Wanneer een detective van de beademing wordt gehaald, onthult de autopsie een gewelddadige dood. Waarnemend hoofdinspecteur Thomas Lynley wordt op de zaak gezet en komt uit bij een speciale taskforce binnen de Nigeriaanse gemeenschap van Noord-Londen waar de vermoorde detective bij betrokken was.
De jacht op de moordenaar opent deuren naar een voor hem onbekende wereld van culturele verenigingen en tradities. Samen met sergeants Barbara Havers en Winston Nkata ontdekt hij een web van leugens en geheime levens van mensen die elkaar gruwelijk verminken en dit koste wat het kost verborgen proberen te houden.

Als altijd weet Elizabeth George de vinger te leggen op de pijnlijke plekken in de hedendaagse maatschappij in deze vuistdikke thriller. Lees hier alvast een extra lang leesfragment van Iets te verbergen.

21 juli
Westminster
Centraal-Londen

Op een van de heetste dagen van een tot nu toe snikhete zomer kwam Deborah St. James via Parliament Square bij Sanctuary Buildings aan. Ze was uitgenodigd voor een onderhoud met zowel een staatssecretaris van het ministerie van Onderwijs als het hoofd van de National Health Service, de NHS. ‘We willen graag een project met u bespreken,’ zo was haar verteld. ‘Hebt u daar eventueel tijd voor?’

Dat had ze. Ze was naarstig op zoek geweest naar een project sinds de uitgave van London Voices vier maanden geleden, een onderneming waarmee ze de afgelopen jaren zoet was geweest. Dus was ze blij dat ze een afspraak had die misschien tot een nieuw project zou leiden, hoewel ze zich niet kon voorstellen wat voor soort fotografie het ministerie van Onderwijs, in samenwerking met de NHS, in gedachten had.

Met haar identiteitsbewijs in de hand liep ze naar een wachtpost bij de deur. Maar die had daar minder belangstelling voor dan voor de inhoud van haar lijvige tas. Hij zei tegen haar dat haar mobiele telefoon oké was, maar dat ze moest bewijzen dat haar digitale camera ook echt een camera was. Deborah nam daarop een foto van hem. Ze liet die aan hem zien. Hij gebaarde haar naar de deur. Net toen ze naar binnen wilde gaan, zei hij: ‘U moet hem wel wissen, hoor, ik zie er niet uit.’

Bij de receptie vroeg ze naar Dominique Shaw. Ik ben Deborah St. James en ben hier om de staatssecretaris van Onderwijs te spreken, voegde ze eraan toe.

Na een discreet mompelend telefoontje kreeg ze een koordje met daaraan een kaartje waarop bezoeker stond. Vergaderzaal 4, zo werd haar verteld. Tweede verdieping. Rechtsaf als ze met de lift wilde, linksaf na de trap. Ze nam de trap.

Toen ze bij vergaderzaal 4 aankwam, dacht ze dat ze een verkeerd nummer had doorgekregen. Aan een glanzende vergadertafel zaten vijf mensen, niet de twee met wie ze dacht te hebben afgesproken. Drie staande ventilatoren probeerden dapper wat verkoeling in het vertrek te brengen. Ze creëerden alleen maar een soort sirocco.

Aan het hoofd van de tafel stond een vrouw op die met uitgestoken hand naar haar toe kwam. Ze was keurig gekleed, en aan alle kanten straalde ze ‘rijksambtenaar’ uit. Ze droeg een grote bril zonder montuur en gouden oorbellen zo groot als golfballen. Ze heette Dominique Shaw, zei ze, parlementair staatssecretaris voor het onderwijssysteem. Ze stelde de anderen zo snel voor dat Deborah enkel hun functie opving: het hoofd van de NHS, een vertegenwoordiger van Barnardo’s – een liefdadigheidsinstelling voor kwetsbare kinderen – de oprichter van iets wat Orchid House heette en een vrouw met de naam Narissa, van wie Deborah de achternaam niet kon verstaan. Het was een gemêleerde groep: een was zwart, een ander leek Koreaans, Dominique Shaw was wit en de vrouw die Narissa heette was zo te zien van gemengd ras.

‘Ga zitten.’ Dominique Shaw wees naar een lege stoel naast degene die Barnardo’s vertegenwoordigde.

