar vandaan terwijl zij verder het donker in zwom.

2

Schotland, augustus 2020

Kate had nooit nee moeten zeggen.
Kate had nooit nee moeten zeggen toen het autoverhuurbedrijf op de luchthaven haar vroeg of ze ook een navigatiesysteem wilde. Ze boden zelfs nog korting aan, maar ze had nogal zelfingenomen met haar mobiel gezwaaid en de medewerker uitgelegd dat ze al een gratis navigatieapp geïnstalleerd had.

Nu had ze al een hele poos geen ontvangst meer en aangezien het landschap steeds ruiger werd, ging ze ervan uit dat dat nog wel even zou duren. Kate zette de kleine hatchback stil langs de weg en keek of ze ergens een teken van leven zag. Of een bord, dat zou ook fijn zijn. Ze kon zich niet herinneren hoe lang ze al over de binnenweg had gereden voor ze met een blik op haar telefoon zag dat de app niet meer werkte. Hoe lang zou dat al zo geweest zijn? Het laatste dorp waar ze doorheen kwam, was tien minuten geleden en ze kon zich niet eens meer herinneren hoe dat heette.

Terwijl de zon onder begon te gaan, spreidde ze de kaart uit over de motorkap en keek vluchtig of ze iets zag wat haar bekend voorkwam. Goddank had iemand van de autoverhuur die in het handschoenenkastje gestopt. Ze zou veel later aankomen dan ze had gezegd. Wat een vreselijke eerste indruk, om pas bij het vallen van de avond op te komen dagen voor haar nieuwe baan, en haar nieuwe thuis. Kate had geen schijn van kans om dat in het donker te vinden, dus besloot ze om maar gewoon te blijven rijden in de hoop ten slotte ergens in de beschaafde wereld terecht te komen waar ze haar telefoon weer kon gebruiken. In Londen overkomt je dit soort ongein niet, dacht ze. Ze keek de uitgestorven weg af. Rust aan haar hoofd was dan wel waar ze naar op zoek was geweest, maar zoveel rust als dit nu ook weer niet.

Kate vouwde de kaart weer op, zo goed en zo kwaad als het ging, meer kwaad, eigenlijk, want er zaten nu vouwen in die er net nog niet waren. Ze startte de motor en reed verder met haar telefoon in de ene hand waar ze, nogal roekeloos, op staarde, om de zoveel minuten de app verversend. Helaas. Als ze de telefoon nou eens opnieuw opstartte, misschien dat dat hielp?

Toen Kate uiteindelijk opkeek, slaakte ze een gil. Er stond een man op de weg, zijn mond open van schrik terwijl zij op hem af reed. Wat deed hij daar? Hij stak zijn hand op om zijn gezicht af te schermen. Op het allerlaatste moment liet Kate haar telefoon vallen, gaf een ruk aan het stuur om de man te ontwijken en trapte toen haar rem in. De auto slipte over de andere weghelft, vlak voor het tegemoetkomende verkeer langs – als dat er was geweest, tenminste, wat niet het geval was op deze onherbergzame provinciale weg. De huurauto kwam haaks op de weg tot stilstand, zodat de neus naar een stel naaldbomen langs de kant van de weg wees.

Ze zat daar roerloos. Haar handen klemden het stuur stevig vast, haar knokkels waren wit en haar nagels priemden recht in de muis van haar duimen. Ze dwong zich om in de achteruitkijkspiegel te kijken of de man nog leefde. Ze zag hem niet meer. Maar ze had hem toch niet geraakt? Of wel? Ze wist helemaal niks meer.

‘O mijn god, waar is hij nou?’ Trillend wrikte Kate haar vingers van het stuur en maakte haar gordel los. Ze wilde het portier opendoen, maar die moeite werd haar bespaard doordat de man het openrukte en haar woedend aanstaarde.

Verschrikt deinsde ze achteruit.
Verschrikt deinsde ze achteruit. Hij hield zijn kaken op elkaar geklemd en het kostte hem zo te zien moeite om iets te zeggen.

‘Goddank, je leeft nog.’ Haar stem trilde en haar hart bonsde luid.

Hij deed een stap naar achteren en gaf haar de ruimte om uit te stappen. ‘Maar het had weinig gescheeld.’

‘Het spijt me.’ Kate stapte uit en ging op wiebelende benen voor hem staan.

‘Je reed me bijna van de sokken.’

‘Het spijt me. Ik vind het echt zo erg. Ben je gewond?’

‘Nee,’ zei hij bits. En toen bedacht hij iets: ‘Jij?’

