Na de dood van hun ouders brengen de twee broers Olmo en Diego de zomer met hun grootvader door in de bergen van de Valle d’Aosta. In de stilte van de bergen en het bos hopen ze rust te vinden, maar in Diego blijven de emoties schreeuwen. Alleen zijn jongere broer, de dertienjarige Olmo, heeft door dat Diego wegglijdt in een universum waar niemand anders kan komen. Hij is vastbesloten zijn broer te helpen, maar hoe ver is Olmo bereid te gaan?

Lees hier alvast enkele pagina’s uit het intense en autobiografische Het licht van de nacht van Emanuele Altissimo.

Eerste hoofdstuk

Een jaar eerder was Diego mijn kamer binnengekomen en zei dat ik mijn koffer moest pakken. Het was 30 juni 1998, ik was dertien en hij eenentwintig.
Die ochtend droeg hij zijn legerjas en het parfum van onze moeder, dat hij altijd als aftershave gebruikte nadat hij zijn hoofd geschoren had. Ik ging tegen het hoofdeinde van mijn bed zitten en keek naar hem, maar zodra ik iets wilde zeggen, stak hij zijn hand op.
‘Neem een grote,’ voegde hij er bruusk aan toe. ‘Gooi alles erin.’
‘Alles? Waarvoor?’
Hij keek me aan en ging op de rand van mijn bed zitten.
‘Het is een zwaar jaar geweest.’ Hij drukte zijn handpalmen tegen zijn ogen. ‘Je bent aan vakantie toe.’
‘Ik weet het niet, hoor.’
‘Ik weet het wel.’
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ik.
Hij stond op en deed met gebogen hoofd een paar passen naar voren. Hij bleef voor het bureau staan en pakte een foto, die ik na het ongeluk had ingelijst.

Hij bleef voor het bureau staan en pakte een foto, die ik na het ongeluk had ingelijst.
Hij bestudeerde hem langdurig, terwijl hij door zijn neus ademde. Hij leek op het punt te staan een beslissing te nemen toen ik hem riep. Hij keek me aan en liet de lijst vallen. Hij bekeek de glasscherven op het parket en versplinterde er een onder zijn schoen. Ik maakte aanstalten om van het bed af te komen, maar weer stak hij zijn hand op.
‘Laat hem liggen,’ zei hij.
‘Maar ik moet het glas eruit halen,’ mompelde ik. De lijst lag naast zijn schoenen.
Diego liep door de kamer heen.
‘Daar is nu geen tijd voor,’ zei hij. ‘Doe het maar als we terug zijn.’ Hij aarzelde even. ‘Neem je wandelschoenen mee. We vertrekken zodra ik terug ben.’
‘Waar ga je dan naartoe?’
‘Iets doen met Aime.’
‘Wat voor iets?’
‘Iets wat je niks aangaat,’ zei hij terwijl hij wegliep.
Ik sprong van mijn bed en raapte de lijst op. Ik haalde de foto eruit, voorzichtig om me niet te snijden, en borg hem veilig op in de zak van mijn pyjama. Ik ging mijn schoenen halen, veegde de glasscherven op een hoopje en schoof ze op een blik. Ik gooide alles in de vuilnisbak en ging naar de badkamer. De wasbak lag vol met haren en achter de kraan lag mijn broers scheermes.
Ik begon de wastafel schoon te maken met de spons. Ik spoelde de haren weg en keek ernaar terwijl ze in het putje verdwenen.
Ik deed de deur op slot en keek naar mezelf in de spiegel. Onder mijn jukbeenderen waren nieuwe haartjes gegroeid, zwart als insecten. Ze waren vlak voor mijn examens van de middenschool verschenen, samen met die op mijn onderarmen en met de aders die dik op mijn handen lagen. Ik pakte het scheermes en hield het tegen mijn wang.
De eerste keer dat Diego zich had geschoren, had opa hem per se willen helpen. Hij had zich druk gemaakt als een beer die om een wespennest heen loopt, en had bij elke beweging van het scheermes zijn adem ingehouden. Daarna, toen alles achter de rug was, had hij gemerkt dat hij schuim op zijn neus had. Diego was in lachen uitgebarsten en die avond had opa een fles wijn opengetrokken om het te vieren.
Ik liet het scheermes weer zakken, ik vond het zwaar. Toen zag ik ineens de rode vlek op mijn huid. Maar ik had me niet gesneden; het bloed van Diego leek van mij.
Hij was van de ene op de andere dag veranderd, na het eerste jaar op de universiteit.
Hij was van de ene op de andere dag veranderd, na het eerste jaar op de universiteit.
Hij had zich ingeschreven voor filosofie, maar in januari had hij zijn tentamens niet gemaakt omdat hij, zo zei hij, daar niet klaar voor was. Die winter was hij heen en weer gereisd tussen Turijn en het Aosta-dal, waar hij als skileraar werkte. En daarna was hij teruggekomen om vol geestdrift te gaan studeren.
Hij kwam naar me toe om te vertellen wat hij las, in de overtuiging dat ik het zou begrijpen. Hij had een oud boek over het occulte gevonden, met piramiden op het omslag. Hij besteedde veel tijd aan het overschrijven van passages op vellen papier, en toen hij klaar was, moest ik ze van hem lezen. Dat deed ik terwijl hij enthousiast praatte over al zijn waanzinnige gedachten. Hij zei dat hij bijna iets belangrijks op het spoor was, wat alleen hij kon zien. Hij sprak over Bijbelse profeten, over hoe Jesaja de waarheid had ontvangen. Je hoefde alleen maar de juiste vragen te stellen.
Soms overhoorde hij me na zo’n lang gesprek om er zeker van te zijn dat hij mijn steun had, en hij wilde dat ik zijn grootsheid erkende. Als ik dat niet deed, keek hij me argwanend aan. Ondanks zijn enthousiasme kwam hij in juni niet opdagen voor zijn mondeling.