Haar eerste gedachte was dat het boek op de een of andere manier problemen opleverde.
Deborah nam plaats. Ze was verbaasd te zien dat er voor iedereen een exemplaar van London Voices op tafel lag. Haar eerste gedachte was dat het boek op de een of andere manier problemen opleverde, dat ze iets had gemaakt wat politiek, sociaal of cultureel incorrect was gebleken, hoewel ze zich niet kon voorstellen wat dat te maken kon hebben met het ministerie van Onderwijs. Want het boek bevatte portretten van Londenaren over een periode van drie jaar. Bij elk portret stond een bijschrift met enkele woorden van degene die erop afgebeeld stond en die tijdens de fotosessie door Deborah was vastgelegd. Er waren minstens vijfentwintig portretten opgenomen van het groeiende, grote aantal daklozen in Londen, mensen van alle leeftijden, rassen en nationaliteiten, die uiteindelijk slapend in portieken op de Strand, languit in de ondergrondse onder Park Lane, opgekruld naast kliko’s – en soms erin – en achter hotels als het Savoy en het Dorchester waren beland. In dat gedeelte van het boek werd Londen niet afgebeeld als de betoverende stad zoals die zich graag wilde afficheren.

Ze bedankte voor de thee of koffie die haar werd aangeboden, maar ging liever voor het lauwwarme water uit een glazen kan die op tafel stond. Ze wachtte tot iemand over de reden van de bijeenkomst begon, het liefst een uitleg over wat ze daar in hemelsnaam deed. Toen Deborah eenmaal van water was voorzien en Dominique Shaw haar een volkomen overbodig exemplaar van London Voices toe schoof, begon de staatssecretaris voor scholen met haar toelichting.

‘Het was meneer Oh die me attent maakte op je boek,’ zei ze met een knikje in de richting van de man van Barnardo’s. ‘Het is indrukwekkend. Maar ik vroeg me af…’ Ze leek in gedachten verschillende mogelijkheden de revue te laten passeren, terwijl buiten en onder het raam iets klonk als een vrachtwagen die met knarsende versnelling door de straat gierde. Shaw wierp een blik uit het raam, fronste haar wenkbrauwen en vervolgde toen: ‘Hoe je dat voor elkaar hebt gekregen?’

Deborah wist niet precies wat Dominique Shaw bedoelde. Ze keek even naar het omslag van het boek. De uitgever had voor een maatschappelijk veilig beeld gekozen: een van de vele oudere mensen die geregeld in St. James’ Park de vogels voeren. Met een pet op het hoofd stond hij op de brug over de vijver, een vogel balanceerde op zijn uitgestoken hand. Haar belangstelling was gewekt door de diep gegroefde wangen, hoe de lijnen de afstand tussen zijn ogen en zwaar gekloofde lippen in kaart brachten. Zij zou deze foto niet gekozen hebben voor het omslag, maar ze begreep de achterliggende gedachte wel. Je wilt uiteindelijk dat een mogelijke koper het boek oppakt en openslaat. Een foto van iemand die op straat op de Strand lag te slapen was waarschijnlijk minder uitnodigend.

Deborah zei: ‘Bedoel je hoe ik mensen zover heb gekregen dat ze op de foto wilden? Ik heb het ze gevraagd. Ik zei dat ik een portret van ze wilde maken en eerlijk gezegd, als je het vraagt en vertelt waarom, dan vinden de meeste mensen dat wel goed. Natuurlijk niet iedereen. Sommige mensen wilden het absoluut niet. Zo nu en dan waren er wat vervelende opmerkingen, maar daar laat je je niet door afschrikken. En degenen die zich graag ter plekke lieten fotograferen…? Als ze een adres hadden, stuurde ik ze een exemplaar van de foto die ik voor het boek had uitgekozen.’

‘En wat ze tegen je zeiden.’ Meneer Oh nam het woord. ‘De bijschriften met hun opmerkingen?’

‘Hoe heb je ze zo aan het praten gekregen?’ vroeg de vrouw die Narissa heette.

‘O. Oké.’ Deborah opende het boek, sloeg een paar bladzijden om en zei: ‘Wanneer je iemand fotografeert, gaat het erom dat je diegene zover krijgt niet stil te staan bij het feit dat hij gefotografeerd wordt. Mensen verstijven voor het oog van een camera. Dat gebeurt vanzelf. Ze denken dat ze moeten poseren en zijn dan opeens anders dan anders. Dus de fotograaf moet een manier verzinnen om ze te vangen op een moment dat ze… je zou kunnen zeggen op een moment dat ze zich openstellen. Dat geldt voor iedere fotograaf. Het is gemakkelijk om een opname te maken wanneer ze überhaupt niet doorhebben dat er een camera op hen gericht wordt. Maar voor zoiets als dit, dus voor een boek, of eigenlijk voor welk formeel portret dan ook, gaat dat niet op. Dus de meeste fotografen knopen tijdens de opnamesessie een praatje met ze aan.’

‘Zeg je dan dat ze zich moeten ontspannen, moeten lachen, wat zeg je eigenlijk?’ vroeg Dominique Shaw.

