Elisa en Beatrice ontmoetten elkaar toen ze veertien waren, in een stadje aan de Toscaanse kust.  Er ontstaat een vriendschap tussen de twee die onverbreekbaar lijkt. Elisa en Beatrice zijn jong, verre van perfect, rebels en onafscheidelijk. Maar dan breekt er iets. Dertien jaar later is Beatrice een wereldberoemde persoonlijkheid. Elisa had het veel moeilijker na hun breuk en probeert de betekenis van hun vriendschap te duiden.

Lees hier de eerste pagina’s van Een vriendschap, de nieuwste roman van Silvia Avallone.

BOLOGNA, 18 DECEMBER 2019 – 2.00 uur

De diepste duisternis was de plek die ik als kind het engst vond. Ik hoefde de garage maar in te gaan zonder op het lichtknopje te drukken, of de deur van de kelder half dicht te trekken, en dan werd ik overvallen door die stille, zware duisternis.

In de diepste duisternis konden allerlei gevaren schuilen. Heksen, enge dieren, monsters zonder gezicht, of juist helemaal niets: de leegte. Ik denk dat ik daarom zo lang bij mijn moeder op de kamer heb geslapen, ik schaam me gewoon om te zeggen tot welke onwaarschijnlijke leeftijd.

Nu, op mijn drieëndertigste, kijk ik naar de diepste duisternis van mijn kamer en meen ik mijn oude dagboeken te horen ritselen op de verstopplek waar ik ze levend heb begraven nadat ik jou was kwijtgeraakt. Zes schoolagenda’s waarin vijf jaar gymnasium en één jaar universiteit zijn samengevat in een zwierig handschrift, markeerstift en glitters, verstomd en verstild als in een verlaten kernreactor.

Sinds we geen vriendinnen meer zijn ben ik ermee opgehouden het leven vast te leggen.

*

Ik ga op mijn bed zitten. In een opwelling van volwassenheid besef ik dat het moment is gekomen om herinneringen op te halen en jou het hoofd te bieden. Anders zou ik geen verstandige beslissing kunnen nemen ten opzichte van jou.

Ik haal de ladder uit het berghok, beklim twee sporten en blijf staan, want ik voel me net een dief. Maar van wat dan? vraag ik me af. Van mijn eigen verleden?

Als ik op de bovenste sport sta, heb ik hartkloppingen. Ik steek mijn hand uit in het stof boven op de kast en haal alle zes de agenda’s tevoorschijn vanuit de diepste duisternis.

Ik leg ze in het licht op mijn nachtkastje. Het voelt als een stomp in mijn maag om ze hier naast me te hebben liggen. Tegenover die roze, gebloemde en goudkleurige omslagen voel ik de behoefte om meteen duidelijkheid te scheppen: het kan onmogelijk bijgelegd worden tussen ons tweeën, Beatrice.

Ik leg mijn hand op het lila omslag van mijn agenda van 2000-2001, in de verleiding, maar nog steeds weifelend of ik hem zal openslaan of niet. En terwijl ik heen en weer word geslingerd, heb ik mijn vingers niet meer in bedwang en glijden ze op eigen houtje tussen de blaadjes. De agenda valt open en er dwarrelt een vergeelde polaroid uit, zo een die mijn vader van ons gemaakt had.

Ik raap de foto op en houd hem in het lamplicht. Ik herken mezelf als tienermeisje, met mijn korte haar, sweater van de Misfits, verschrikte blik. En ik herken jou, mijn exacte tegenpool. Met je prachtige bos haar, je rode lippenstift, je paarse nagels; vrolijk lachend sla je je armen om me heen. Wat is het pijnlijk om ons zo te zien.

Ik draai de foto om. Op de achterkant staat geschreven: ‘Voor altijd vriendinnen’. De datum: ‘14 juni 2001’.

Het is me al in geen tijden overkomen, maar nu barst ik in tranen uit.

Deel I
De tijd voordat iedereen haar kende
(2000)

De gejatte spijkerbroek Als dit verhaal een begin moet hebben, en dat moet nu eenmaal, dan kies ik voor de gejatte spijkerbroek.

Het doet er niet toe dat dat niet het chronologische startpunt is, dat we elkaar eigenlijk al kenden vóór die middag. Wij tweeën ontstonden op dat moment, toen we er op de scooter vandoor gingen.