‘Nee, met mij is niets aan de hand.’

De vreemdeling keek langs haar naar de verkreukte kaart op de bijrijdersstoel. Kate keek naar hem en hoopte dat hij wat tot bedaren kwam. Hij leek ongeveer van haar leeftijd, eind twintig. Hij had bruin haar en bruine ogen. Hij was van onder tot boven gekleed in hardloopkleding, met fluorescerend gele strepen om zijn polsen en benen. Ze had hem dus moeten zien, als ze niet zo afgeleid was door…

‘Zat je op je telefoon?’ Hij keek haar recht in de ogen, met een uitgestreken gezicht. ‘Zat je soms te appen onder het rijden?’

‘Ik… Nee… Natuurlijk niet.’

Hij dook de auto in, knielde op haar stoel en boog om de telefoon te pakken.

‘Hé, wat doe je nou?’

Hij tikte een paar keer met zijn vinger op het scherm, maar goddank was de telefoon uitgeschakeld.

‘Ik zou toch zweren…’ Hij maakte zijn zin niet af en gaf haar het toestel met tegenzin terug. ‘Je moet die auto weghalen. Hij staat daar gevaarlijk, zo.’ Hij tuurde de lege weg af, van links naar rechts.

Kate knikte, maar verroerde zich niet, nog altijd verlamd van de schrik dat ze de wet had overtreden en iemand had kunnen doodrijden.

‘Lukt dat, of zal ik het voor je doen?’ Hij keek haar aan alsof ze niet goed snik was.

‘Ik… jij… ik doe het wel. Vind ik niet erg.’
‘Ik… jij… ik doe het wel. Vind ik niet erg.’

‘Je vindt het niet erg? Nou, dat is dan…’ Hij schudde zijn hoofd vol ongeloof, deed een stap terug en sloeg zijn armen over elkaar. In deze toestand moest Kate eigenlijk niet rijden, maar ze ging weer achter het stuur zitten en het lukte haar de auto weer met de neus de goede kant op te krijgen en langs de weg te parkeren. Ze deed haar alarmverlichting aan, omdat ze nog steeds aan de verkeerde kant van de weg stond. En toen wist ze niet meer wat ze moest doen.

En die man stond daar maar. Dit was toch zeker wel het moment dat ze weer ieder huns weegs zouden gaan? Maar hij stond daar maar en keek haar verwachtingsvol aan.

Kate stapte de auto weer uit en stond ongemakkelijk naast het open portier. Ze was nog nooit betrokken geweest bij een auto-ongeluk; niet dat dit een auto-ongeluk wás, maar zijn blik maakte duidelijk dat hij de politie op haar af zou sturen als ze het waagde om weg te rijden.

‘En, wat nu?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Hoe bedoel je?’ Hij keek perplex.

‘Moeten we… eh… gegevens uitwisselen?’

Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Waarom zouden we dat doen?’

Kate voelde zich heel klein. ‘Weet ik eigenlijk ook niet,’ was alles wat ze, heel zachtjes, kon uitbrengen. Ze wilde dolgraag de auto weer in. Als ze heel eerlijk was, was ze zo geschrokken dat ze misschien beter niet kon rijden, maar het was beter dan hier bij hem te blijven staan.

‘We hoeven verder helemaal niks te doen,’ zei hij.

‘Oké, dan,’ zei Kate instemmend.

Maar hij stond daar nog steeds met zijn armen over elkaar.

Ze begon zich maar weer te verontschuldigen, maar hij snoerde haar de mond. Hij wierp een nadrukkelijke blik op zijn eigen telefoon, die in een band om zijn pols zat.

‘Schrijf het maar bij op je cv, bij “levenservaring”.’ Hij deed zijn oortjes weer in, prutste wat op zijn telefoon, draaide zich om en rende weg.

Kate keek hem na en toen hij een bocht om ging zakte ze tegen de auto en blies haar adem uit, opgelucht dat hij verdwenen was. Schrijf het maar bij op je cv, bij ‘levenservaring’? Wat belerend. En wat bedoelde hij daar trouwens mee? Hoe dan ook, ze was blij dat hij geen aangifte had willen doen en dat ze hem nooit meer hoefde te zien. Kate keek achterom naar het punt waarop hij uit het zicht was verdwenen.

‘Wat een zak.’

Ze kon wel huilen.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Lorna Cook

Lorna Cook schreef als journalist voor de magazines van de Daily Mail en de Associated Press, en werkte in pr. Ze maakt onderdeel uit van de Romantic Novelists’ Association New Writers’ Scheme en Het vergeten dorp is haar debuut.