Deborah zag waarom de staatssecretaris haar uitleg verkeerd had begrepen.
Deborah zag waarom de staatssecretaris haar uitleg verkeerd had begrepen. Ze zei: ‘Ik zeg helemaal niets tegen ze. Ik vraag of zij mij iets te zeggen hebben. Ik luister naar ze en reageer daarop, en dan praten ze weer door. Hiervoor’ – ze wees naar het boek – ‘vroeg ik ze te vertellen over hun belevenissen in Londen, hoe ze het vonden om in Londen te wonen, hoe ze Londen ervoeren, over de plek waar de foto werd genomen. Natuurlijk gaf iedereen een ander antwoord. Door op het antwoord door te vragen kreeg ik uiteindelijk het moment waarnaar ik op zoek was.’

De oprichter van Orchid House zei: ‘Hoe zit dat dan? Denk je dat je een speciaal talent hebt om mensen aan het praten te krijgen?’

Deborah schudde glimlachend haar hoofd. ‘Hemel, nee. Als het niet over fotografie, honden of katten gaat, sta ik compleet met mijn mond vol tanden. Ik kan wel tuinieren, vermoed ik, maar dan alleen als het over onkruid gaat en dan nog alleen als ik de naam van dat onkruid niet hoef op te lepelen. Hiervoor’ – en opnieuw wees ze naar het boek – ‘had ik van tevoren dezelfde vragen bedacht, die ik hun tijdens de fotoshoot stelde. En van daaruit praatten we verder. Ik borduurde op hun antwoorden voort. Wanneer mensen praten over een onderwerp dat hen raakt, verandert hun gezicht.’

‘En dan neem je de foto?’

‘Nee, nee. Daar ben ik wel naar op zoek, maar ik maak voortdurend opnamen. Voor een boek als dit… heb ik… ik weet niet… misschien wel drieduizend portretten bekeken.’

Er viel een stilte om de tafel. De aanwezigen keken elkaar even aan. Deborah kwam tot de conclusie dat ze zeker niet was gevraagd hier te komen om redenen die iets met London Voices te maken hadden, maar ze was er nog steeds niet achter wat ze dan wel van haar wilden. Ten slotte nam de staatssecretaris het woord.

‘Nou, je hebt met dit boek geweldig werk verricht,’ zei ze. ‘Gefeliciteerd. We hebben een project waar we het graag met je over willen hebben.’

‘Heeft het met onderwijs te maken?’ vroeg Deborah.

‘Ja. Maar anders dan je waarschijnlijk denkt.’

Mayville Estate
Dalston
Noordoost-Londen

Tanimola Bankole klampte zich aan de hoop vast dat zijn vaders gedachtestroom, die in de afgelopen zevenendertig minuten als een stomende locomotief over Tani’s onverantwoordelijke gedrag was heen gewalst, door de vierde volle week van ellende veroorzakende zomerhitte zou worden onderbroken. Het was niet voor het eerst dat Abeo Bankole het hier over had. Tani’s vader kon heel goed drie kwartier doordraven, zowel in het Engels als in zijn moedertaal Yoruba, en dat was precies wat hij meer dan eens had gedaan. Hij zag het als zijn vaderlijke plicht om ervoor te zorgen dat Tani zich met volle overgave in de mantel der mannelijkheid hulde zoals Abeo die zag. En dat kon Tani alleen maar doen door alle mannelijke plichten uit te voeren die daarbij hoorden, die eveneens door Abeo werden bepaald. Tegelijkertijd vond hij dat Tani als zoon in alle opzichten naar zijn vader moest luisteren, dat in zijn oren moest knopen en moest gehoorzamen. Het eerste kon Tani meestal wel opbrengen. Het tweede en derde, daar had hij moeite mee.

En juist vandaag had Tani helemaal niets in te brengen tegen de punten die zijn vader te berde bracht.
En juist vandaag had Tani helemaal niets in te brengen tegen de punten die zijn vader te berde bracht. Hij bofte inderdaad dat hij vast werk had omdat hij de zoon van Abeo Bankole was, eigenaar van Into Africa Groceries Etc., en bovendien van een slagerij en een viskraam. Hij wás bevoorrecht dat hij van zijn vader een achtste van zijn loon mocht houden voor persoonlijke uitgaven in plaats van alles aan de familiekas te hoeven afdragen. Zijn moeder zorgde er inderdaad voor dat hij drie maaltijden per dag kreeg. En ja, zijn was werd inderdaad smetteloos gewassen en gestreken op zijn slaapkamer afgeleverd. Et cetera, et cetera, blablabla. In plaats van ook maar een greintje acht te slaan op de hittegolven die van het asfalt sloegen, op de bomen – voor zover die er in dit deel van de stad waren – die veel te vroeg in het jaar hun bladeren lieten vallen, dat het ijs in de visstallen op Ridley Road Market te snel smolt, dat er een zware lucht hing van heek, snapper en makreel, van het vlees in de slagerskramen, die stonken naar het bloed van sudderende schapen- en koeienorganen, naar fruit en groenten die in de uitverkoop waren voordat ze gingen rotten, beende Abeo alleen maar richting Mayville Estate, zich van dit alles niet bewust behalve dan van het feit dat Tani niet op tijd op zijn werk was verschenen.