Maar ik moet eerst iets duidelijk maken. Het kost me moeite en het ergert me, maar het zou niet netjes zijn om net te doen alsof de Beatrice over wie het hier gaat zomaar een willekeurige Beatrice was. Dan zou de lezer nietsvermoedend beginnen, en dan, als hij eenmaal doorheeft dat het om jou gaat, van zijn stoel opspringen en roepen: ‘Wat, bedoel je háár?!’ En dan zou hij zich in de maling genomen voelen. Dus ik kan helaas niet buiten beschouwing laten wat dat meisje uit mijn dagboeken is geworden: een publiek figuur, en wel zo een om wie je niet heen kunt. Sterker nog, ik kan wel stellen dat er niemand op de wereld is om wie je moeilijker heen kunt dan jij.

*

Degene over wie ik het heb is namelijk Beatrice Rossetti.

Ja, inderdaad, de Beatrice Rossetti.

Maar voordat iedereen op de aardbol haar kende en men op elk uur van de dag en de nacht wist waar ze was en wat ze aanhad, was Beatrice een heel gewoon meisje en ze was mijn vriendin.

Mijn beste vriendin om precies te zijn, de enige die ik ooit heb gehad. Ook al had niemand dat ooit kunnen bedenken en ben ik altijd op mijn hoede geweest om het te verklappen.

Ik heb het nu over jaren geleden, toen de wereld nog niet werd overspoeld met haar foto’s en het noemen van haar achternaam niet meteen aanleiding was voor hele debatten, eindeloze discussies en heftige ruzies. De magnetische polen, de oceanen en continenten beefden nog niet zodra zij een knipogend gezicht publiceerde, of een mantelpakje of een romantisch etentje in het gezelschap van een knappe jongeman boven in de Burj Khalifa. Sterker nog, voor de overgrote meerderheid van ons bestond het wereldwijde web nog niet eens.

Ik heb me altijd strikt gehouden aan de geheimhoudingsgelofte die ik heb afgelegd over onze vriendschap. En dat ik de controle nu laat verslappen is alleen om orde op zaken te stellen voor mezelf. Mijn biecht begint en eindigt hier, laat dat duidelijk zijn, in deze privékamer met de deur dicht, want zo heb ik schrijven altijd gezien.

Ik zou het niet in mijn hoofd halen om het rond te bazuinen of, erger nog, erover op te scheppen. En trouwens, wie zou me geloven? Als ik bijvoorbeeld alleen al tegen mijn collega’s zou zeggen: ‘Ik ken La Rossetti van vroeger, we zaten bij elkaar in de klas’, dan weet ik nu al dat ze me continu zouden bestoken met nieuwsgierige vragen. En ze zouden er als vanzelfsprekend van uitgaan dat er alleen af en toe een hoi, een terloopse blik tussen ons was uitgewisseld, zeker niet dat iemand zoals zíj en iemand zoals ík handlangers hadden kunnen worden.

Ze zouden me pikante, liefst gênante details willen ontfutselen, haar goddelijkheid willen verlagen tot zondigheid, tot een valstrik: ‘Vertel, heeft ze een facelift gehad?’ ‘Met wie heeft ze het gedaan om zó beroemd te kunnen worden?’

Maar dat zouden ze dan aan de verkeerde persoon vragen, want degene die ik heb gekend is niet ‘La Rossetti’ – ik wéét wie Beatrice is. De gaten in haar biografieën, de vragen die ze ontweek tijdens interviews, de leegtes en de verliezen waar nergens een spoor van te vinden is, die heb ik bewaard. Samen met bepaalde kinderlijke en schandelijke pleziertjes van ons, die niemand iets zouden interesseren, maar die mij zelfs nu nog kippenvel bezorgen.

Na haar heb ik nog wel andere vriendschappen gezocht, maar niet van harte. Ik wist diep vanbinnen dat die magie van geheimen en schuilplekken en plechtige geloftes alleen in het eerste jaar van het gymnasium had kunnen ontstaan tussen mij, Elisa Cerruti, een volslagen onbekende, en Beatrice Rossetti, de beroemdste persoon op de hele planeet. Dus wat maakt het voor mij die haar is kwijtgeraakt dan uit dat iedereen daarbuiten haar idealiseert, haar bewierookt, haar kruisigt, haar haat en hoe dan ook denkt haar te kennen?

Ze weten helemaal niets, zo denk ik erover.

