Het is 2038. Jacinda (Jake) Greenwood werkt als een overgekwalificeerde tourgids op Greenwood Island in een van de laatst overgebleven bossen ter wereld na de Grote Droogte. De link tussen het eiland en haar familienaam leek altijd toeval, totdat er iemand met een boek over haar familiegeschiedenis verschijnt. We worden terug de tijd in genomen en ontmoeten de rest van de familie Greenwood: Liam, een gewonde timmerman die zijn dood in de ogen kijkt. Willow, een milieuactiviste die vastbesloten is de zonden van haar vader Harris, ooit een groot houtmagnaat, goed te maken. En Everett, een landloper die een vondeling redt en daarmee het lot van de komende generaties bezegelt…

Lees hier alvast de eerste pagina’s van Greenwood van Michael Christie: een prachtige roman over een familie van houthakkers en natuurbeschermers in een stervend bos.

2038

DE BOMENKATHEDRAAL  VAN GREENWOOD

Ze komen voor de bomen.

Om hun naalden te ruiken. Hun schors te strelen. Verkwikking te vinden in het nederig stemmende duister van hun schaduw. Stil te staan onder het bladerbaldakijn en te bidden tot hun duizend jaar oude zielen.

Vanuit de door stof gesmoorde steden komen ze naar dit exclusieve bomenresort – een afgelegen, bebost eiland in de Grote Oceaan voor de kust van British Columbia – om zich te transformeren, te vernieuwen en weer in contact met zichzelf te komen. Om eraan te worden herinnerd dat het ooit zo woest kloppende, groene hart van de aarde niet helemaal tot stilstand is gekomen, dat de ziel van al het leven niet tot stof is vergaan, dat het nog niet te laat is en nog niet alles verloren is. Ze komen naar de Bomenkathedraal van Greenwood om deze belachelijke leugen te geloven. En als Bosgids moet Jake Greenwood ervoor zorgen dat ze die voor zoete koek slikken.

GODS MIDDELVINGER

Als het eerste daglicht tussen de takken door sijpelt, begroet Jake de groep Pelgrims bij het begin van het pad. Vandaag zal ze hen meevoeren langs de douglassparren en reuzenlevensbomen met hun torenhoge toppen, omgeven door granieten rotsen die met bijna lichtgevend groen mos zijn bedekt, naar de oeroude bomen, waar hen een openbaring wacht. Aangezien er regen wordt voorspeld, dragen de stuk of tien Pelgrims de Leafskin-jacks die ze gratis hebben gekregen. Het glanzende, ademende materiaal is de opvolger van Gore-Tex en tot in de kleinste details zo ontworpen dat het net als bladeren water afstoot en laat wegdruppelen. Hoewel Jake ook een Leafskin-jack van de Kathedraal heeft gekregen, draagt ze dat zelden, uit angst bedrijfseigendom te beschadigen; ze heeft zo al schulden genoeg en moet er niet aan denken zo’n jack te moeten vergoeden. Maar nu het vlak na vertrek is gaan miezeren, baalt Jake dat ze vandaag geen uitzondering op haar regel heeft gemaakt.

Ondanks de liters zwarte koffie die ze die ochtend voor het werk heeft gedronken, voelt haar katerige brein als stroop en klopt het pijnlijk bij elke stap die ze zet. Hoewel ze zichzelf eigenlijk totaal niet in staat acht om een praatje te houden, begint ze bij de eerste open plek met oerbos aan haar welkomstwoord. ‘Welkom in de Bomenkathedraal van Greenwood,’ zegt ze op luide, theatrale toon. ‘Jullie bevinden je in een honderdvijftig vierkante kilometer groot gebied waar een van de laatste oerbossen op aarde te vinden is.’ De Pelgrims halen meteen hun telefoons tevoorschijn en beginnen met hun duimen de schermpjes te bewerken. Jake weet nooit of ze nu aan het factchecken zijn, enthousiaste posts plaatsen of iets doen wat niets met de rondleiding te maken heeft.

‘Deze bomen zijn net enorme luchtfilters.’
‘Deze bomen zijn net enorme luchtfilters,’ vervolgt ze. ‘Hun naalden zuigen stof, koolwaterstof en andere giftige deeltjes op en ademen zuivere zuurstof uit die rijk is aan fytonciden, de stoffen die onze bloeddruk en onze hartslag verlagen. Zo’n volgroeide spar hier genereert dagelijks de hoeveelheid zuurstof die vier volwassenen nodig hebben.’ Meteen beginnen de Pelgrims zichzelf te filmen, terwijl ze diep door hun neus inademen.