Tani was het spoor compleet bijster. Alles wat zijn vader zei klopte. Tani kon inderdaad zijn aandacht niet bij zijn werk houden. Nee, Tani zette zijn familie niet op de eerste plaats. En ja, Tani vergat voortdurend wie hij was. Dus zei hij niets ter verdediging van zichzelf. In plaats daarvan dacht hij aan Sophie Franklin.

En er was een hoop om over na te denken: Sophies prachtige huid, haar zachte, kortgeknipte haar, haar zijdezachte benen en schitterende enkels, haar goddelijke borsten, haar lippen en haar tong en verder alles aan haar… Natúúrlijk was hij volkomen onverantwoordelijk. Dat was toch logisch als hij bij Sophie was?

Zijn vader had dit misschien nog wel begrepen. Hij was weliswaar tweeënzestig, maar was ooit jong geweest. Maar er was iets wat Tani hem absoluut nooit over Sophie zou vertellen. Het feit dat ze geen Nigeriaanse was, was slechts een van de redenen dat Abeo Bankole ter plekke daar op straat een beroerte zou krijgen als hij wist dat Tani een relatie met haar had. De andere reden was dat hij seks had met Sophie, en dat alleen al was iets wat Abeo nooit over zijn kant kon laten gaan.

Dus was Tani te laat geweest op zijn werk bij Into Africa Groceries Etc. Sterker nog, hij was zo laat geweest dat het dagelijkse vakkenvullen al in volle gang was toen hij eindelijk binnenwandelde. Dit vakkenvullen – evenals herindelen en schoonmaken – was Tani’s dagelijkse taak zodra hij klaar was met zijn huiswerk. De enige andere werknemer van Into Africa, Zaid, was niet van zins om ook maar iets te doen behalve achter de kassa zitten en klanten helpen bij wat ze wilden hebben. Zaid was er niet blij mee dat hij juist vandaag alles op zijn bordje kreeg. Onderweg naar de slagerswinkel had hij via de telefoon zijn ongenoegen aan Abeo kenbaar gemaakt.

Toen Tani eindelijk binnen was, nam hij plichtsgetrouw vlug het vakkenvullen over. Maar Zaid had al schoongemaakt en wierp ettelijke onheilspellende blikken in Tani’s richting voordat Abeo binnenkwam en Tani te verstaan gaf wat er van hem worden zou.

Tani had begrepen dat hij dit moest ondergaan.
Tani had begrepen dat hij dit moest ondergaan. Maar Tani bedacht ook dat dit misschien voor hem een mooie gelegenheid was om zijn vader te vertellen wat hij met zijn toekomst voor ogen had. Hij had er een bloedhekel aan om in een van de twee winkels van zijn vader te moeten werken, of in de viskraam. Wat hij nog erger vond, was dat het de bedoeling was dat hij zodra hij klaar was met zijn cateringcursus op de middelbare school het management van Into Africa Groceries Etc. zou overnemen. Dat was niets voor hem. Eerlijk zeggen? Het was lulkoek. Hij was van plan om een universitaire businessgraad te halen, en denk maar niet dat hij die graad zou verkwanselen door een winkelbaantje aan te nemen. Als Abeo een winkelmanager nodig had, kon hij een beroep doen op een of meer van de Bankole-neven. Natuurlijk moest dan wel een familielid uit Peckham zijn intrede doen in het afgeschermde leven dat Abeo in Noordoost-Londen voor zijn vrouw en kinderen had ingericht, en dat zou Abeo niet aanstaan. Maar Tani zou hem voor een fait accompli stellen. Hij wilde een leven zoals híj dat wilde.

Na het werk wandelde hij naar Mayville Estate, in een zigzaggend patroon naar het noorden. Het was laat op de middag en het wemelde er van voetgangers, auto’s, bussen en fietsen van bewoners die op weg waren naar huis. De Bankoles woonden te midden van maarheel weinig Nigerianen in een deel van de stad met een gemengde bevolkingssamenstelling – van Afrikanen tot West-Indiërs – in Bronte House, in de wijk Mayville Estate. Het was een vijf verdiepingen tellend gebouw, opgetrokken uit het sobere Londense baksteen dat je overal in de woningbouw aantrof. Het bouwwerk stond aan een straat recht tegenover een geasfalteerd speelterrein met enorme Londense platanen die schaduw boden tegen de verschroeiende zon. Aan weerskanten ervan waren basketbalringen en doelen geplaatst en er stond een hek omheen zodat kinderen niet achter een bal de straat over renden.