Want zij was míjn beste vriendin, lang voordat dat allemaal begon. En ik heb de hele nacht liggen lezen in alle vijf de agenda’s van het gymnasium en die van mijn eerste jaar aan de universiteit. En daarna stond ik een hele tijd naar mijn bureau bij het raam te staren, naar de computer die ik tot nu toe alleen voor werk heb gebruikt. Ik stond er angstig naar te kijken. Want als meisje was ik ervan overtuigd dat ik goed kon schrijven, ik dacht zelfs dat ik later schrijfster zou worden. Dat is niet gelukt. Terwijl Beatrice een dróóm is geworden.

Maar ik voel de Bea die niemand kent in mijn binnenste trappelen om tevoorschijn te komen. Ik heb zo lang rondgelopen met die leegte in mijn ziel, dat het me nu niets meer kan schelen of ik het kan of niet. Ik hoef niets te bewijzen. Ik wil alleen maar vertellen. Toegeven dat ik nu, in 2019, nog steeds last heb van de teleurstelling, de woede, de nostalgie. En ik weet niet of het een overgave of een bevrijding zal zijn om het eruit te gooien, daar kom ik later dan wel achter.

Wat ik nu wil terughalen is alleen nog maar het begin.

*

Goed, daar waren we dus gebleven, bij die gejatte spijkerbroek.

Op 11 november 2000 – zo staat het in mijn agenda van het eerste jaar op het gymnasium – een sombere zaterdag, waarop de regen tegen het raam kletterde en voor mij, net als voor al mijn leeftijdgenoten, het categorische gebod gold om uit te gaan, lol te maken en een heleboel vrienden te hebben, zat ik kniezend op mijn kamer te niksen. Ook Beatrice was destijds niet heel populair, hoe bizar dat nu ook mag klinken. Sterker nog, ze had waarschijnlijk nog minder vrienden dan ik, gezien het feit dat ze na de lunch, tegen halfdrie, de moeite nam om mij te bellen op onze vaste telefoon.

Blijkbaar was ik haar laatste strohalm. Ik woonde pas een maand of vier in de stad en ik was niet alleen niet geïntegreerd, maar het kon me ook helemaal niets schelen; ik wilde alleen maar dood.

Die zaterdagochtend was ik naar school geweest, daarna had ik zoals gewoonlijk zwijgend geluncht met mijn vader, waarna ik me in mijn kamer had verschanst, de koptelefoon van mijn walkman had opgezet en verder was gegaan met het opstellen van de lijst bijvoeglijke naamwoorden – ‘solitair’, ‘rossig’, ‘eeuwenoud’ – voor de plataan midden op de binnenplaats. Uiteindelijk was ik het ook zat geworden om naar woorden te zoeken en gooide ik mijn agenda op de grond. Zo zat ik daar, in kleermakerszit op mijn bed, boos op de hele wereld, toen mijn vader aanklopte. En ik reageerde uiteraard niet. Ik zette mijn muziek uit. Hij wachtte. Hij klopte opnieuw en opnieuw reageerde ik niet. Het was een soort wedstrijdje wie het het langst zou volhouden. Totdat hij de deur opendeed en zijn hoofd een klein stukje de kamer in stak om me niet te ergeren: ‘Er is een meisje uit je klas aan de telefoon, ze heet Beatrice.’

Mijn hart sloeg op hol.

‘Kom, ze zit te wachten,’ spoorde hij me aan, omdat ik niet in beweging kwam.

Je kon zien dat hij blij was: hij dacht dat ik eindelijk vriendinnen had gemaakt, maar dat had hij mis. Vóór dat telefoontje waren Beatrice en ik nog helemaal geen vriendinnen. Zij had me één keer dat idee gegeven, maar de keer daarna zag ze me niet staan. Op school was ik lucht voor haar. Nog erger dan degenen door wie ik werd gepest: totale onverschilligheid.

‘Ga je mee naar het centrum?’ vroeg ze zodra ik de hoorn tegen mijn oor hield. Eigenlijk had ik nee moeten zeggen en meteen moeten ophangen. Maar ik gaf me over.

‘Wanneer?’

‘Over een halfuur, uurtje?’

Dat leek me geweldig, samen met haar door de Corso Italia flaneren zodat iedereen ons kon zien. Vertrouw haar niet, hield ik mezelf voor terwijl ik de hoorn extra stevig vastklemde. Denk na: ze zou voor schut staan met jou. Er moet iets achter zitten. En trouwens, neem me niet kwalijk: waar haalt ze het lef vandaan om mij te bellen? Ik was kwaad. Maar ondanks alles was ik toch ook opgewonden.

‘En wat gaan we dan doen in het centrum?’ Ik tastte het terrein af.

‘Dat kan ik je niet aan de telefoon vertellen.’