 

Eind augustus kwam hij thuis met een legeruniform, een folder van de Militaire Academie van Modena en een doos met oorlogsboeken en -films. Opeens zei hij niks meer, liep in zijn legerjasje door het huis en at bijna nooit meer mee, maar bleef op zijn kamer. Op een ochtend hoorde ik, voordat ik de badkamer binnenging, zijn stem door de gesloten deur heen.
Ik bleef staan luisteren.
Hij sprak snel, zoals je doet wanneer je boos op iemand bent. Af en toe verhief hij zijn stem, waarna hij met ongecontroleerde woestheid in een diep gelach uitbarstte. Uiteindelijk duwde ik langzaam de deur open en betrapte ik hem erop dat hij zijn hoofd aan het kaalscheren was. Op de grond lagen plukken donker haar. Hij stond met ontblote borst voor de spiegel. Hij sneed zich met het mes, maar haalde het toch weer over zijn huid, ondanks de wonden. Op zijn nek prijkte een rode moedervlek, net zo een als onze moeder had.
Hij draaide zich om en keek naar me, en voor het eerst vond ik hem anders dan anders.

Hij draaide zich om en keek naar me, en voor het eerst vond ik hem anders dan anders.
‘Tegen wie had je het?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij draaide zich weer om naar zijn spiegelbeeld. ‘Ik was mijn les aan het repeteren.’
‘Welke?’
Op dat moment riep opa me vanuit de keuken.
‘Je komt te laat op school,’ zei Diego.
‘Wat ben je aan het studeren?’
Hij spoelde het scheermes af en haalde het over zijn slapen, waar nog scheerschuim op zat. Toen lachte hij.
‘Onze geschiedenis,’ zei hij.
Die avond aan tafel, met zijn hoofd vol sneden, deelde hij ons mee dat hij stopte met de universiteit.
‘Wat zonde,’ zei opa Aime.
‘Ik heb er niks aan.’
Een tijdje concentreerden we ons op het eten en waren we angstvallig met ons bestek in de weer, tot opa opkeek van zijn bord. ‘Waar heb je dan wel iets aan?’
‘Aan een paar maanden tijd,’ antwoordde Diego. ‘Ik moet de tests van de academie halen.’
‘En wat hoop je daarmee te bereiken?’
Mijn broer veegde zijn mond af met zijn servet, zonder haast, terwijl hij verder kauwde. Hij schraapte zijn keel, maar ging zonder antwoord te geven van tafel.
Opa richtte zijn vork op Diego’s hoofd. ‘Als ik jou was, had ik even gewacht met me zo toe te takelen,’ zei hij. ‘Je weet maar nooit.’
Diego knikte en liep naar de keuken.
Hij bracht de winter in de bergen door. Hij belde regelmatig vanuit een telefooncel. Altijd rond etenstijd, omdat hij dan zeker wist dat ik er ook was. Hij praatte met opa en daarna met mij.
‘Leer je goed?’ vroeg hij.