Je kwam via een betonnen trap bij de deuren van de benedenappartementen van Bronte House, terwijl je via buitengalerijen de woningen op de vier bovenverdiepingen bereikte, waar je met een trap of lift kon komen. Bijna elke deur stond open in de vergeefse hoop een briesje op te vangen, dat het in elk geval op dit moment liet afweten. Dus uit de wijd open ramen klonken televisiegeluiden en dans- en rapmuziek, vergezeld van de geuren van de talloze maaltijden die werden bereid.

In de flat van de familie Bankole was het zo heet dat je je in een oververhitte sauna waande. Voor Tani voelde het alsof hij werd overdekt door een lijkwade van bijna vloeibare lucht, waardoor hij zijn eigen zweet moest wegknipperen. Er draaiden ventilatoren, maar die brachten maar heel weinig verkoeling in de verschroeiende lucht. Het was eerder alsof ze door loom moeraswater roerden. Je kon ademhalen, maar dat was bepaald onaangenaam.

Tani rook de lucht bijna meteen en wierp een blik op zijn vader. Zo te zien was zijn vader niet blij.

Monifa Bankole had de taak om op alles voorbereid te zijn. Op dit moment van de dag moest ze niet alleen in de gaten houden hoe laat haar man thuiskwam, maar ook weten wat haar man het liefst at. Meestal vertelde hij haar allebei niet. Hij zag het zo: ze waren twintig jaar getrouwd, dus hoorde hij haar niet steeds van alles te hoeven vertellen alsof ze nog maar pas getrouwd waren. In hun eerste jaren samen had hij haar veel dingen op het hart gedrukt, onder andere dat zijn avondeten niet later dan tien minuten nadat hij van zijn werk thuiskwam moest klaarstaan. Vandaag zag Tani dat het tíjdstip van de maaltijd gelukt was, maar het eten zelf niet echt. Zijn zus Simisola had voor hen allen de tafel gedekt, wat betekende dat de maaltijd niet lang meer op zich zou laten wachten.

In plaats van iets te zeggen begroette Simi hen met een knikje, maar ze grijnsde naar Tani toen hij zei: ‘Heb je je zo mooi gemaakt omdat je vriendje komt eten, Squeak?’ Vlug sloeg ze haar hand voor haar grijns. Dat verborg het aantrekkelijke spleetje tussen haar voortanden, maar haar giechellach onderdrukte ze er niet mee. Ze was acht jaar, tien jaar jonger dan Tani. Hij mocht haar graag plagen.

‘Ik héb geen vriendje,’ verklaarde ze.
‘Ik héb geen vriendje,’ verklaarde ze.

‘O nee? Waarom niet?’ vroeg hij haar. ‘In Nigeria zou je nu al getrouwd zijn.’

‘Nietes!’ zei ze.

‘Welles. Zo gaat het daar toch, pa?’

Abeo negeerde hem en zei tegen Simi: ‘Zeg tegen je moeder dat we thuis zijn,’ alsof dat nog nodig was.

Het meisje zwierde rond, danste langs een van de nutteloze ventilatoren en riep: ‘Mama! Ze zijn er!’ En toen tegen haar vader en broer, precies zoals haar moeder zou doen: ‘Ga zitten, ga zitten. Wil je een biertje, papa? Tani?’

‘Voor hem water,’ zei Abeo.

Simi wierp een blik op Tanimola en zwierde weer rond. Tani vermoedde dat ze zo zwierde om met haar rok te pronken. Het was een oudje, zo te zien een aanbieding uit de kringloopwinkel, maar ze had hem versierd met lovertjes en glitters, en haar hoofdband – waar haar korte donkere krullen onderuit piepten – had ze ook versierd. Daar zaten nog meer lovertjes op en ze had er een veer op gezet. Ze stoof de keuken in, botste bijna tegen haar moeder op, die tevoorschijn kwam met de gbegiri-soep die Tani had geroken. Er kwam stoom vanaf, waardoor Monifa’s bril besloeg en er op haar voorhoofd en wangen vocht parelde.

Hij kon zich niet voorstellen om in deze hitte ook maar een hap gbegiri-soep door zijn keel te krijgen, maar hij wist dat als hij dat zei, Abeo voor de zoveelste keer zou beginnen over hoe het was toen híj jong was. Hij had veertig van zijn tweeënzestig jaar in Engeland gewoond, maar als hij het over zijn geboorteland Nigeria had, zou je denken dat hij pas vorige week op Heathrow was aangekomen. Zijn favoriete onderwerp was hoe het ‘thuis’ was, of hij nou uitweidde over de scholen, de leefomstandigheden, het weer of de gewoonten… Dat alles leek zich in een Afrikaans fantasiethuisland af te spelen, gebaseerd op de film Black Panther, die hij minstens vijf keer had gezien. Het was pa’s lievelingsfilm.

Toen Monifa de soepterrine midden op tafel zette, fronste Abeo zijn wenkbrauwen. ‘Dit is geen efo riro,’ zei hij.