‘Waarom niet?’

‘Het is een geheim.’

‘Kom op, vertel.’

‘Ja, maar dan kom je niet…’

Ik zweeg, ik kon heel goed wachten. Ze aarzelde, maar uiteindelijk gaf ze zich gewonnen en fluisterde: ‘Ik wil een spijkerbroek jatten. Ik heb er een op het oog.’

Ik hield mijn adem in.

‘In mijn eentje lukt het niet, ik heb iemand nodig om op de uitkijk te staan,’ gaf ze eerlijk toe. ‘Maar je hebt geen idee, het is niet zomaar een spijkerbroek… deze kost vierhonderdduizend lire!’ riep ze op gedempte toon uit. Ik stelde me voor dat ze een hand voor haar mond hield, zodat ze haar daar thuis niet zouden horen. ‘Als je meegaat, zal ik er ook een voor jou jatten. Dat beloof ik.’

Mijn vader was in de keuken de tafel aan het afruimen en keek even om de hoek van de deur de gang in, naar hoe ik daar stond, als verstijfd bij het telefoontafeltje. Hij zou er weet ik wat voor over hebben gehad als ik uit zou gaan en me thuis ging voelen in deze stad die me zo vijandig gezind was. Terwijl ik zelf niets liever wilde dan terug te keren naar mijn oude leven en mijn vader nooit meer te hoeven zien.

Ik haatte hem, ook al had hij niets gedaan. Maar juist dat niets, daar ging het om. De kale muren van mijn kamer, speciaal geverfd voor mijn komst. Het lege bed waarin ik elke nacht met wijd open ogen lag en vergeefs zocht naar een hand, een knie van een van hen. Het appartement waar ik hen niet hoorde kletsen, niet hoorde ruziën, waar ze mij niet riepen en koppig wegbleven.

‘Ik ga mee,’ antwoordde ik ten slotte.

Ik hoorde Beatrice zachtjes giechelen: ze had me door. Geen mens zou hebben gedacht dat iemand als ik in staat was om winkeldiefstal te plegen, maar Beatrice had het goed aangevoeld. Ja, ik weet wel dat ik heb geschreven dat ze destijds een heel normale meid was, maar ze had ook een gave: ze kon iemand lezen. Niet iemands buitenkant en ook niet de binnenkant, maar het hart. Het hart van iemands woorden, handelingen, kleren. Juist zij die haar fortuin zou maken met uiterlijke schijn, wist dat iemands waarheid, net als bij een boek, besloten ligt in datgene wat onbenoemd en geheim blijft.

‘Om halfvier op het ijzeren strand. Weet je waar dat is?’

‘Ja.’

Ik hing op. En terwijl ik daar stond, met de telefoondraad nog in mijn hand, kwam ik onwillekeurig weer een beetje tot leven, al vertrouwde ik het niet echt en was ik al vier maanden dood.

Een vriendschap

Elisa en Beatrice ontmoetten elkaar toen ze veertien waren, in een stadje aan de Toscaanse kust. Elisa belandde daar door een reeks onbegrijpelijke beslissingen van haar moeder, terwijl Beatrice er al haar hele leven woonde. In alles zijn ze elkaars tegenpolen, maar ze delen één overheersend gevoel: eenzaamheid. Wanneer ze op een dag besluiten om een dure spijkerbroek te stelen, ontstaat er een vriendschap tussen de twee die onverbreekbaar lijkt. Ze delen alles: hun eerste feestjes en liefdes, de eerste pijn en rouw. Elisa en Beatrice zijn jong, verre van perfect, rebels en onafscheidelijk. Maar dan breekt er iets. Dertien ... lees meer jaar later is Beatrice een wereldberoemde persoonlijkheid, ze heeft miljoenen volgers op social media en een bestaan waar anderen alleen van kunnen dromen. Elisa, inmiddels moeder, had het veel moeilijker na hun breuk en probeert de betekenis van hun vriendschap te duiden.
Een vriendschap is een krachtige, universele roman en Avallones grootste succes sinds ze internationaal doorbrak met haar debuut Staal.

€ 24,99

Silvia Avallone

Silvia Avallone (1984) woont in Bologna, waar ze is afgestudeerd in de filosofie. In 2010 verscheen haar debuutroman Staal – vertaald in 22 talen en verfilmd –, die werd genomineerd voor de Premio Strega en bekroond met de Premio Campiello Opera Prima. In 2014 verscheen Marina Bellezza, in 2018 Levenslicht, in de zomer van 2021 Een vriendschap.