‘Ik doe mijn best.’
‘Klets toch niet zo slap.’
‘Ik leer goed.’
Stilte aan de andere kant.
Ik zag hem voor me in die telefooncel, terwijl het buiten sneeuwde. De kraag van zijn jas opgetrokken tot aan zijn kin, zijn sigaret uitgedrukt op de telefoon.
‘Noem eens een vak.’
‘Ik moet terug, we zijn aan het eten.’
‘Oké, geschiedenis.’
Ik ging op de bank zitten in afwachting van zijn vragen. Na de eerste paar keer was opa niet meer naar de woonkamer gekomen. Hij zette mijn eten in de magnetron en deed de afwas terwijl ik at.
‘Ik vond hem goed klinken,’ zei hij dan met zijn handen in de gootsteen.
‘Ik vond hem goed klinken,’ zei hij dan met zijn handen in de gootsteen.
Diego hield me net zo lang aan de telefoon tot hij ervan overtuigd was dat ik goed had geleerd. Daar was hij al een hele tijd eerder mee begonnen, toen ik in de vierde klas van de lagere school zat.
Hij kende mijn rooster uit zijn hoofd, wist wanneer ik overhoringen had, en wanneer een opstel. Zodra hij weer in de stad was, ging hij met mijn leraren praten. Ik kon onmogelijk iets voor hem verborgen houden, zelfs niet als hij ver weg was. Daarom was ik altijd voorbereid. Ik nam hem wel eens in de maling en deed net of ik niet geleerd had.
Dat wist hij wel, maar hij ontspande zich pas als ik ermee ophield en weer serieus deed. Dan werd hij weer goedgeluimd en vroeg of ik opa even wilde geven.
‘Hoe vond jij hem klinken?’
Als ik geen antwoord gaf, deed hij de kraan dicht en draaide zich dan om.
‘Praat eens wat harder, ik ben een beetje hardhorend.’
‘Ik zei niks.’
‘Het gaat erom dat hij nog steeds belt,’ besloot hij.
En dat deed hij tot kerst, om te zeggen dat hij niet meer terugkwam, en daarna nog een keer om ons een fijne kerst te wensen, vijf dagen te laat. Daarna verdween hij. Eén, twee weken waarin opa een paar keer op het punt had gestaan om af te reizen naar de bergen. Toen hij eindelijk besloot om dat echt te doen, belde Diego weer.
Ze praatten een hele tijd.
‘Hij concentreert zich op die test.’ Opa kwam bij mijn bed staan. Hij hield zijn ogen neergeslagen. ‘Daarom heeft hij niet gebeld.’
Ik bleef lezen.
‘Je krijgt de groeten van hem.’

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Emanuele Altissimo

Emanuele Altissimo werd geboren in 1987 in Turijn. Hij begon te schrijven op de oude Olivetti-typemachine van zijn groot- vader en is sindsdien nooit meer gestopt. Zijn debuutroman, Het licht van de nacht, werd lovend ontvangen door de Italiaanse pers en is genomineerd voor de Premio Strega 2019.