‘Ik maakte me zorgen in deze hitte,’ zei Monifa. ‘De kip. Het vlees. We hadden niets in huis, alleen een stukje rundvlees. En ik vroeg me af of ander vlees van de markt wel vers zou blijven. Dus dacht ik dat gbegiri wel zo verstandig was.’

Hij keek haar aan. ‘Heb je geen rijst gekookt, Monifa?’

‘Hier, papa!’ Simi was met het bier teruggekomen. Ze had een ijskoude kan in de ene en een ijskoud glas in de andere hand, en zei: ‘Dit voelt zo koud. Voel eens hoe koud het is, papa. Mag ik ook een beetje. Eén slokje maar?’

‘Nee, dat mag je niet,’ zei haar moeder.
‘Nee, dat mag je niet,’ zei haar moeder. ‘Ga zitten. Ik ga het eten opscheppen. Sorry van de rijst, Abeo.’

Simi zei: ‘Maar ik heb Tani’s water nog niet gehaald, mama.’

Abeo zei scherp: ‘Doe wat je moeder zegt, Simisola.’

Dat deed Simi terwijl ze Tani een verontschuldigende blik toewierp, maar die haalde zijn schouders op.

Ze stopte haar handen onder de tafel en sloeg haar ogen op naar Tani, die haar een knipoog gaf. Ze keek ook even naar haar moeder, die Abeo bleef aankijken. Nadat hij Monifa een lang moment had aangestaard, knikte hij kortaf ten teken dat zijn vrouw het eten mocht opscheppen.

Hij zei tegen Monifa: ‘Je zoon was alweer te laat op zijn werk. Hij heeft slechts een halfuur van zijn waardevolle tijd in de winkel kunnen helpen. Tot aan sluitingstijd heeft Zaid bijna alles alleen moeten doen en daar was hij niet blij mee.’ En toen zei hij tegen Tani: ‘Waar zat je eigenlijk toen je je plicht verzaakte?’

Monifa mompelde: ‘Abeo…? Misschien dat jij en Tani later…?’

‘Wat ik hier te zeggen heb, gaat jou niet aan,’ onderbrak Abeo haar. ‘Heb je eba gemaakt? Ja? Simisola, haal het uit de keuken.’

Monifa schepte een grote portie gbegiri-soep in een soepbord en gaf het aan Abeo. Ze schepte nog een bord op en gaf dat aan Tani.

Even later kwam Simi met een grote schaal eba uit de keuken terug. Met een buiging ‘op z’n Engels’ hield ze onder haar arm een fles bruine saus voor de balletjes. Die zette ze voor Abeo neer en ze ging weer zitten. Monifa schepte haar het laatst op, zoals hun gewoonte was.

Ze aten in stilte. Het enige geluid was het lawaai buiten, smakkende lippen en het eten dat werd doorgeslikt. Halverwege de maaltijd wachtte Abeo even, hij schoof zijn stoel naar achteren en deed wat Tani beschouwde als het avondlijk ritueel van zijn vader: hij snoot zijn neus omstandig in een papieren servet, propte dat tot een bal en gooide die op de vloer. Hij zei tegen Simi dat ze een andere moest gaan halen. Monifa stond op om het zelf te doen, maar Abeo zei: ‘Blijf zitten, Monifa. Jij bent Simi niet.’ Simi liep op een holletje weg, om even later terug te komen met een oude theedoek die zo verschoten was dat je onmogelijk meer kon zien welk koninklijk huwelijk erop afgebeeld stond. Ze zei tegen haar vader: ‘Ik kon niets anders vinden dan dit. Maar dat is ook goed, hè, papa?’

Hij pakte hem van haar aan en veegde zijn gezicht ermee af. Hij legde hem op de tafel en keek hen aan. Hij zei: ‘Ik heb nieuws.’

Ze zaten meteen stijf rechtop.

‘Wat voor nieuws?’ vroeg Monifa.

‘Ik heb mijn zaakjes goed voor elkaar,’ antwoordde hij.

Tani zag dat zijn moeder hem een blik toewierp. Alleen al door de uitdrukking op haar gezicht werd hij ongerust.

‘Het heeft maanden geduurd,’ zei Abeo. ‘Het heeft meer gekost dan ik had verwacht. We beginnen met tien koeien. Tíén. Dus ik vraag of ze vruchtbaar is als ik tien koeien voor haar ga betalen. Híj zegt dat ze uit een gezin van twaalf komt, van wie er drie al hebben gebaard. Dat telt niet, zeg ik tegen hem. Alleen maar omdat haar moeder en kinderen zo goed hebben gebaard, wil dat nog niet zeggen dat zíj dat ook doet. Dus ik vraag om garantie. Tien koeien en geen garantie? Dat zeg ik tegen hem. Hij zegt: bah! Wat voor man vraagt een andere man om garantie? Ik zeg: een man die weet wat belangrijk is. We blijven een poosje touwtrekken en uiteindelijk zegt hij dat hij genoegen neemt met zes koeien. Ik zeg dat dat nog steeds te veel is. Hij zegt: dan blijft ze hier, want ik heb andere opties. Ópties, zegt hij. Ik zeg hem dat ik weet dat hij bluft. Maar het moment klopt, haar leeftijd klopt, zodra hij het bekendmaakt, weet ik dat ze niet lang vrij blijft. Dus ga ik akkoord, en het is geregeld.’