Hoewel Jake mag verwijzen naar de om zich heen grijpende stofstormen die op aarde woeden, wordt bij de Kathedraal het beleid gevoerd nooit over de oorzaak te reppen: de Grote Verdorring – de golf aan verwoestende schimmels en insectenplagen die tien jaar geleden de bossen overal ter wereld teisterden, waardoor hectare na hectare verloren ging. De Pelgrims zijn hier om te ontspannen en de Verdorring te vergeten. Het is haar taak om daarvoor te zorgen en ze is zich er maar al te goed van bewust dat banen momenteel schaars zijn.

Na haar welkomstpraatje voert ze de Pelgrims enkele kilometers westwaarts, naar een paar oeroude mammoetbomen met stammen die breder zijn dan een gemiddelde auto. Ze zijn zo kolossaal en majestueus dat ze geen gewone bomen lijken, maar eerder decorstukken of monumenten. In hun bijzijn spreken de Pelgrims op zachte, eerbiedige toon. Volgens het officiële beleid van Holtcorp moet het bos de Kathedraal worden genoemd en zijn gasten de Pelgrims. Volgens Knut, de gids die het langst op Greenwood Island werkt en goed bevriend is met Jake, komt dit doordat het bos de eerste kerk was (en nu misschien de laatste is). Toen vliegtickets nog geen jaarsalaris kostten, heeft Jake ooit voor een studiereis Rome bezocht. In de pilaren en zuilengangen zag ze kromme takken en gegroefde stammen weerspiegeld. De gebladerde koepel van de moskee, de hoge torenspitsen van de abdij, het gewelfde plafond van de kathedraal: welk heilig bouwwerk van welk geloof dan ook is niet met bomen als inspiratiebron ontworpen?

Enkele Pelgrims beginnen zonder gêne of zelfspot de bomen te omhelzen. In hun informatiepakket hebben de Pelgrims kunnen lezen dat ze niet te dicht bij de bomen mogen komen, omdat de aarde onder hun gewicht wordt samengedrukt, waardoor de wortels minder water opnemen. Maar Jake zegt er niets van en kijkt toe terwijl de Pelgrims met elkaar praten, foto’s maken en de door chlorofyl gezuiverde lucht opsnuiven met een deels gemaakte en deels oprechte eerbied, al is moeilijk uit te maken welke van de twee de overhand heeft. Al snel wordt ze belaagd met onmogelijke vragen. ‘Hoeveel weegt zo’n ding eigenlijk?’ vraagt een man met een accent dat doet vermoeden dat hij uit het Midden-Westen komt. ‘Dit doet me denken aan mijn kindertijd,’ zegt de investeringsbankier van in de vijftig, terwijl ze een bemoste ceder streelt.

Hoewel de meeste Pelgrims lijken op te gaan in de groene pracht, oogt een enkeling verloren en overweldigd. Jake ziet dat de kleine man uit het Midden-Westen zijn hand op de schors van een douglasspar legt, naar de takken boven hem staart en ontzag probeert te voelen. Maar ze bespeurt zijn teleurstelling. Al snel grijpen hij en de anderen weer naar hun telefoon voor wat verlossende afleiding. Dit was te verwachten. Ook al hebben ze veel geld moeten betalen om de Kathedraal te betreden en de narigheid van reizen na de Verdorring moeten doorstaan, toch zijn er altijd wel een paar die niet kunnen ontsnappen aan de last van hoe ontspannen ze op dit moment zouden moeten zijn en het besef hoe jammerlijk ze daar niet in slagen.

Het is makkelijk om de Pelgrims te bespotten, maar Jake heeft ook met hen te doen.
Het is makkelijk om de Pelgrims te bespotten, maar Jake heeft ook met hen te doen. Is zij immers niet om dezelfde reden hier op Greenwood Island gebleven? Om troost te putten uit de zeldzame bomen, hun schone lucht in te ademen en zich in hun bijzijn minder hopeloos te voelen? Op het Vasteland wonen de Pelgrims in chique woontorens met airconditioning waarin ze beschermd zijn tegen ribhoest – de nieuwe vorm van tuberculose die rondwaart in de van stof vergeven krottenwijken en zijn naam ontleent aan de hoest die ribben, vooral bij kinderen, als twijgjes doet breken – maar toch komen ze naar de Kathedraal om iets onnoembaars te vinden wat ontbreekt in hun leven. Ze hebben gelezen over de helende kracht van shinrin-yoku, de Japanse term voor ‘bosbaden’. Ze hebben geluisterd naar een podcast over hoe je je creativiteit kunt verdrievoudigen als je zelfs maar een paar uur tussen de bomen doorbrengt. Ze zijn hier om geheeld te worden, al is het dan tijdelijk, en als Jake niet onder haar studieschuld gebukt ging en geen botanicus was geworden, een vak waarin geen droog brood te verdienen viel, was ze graag een van hen geweest.