Monifa zat met neergeslagen ogen.
Monifa zat met neergeslagen ogen, keek naar haar bord en had niet opgekeken zolang Abeo aan het woord was. Simi was opgehouden met eten en aan haar gezicht te zien begreep ze er niets van. Tani voelde zich verloren in zijn vaders verhaal. Tien koeien? Zes? Fokvee? Hij had het gevoel dat er iets heel akeligs in de lucht hing, een plotselinge spanning vermengd met de geur van afgrijzen.

Abeo wendde zich tot hem en zei: ‘Zes koeien, dat heb ik betaald voor een maagd van zestien. Dat heb ik voor jou gedaan. Binnenkort neem ik je mee naar Nigeria, waar je haar zult ontmoeten.’

‘Waarom ga ik een of ander Nigeriaans meisje ontmoeten?’ vroeg Tani.

‘Omdat je met haar gaat trouwen als ze zeventien is.’ Nadat hij dat had gezegd, wijdde Abeo zich weer aan zijn maaltijd. Hij maakte een balletje van zijn eba, brak er een stukje af en schepte er een klein stukje vlees mee op. Dit leek hem te herinneren aan iets wat hij er nog aan wilde toevoegen, want hij zei tegen Tani: ‘Je boft er maar mee. Een meisje van haar leeftijd gaat meestal naar een man van een jaar of veertig of ouder, vanwege de prijs. Nooit naar een jongen zoals jij. Maar je moet je binnenkort gaan settelen en je mannelijke taken uitoefenen. Dus gaan we erheen, en als we daar zijn, zal ze voor je koken en kun je haar leren kennen. Ik heb ervoor gezorgd dat je niet met een nutteloze vrouw wordt opgezadeld. Ze heet trouwens Omorinsola.’

Tani vouwde zijn handen op de tafel. Het leek een paar graden heter te zijn in het vertrek dan het was toen ze van Ridley Road terugkwamen. ‘Dat vertik ik, pa.’

Monifa haalde diep adem. Simi zette ogen op als schoteltjes. Abeo keek van zijn eten op en zei: ‘Wat zei je, Tanimola?’

‘Ik zei dat ik het vertik. Ik ben niet van plan een of andere maagd te ontmoeten die jij voor me hebt uitgekozen, en ik ga al helemaal niet met iemand trouwen die zeventien wordt.’ Tani hoorde dat zijn moeder zijn naam mompelde, dus hij keek haar aan. ‘We leven niet meer in de middeleeuwen, mam.’

Monifa zei: ‘Tani, in Nigeria worden dit soort dingen gearrangeerd, zodat…’

‘Maar we wonen niet in Nigeria, hè. We wonen in Londen en in Londen trouwen mensen met wie ze willen en wannéér ze dat willen. Ik in elk geval wel. En dat zal ik doen ook. Niemand kiest een vrouw voor mij uit. En ik ga helemaal niet trouwen. Nu niet en absoluut niet met een of andere gegarandeerde Afrikaanse fokmaagd. Vind je dat niet krankjorum?’

Een fractie van een seconde zong er een soort stilte rond in het vertrek. Abeo verbrak die: ‘Jij gaat precies doen wat ik je zeg, Tani. Je zult Omorinsola ontmoeten. Je bent aan haar beloofd en zij is aan jou beloofd, dus is de discussie gesloten.’

‘Jij,’ zei Tani, ‘gaat niet over mijn leven.’

Monifa hapte naar adem. Tani hoorde dit en zei: ‘Nee, mam. Ik ga niet naar Nigeria of waar dan ook naartoe, alleen maar omdat hij dat heeft besloten.’

‘Ik ben het hoofd van deze familie,’ zei Abeo tegen hem. ‘Jij bent lid van die familie, dus je doet wat ik zeg.’

‘Dat doe ik niet,’ zei Tani. ‘Als je dacht dat ik het wel zou doen, dan vergis je je. Je kunt me niet dwingen met wie dan ook te trouwen.’

‘Je zult dit doen, Tani. Daar zorg ik wel voor.’

‘O ja, hè? Denk je dat? Ga je soms een pistool tegen mijn slaap houden? Dat zal mooie trouwfoto’s opleveren, zeg.’

‘Let op je woorden, jongen.’