Als Jake in de verte een groep Rangers tussen de sparren door ziet sluipen, voert ze de Pelgrims behoedzaam mee naar de picknickplaats waar ze hun lunch – ‘het betere houthakkersvoer’, zoals de Michelin-chef van het resort het noemt – kunnen nuttigen. Vandaag is dat een ambachtelijke hotdog met cantharellenketchup en biologische s’mores. Terwijl ze hun eten fotograferen, valt Jakes oog op een Pelgrim die niet bij de groep zit. Hij draagt een grote zonnebril en een weinig modieuze pet die hij ver over zijn gezicht heeft getrokken. Hij is rijk, vast een hoge pief van Holtcorp, of een acteur, hoewel Jake wel de laatste is om hem te herkennen. Aangezien ze zich geen scherm in haar personeelsblokhut kan veroorloven – doordat ze haar studieschuld moet terugbetalen, heeft ze geen geld voor internet – herkent ze de beroemde bezoekers van het resort zelden. Toch kun je echte sterren herkennen door het aura van glamour dat om hen heen hangt en de indruk dat ze een diepere connectie met de wereld hebben dan gewone mensen zoals zij.

Na de lunch neemt Jake de Pelgrims mee naar het sluitstuk van de rondleiding: de hoogste bomen op Greenwood Island. Eenmaal daar trakteert ze hen op een poëtisch verhaaltje dat ze jaren terug heeft geschreven en uit haar hoofd kent: ‘Vele bomen in deze Kathedraal zijn ruim twaalfhonderd jaar oud, ouder dan onze families, ouder dan onze namen. Ze zijn ouder dan onze huidige regeringsvormen en zelfs ouder dan sommige mythen en ideologieën. Zoals deze,’ zegt ze, terwijl ze op de vuistdikke schors van de hoogste douglasspar van het eiland klopt, een adembenemende boom die Knut en zij stiekem ‘Gods Middelvinger’ noemen. ‘Deze zeventig meter hoge reus was al vijfenveertig meter hoog toen Shake speare zijn pen in de inkt doopte en Hamlet schreef.’ Ze zwijgt even en merkt dat een stoïcijnse ernst over de groep neerdaalt. Ze legt het er dik bovenop, maar haar kater is weg en eindelijk heeft ze haar retorische draai weer gevonden. Als ze eenmaal op gang is gekomen, wil ze niets liever dan de Pelgrims versteld doen staan van de wonderen van de schepping. ‘Elk jaar van zijn leven heeft deze boom zijn stam uitgebreid door een nieuwe ring van cambium aan te maken die de vorige jaarring omhult. Deze twaalfhonderd laagjes kernhout bieden genoeg fundament om de naaldenkroon tot in de wolken te laten reiken.’

Bij de afronding van haar betoog schiet achter in de groep een hand omhoog. Aan de pols bungelt een dikke Rolex. ‘Een vraag?’ zegt Jake.

‘Hoeveel is zo’n boom nou waard?’ vraagt de beroemdheid, terwijl hij met zijn vinger en duim over zijn vierkante kin wrijft. ‘Eén boom. Om en nabij.’

Normaal gesproken probeert ze zo’n ronduit kapitalistische, stompzinnige vraag uit de weg te gaan. Maar nu hij wordt gesteld door dat gezicht met die parelwitte tanden die keurig in het gelid staan, klinkt het bijna grappig.

‘Och, dat zou ik niet kunnen zeggen, meneer,’ zegt ze op serieuze toon. ‘Deze bomen staan onder bescherming van het strikte beleid voor natuurbehoud van Holtcorp.’

‘Doe gewoon eens een gok,’ dringt hij aan.