‘Waarom? Wat ga je dan doen? Me net zo verrot slaan als…’

Monifa zei vlug: ‘Hou op, Tani. Toon je vader wat respect.’ En toen: ‘Simi, ga…’

‘Ze blijft hier,’ zei Abeo. En tegen Tani: ‘Maak je zin af.’

‘Ik heb gezegd wat ik wilde zeggen.’ En daarmee stond hij op van tafel, terwijl zijn stoel over het linoleum knerpte. Zijn vader deed hetzelfde.

Abeo balde zijn vuisten. Tani gaf geen krimp. Ze staarden elkaar over de tafel aan. Ten slotte zei Abeo: ‘Uit mijn ogen.’

Tani wilde niets liever.

Iets te verbergen

Wanneer een detective van de beademing wordt gehaald, onthult de autopsie een gewelddadige dood. Waarnemend hoofdinspecteur Thomas Lynley wordt op de zaak gezet en komt uit bij een speciale taskforce binnen de Nigeriaanse gemeenschap van Noord-Londen waar de vermoorde detective bij betrokken was.
De jacht op de moordenaar opent deuren naar een voor hem onbekende wereld van culturele verenigingen en tradities. Samen met sergeants Barbara Havers en Winston Nkata ontdekt hij een web van leugens en geheime levens van mensen die elkaar gruwelijk verminken en dit koste wat het kost verborgen proberen te houden.

€ 26,99

Elizabeth George

Elizabeth George (Ohio, VS, 26 februari 1949) is de auteur van negentien thrillers in de Inspecteur Lynley-reeks. Daarnaast schreef ze de spannende 4-delige crossoverserie Het Fluistereiland.  George begon op haar zevende al met schrijven. Na haar studie Engels en een master in psychologie werkte ze als docent Engels en als remedial teacher. Haar eerste boek, Totdat de dood ons scheidt, verscheen in 1988. Vanaf dat moment wijdde ze zich volledig haar aan schrijverschap. En met succes, want haar werk werd bekroond met talloze awards, zoals Anthony Award, de Agatha Award en Le Grand Prix de Littérature Policière. Veel van haar boeken zijn door de BBC bewerkt tot tv-films of -series, die ook in Nederland en Vlaanderen zijn uitgezonden.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

19 Dag des oordeels

De jonge William Goldacre stort zichzelf van een van de kliffen in Dorset. Zijn omgeving blijft verslagen achter. Maar wat zit er achter deze tragedie, en hoe ver reiken de consequenties van zijn daad? En in hoeverre heeft zijn zelfmoord te maken met de vergiftiging van de feministische bestsellerauteur Clare Abbott?
Na de vervelende nasleep van de gebeurtenissen in Italië doet sergeant Barbara Havers haar uiterste best haar fouten te herstellen. Ze heeft Clare Abbott in het verleden eens ontmoet en smeekt Inspecteur Thomas Lynley haar op de zaak te zetten. Die werkt zelf aan een nog verontrustender zaak in ... lees meer Londen.
Achter de vredige façade van het idyllische plattelandsleven ontdekken Havers en sergeant Winston Nkata een wereld vol verziekt verlangen en bedrog. Aan verdachten hebben ze geen gebrek...

€ 15,00

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

17 Een duister vermoeden

De machtige en invloedrijke Sir Bernard Fairclough roept inspecteur Thomas Lynleys hulp in bij het onderzoek naar zijn neef. Diens dood wordt afgedaan als een noodlottige verdrinking, en er is zo op het eerste gezicht niets wat anders doet vermoeden.
Maar wanneer Lynley de hulp inroept van zijn vrienden Simon en Deborah St. James, wordt algauw duidelijk dat het binnen de Fairclough-clan wemelt van de geheimen, leugens en motieven. Terwijl Deborah onderzoek doet naar de zoon van Sir Bernard, Nicholas Fairclough, raakt ze geïntrigeerd door Nicholas’ beeldschone vrouw, met wie ze een uiterst sterke band voelt. Intussen graven Lynley en ... lees meer Simon naar informatie over de rest van de familie, onder wie de verbitterde ex-vrouw van het slachtoffer en de man voor wie hij haar verliet.
Naarmate het onderzoek vordert, begint de positieve reputatie van de Faircloughs steeds meer deukjes te vertonen en dreigen het bedrog en de leugens iedereen in de familie te vernietigen…

Elizabeth George besluit op haar zevende om schrijfster te worden. In 1988 verschijnt haar eerste boek Totdat de dood ons scheidt, waarvoor ze vele internationale prijzen ontvangt. Het wordt een internationale bestseller, net als alle daaropvolgende boeken met inspecteur Linley en brigadier Havers in de hoofdrol.

'Met Thomas Linley en Barbara Havers creëerde Elizabeth George een speurdersduo dat een plaatsje verdient in de galerij van de grote Engelse detectives.' - De Telegraaf

€ 15,00