Als Bosgids wordt Jake regelmatig op het hart gedrukt geen langdurig oogcontact met de Pelgrims te maken.
Als Bosgids wordt Jake regelmatig op het hart gedrukt geen langdurig oogcontact met de Pelgrims te maken. Dat zou hun openbaringen maar verstoren. Maar nu staart ze in de groene diepten van de dure zonnebril van deze man. ‘Dat hangt ervan af,’ zegt ze.

‘Waarvan?’

‘Wie de koper is. Zijn er nog andere vragen?’

‘Wil je een foto?’ vraagt de beroemdheid vlak voordat ze terugkeren. Hij zegt het op een toon alsof hij een kostbare schat aanbiedt. Ze knikt en hij gaat naast haar staan, pal voor Gods Middelvinger. Hij houdt zijn telefoon met een gebogen pols vast en houdt zijn hoofd schuin om in het frame te passen. Hij weet niet dat Bosgidsen contractueel verplicht zijn om te poseren voor foto’s en selfies, maar Jake vindt dat zonder meer het stomste aan haar werk. Als ze erbij stilstaat op hoeveel foto’s ze in negen jaar tijd is verschenen, als figurant met een bescheiden lachje, kortstondig haar opwachting makend in het fantastische leven van deze globetrotters…

‘Hoe heet je?’ vraagt de beroemdheid daarna, terwijl hij over zijn scherm veegt. ‘Dan tag ik je.’

Alleen omdat ze daartoe verplicht is, vertelt ze het hem. Van achter zijn zonnebril fronst hij zijn wenkbrauwen. ‘Familie van?’ vraagt hij, terwijl hij een cirkeltje met zijn vinger maakt, alsof hij wil zeggen: van dit allemaal?

Jake schudt haar hoofd. ‘Ik heb geen familie meer,’ zegt ze. ‘Maar ook bij leven waren ze niet het soort mensen dat een eiland bezit.’

‘Het spijt me,’ zegt hij schuchter.

‘Geeft niet,’ zegt ze met een geforceerde glimlach. ‘We moesten maar eens teruggaan.’

Als ze zich weer bij de groep op het wandelpad voegt, ziet Jake dat aan de oostzijde van het oerbos de naalden op bepaalde plekken bruin zijn. Dat is vreemd voor deze tijd van het jaar. Ze last een vroegtijdige drinkpauze in, baant zich een weg terug door het wasachtige appeltjesblad en speurt de boomkronen af. De Pelgrims wachten op het pad en schuifelen ongeduldig met hun Leafskinwandelschoenen, omdat ze graag terug willen naar hun Villa’s met zonne-energie, die stiekem gewoon op het elektriciteitsnet zijn aangesloten omdat in het oerbos zo weinig zonlicht doordringt dat je er een broodrooster of een telefoonoplader mee kunt voeden, maar niet allebei tegelijk.

Bij nadere inspectie ontdekt Jake twee sparren vlak bij Gods Middelvinger waarvan de verdorde naalden een opvallende kaneelkleur hebben. Dichter bij de grond is de dikke, cementgrijze schors op sommige plekken vochtig. De boomschors fungeert op dezelfde manier als onze huid: hij houdt indringers buiten en voedingsstoffen binnen. Als die beschadigd raakt, ziet het er voor de lange termijn niet best uit. Met bonzend hart bestudeert Jake de natte schors, zoals ze vanuit een autoraampje naar een ongeval zou kijken – met nieuwsgierigheid, afschuw, compassie en weerzin – maar de schors ziet er verder intact uit en er zijn geen sporen van schadelijke insecten of schimmels. Enigszins gerustgesteld werpt ze een laatste blik op de boom en keert dan snel terug naar de ongeduldige Pelgrims.

Jake gunt zichzelf de tijd om even na te denken en skipt haar gebruikelijke praatje over de belangrijke riparische zone die het bos van vocht voorziet. ‘Het zijn er maar twee,’ stelt ze zichzelf gerust. Er was geen ongedierte of schimmel, dus misschien zijn die twee bomen een uitzondering. Als ze inderdaad ziek zijn, is dat voor het eerst dat ze dat op het eiland meemaakt.

Als dendroloog – een in bomen gespecialiseerde botanicus – weet Jake dat bepaalde boomsoorten ook voor de Grote Verdorring al massaal afstierven.
Als dendroloog – een in bomen gespecialiseerde botanicus – weet Jake dat bepaalde boomsoorten ook voor de Grote Verdorring al massaal afstierven: de Amerikaanse kastanje aan het begin van de twintigste eeuw, de Hollandse iep in de jaren zestig en de es aan het begin van deze eeuw. Insecten, schimmels, rupsen, bladluis of roest: een boom heeft vele vijanden. Met name de Aziatische essenprachtkever, de loofhoutboktor en het vals essenvlieskelkje zijn gevreesde aartsvijanden. Maar geen enkel organisme in het bijzonder kan voor de Grote Verdorring verantwoordelijk worden gehouden. De meeste wetenschappers (onder wie Jake) schrijven het toe aan het feit dat de klimaatverandering zo snel verliep dat bomen zich niet konden aanpassen, waardoor ze zich minder goed tegen indringers konden verweren. Hoewel er ongetwijfeld officieel onderzoek naar zal zijn gedaan, mogen wetenschappers hun bevindingen sinds de opkomst van het milieunationalisme en het einde van het vrije internet niet meer delen. Wat betreft Greenwood Island is Jakes hypothese dat het microklimaat op de een of andere manier zelfregulerend is, waardoor de bomen er blijven gedijen.

Of zou er iets zijn veranderd aan datgene wat de Kathedraal zo lang heeft beschermd, waardoor de bomen nu kwetsbaar voor pathogenen en indringers zijn? Maar waarom zou de Grote Verdorring na al die tijd alsnog hier toeslaan? Het is veel waarschijnlijker dat het iets abiotisch en niet-besmettelijks is, houdt Jake zichzelf voor. Misschien is het een gebrek aan stikstof, of zijn ze verbrand door de zon. Of het is een ouderwetse, door de droogte veroorzaakte verwelking. Of misschien waren de twee sparren gewoon oud en wilden ze nu, nadat ze elkaar duizend jaar via hun myceliumnetwerk hadden gevoed en via hun geurtaal hadden gecommuniceerd, vlak na elkaar sterven, als een echtpaar dat vijftig jaar getrouwd is.

Ik heb een borrel nodig, beseft Jake, als ze later, na de laatste rondleiding van die dag, naar de joert loopt waarin de personeelskantine zit. Maar als ze alcohol drinkt, vertelt ze Knut misschien over haar vondst. Knut weet ontzettend veel van planten, maar ze betwijfelt of hij haar zal helpen een diagnose voor de twee bomen te vinden door de neerslag te meten, grond- en weefselmonsters te nemen en die onder de microscoop te bekijken. De kans bestaat dat hij iets drastisch doet. Hoewel Knut een briljante geest is, heeft zijn geestelijke gezondheid altijd iets onbestendigs; een neveneffect van het groene romanticisme dat, zo vreest Jake, onmogelijk kan overleven tussen de voortdurende teleurstellingen in de echte wereld.

Aangezien de Rangers nu in het zicht van de Pelgrims in het oerbos patrouilleren, is er waarschijnlijk al iets anders loos. Als het management dan ook nog weet krijgt van de bruine plekken, doen ze misschien wel iets stoms. Straks besproeien ze het hele eiland met nog niet geteste fungiciden of nemen ze hun verlies en verplaatsen ze het resort naar een van de andere resterende boserfgoeden: vaak in Canada, maar ook enkele in Rusland, Brazilië en Tasmanië, vooral op eilandjes.

Jake besluit dat de zieke sparren voorlopig haar geheim blijven. De Rangers zijn militairen zonder wetenschappelijke kennis, dus de bruine naalden zullen hun niet opvallen. De andere Bosgidsen moeten ieder hun eigen route lopen. Alleen die van Jake voert langs de oostzijde van Gods Middelvinger, dus de kans is klein dat zij het zullen zien. Jake weet dat Knut in zijn vrije tijd regelmatig stiekem naar het oerbos gaat, dus misschien zal hij het opmerken. Maar zijn zicht wordt steeds slechter, dus dat is evenmin aannemelijk. Bovendien is de vochtige schors alleen waarneembaar als je er specifiek naar zoekt.

Ze heeft dus even de tijd. Ze hoopt dat het niet al te laat is.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Michael Christie

Michael Christie schreef romans, een verhalenbundel, essays en boekrecensies voor onder andere The New York Times, The Washington Post, en The Globe & Mail. Zijn werk heeft verschillende prijzen gewonnen en is meerdere malen genomineerd voor de Scotiabank Giller Prize. Als voormalig timmerman en sociaal werker voor daklozen woont hij in een zelfgebouwd houten huis met zijn gezin. Greenwood is zijn tweede en meest recente roman. Auteursfoto (c) Cedar Bowers