Jack is een tevreden straathond – geadopteerd door alle bewoners van Christmas Street. Of is het andersom? Voor Sam, die na de dood van zijn vrouw terug naar Londen verhuist, vormt Jack het onofficiële welkomstcomité van de straat. Voor Sams zoontje, Teddy, is de pluizenbol een broodnodige vriend.
Maar Christmas Street is niet meer wat het ooit was volgens Bill, de oudste en mopperende bewoner. Hij kan zich herinneren hoe iedereen er samenleefde. Nu leven de mensen langs elkaar heen, zonder echt contact te maken.
Terwijl Sam en Teddy beginnen te wennen aan hun nieuwe huis, brengt de viervoetige charme van Jack alle bewoners van de straat steeds een beetje dichter bij elkaar. En door een kleine goede daad kan het zo maar zijn dat Christmas Street verandert in een plek vol mooie, blijvende herinneringen…

Lees hier alvast de eerste pagina’s van de hartverwarmende roman  Jack de straathond!

Proloog
Als Jack je zijn verhaal zou moeten vertellen, dan zou hij zeggen:
Dit is een verhaal over dingen waarvan je denkt dat je ze nooit kwijt zult raken in het leven, over dingen die je wel kwijtraakt en dingen die achterblijven, per ongeluk of met opzet.
Maar het is ook een verhaal over dingen waarvan je denkt dat je ze nooit zult vinden, over dingen die je wel vindt en dingen die achtergelaten zijn door anderen die je oppakt en je eigen maakt.
Jack had een familie, tot de dag dat hij die niet meer had, en toen had Jack een straat.
Jack verloor een familie maar hij kreeg er een heleboel voor terug.
Kerstmis is een heel bijzondere tijd.
Jack is een heel bijzondere hond.

1

TE KOOP: TUSSENWONING MET DRIE SLAAPKAMERS

Een heerlijk huis van drie verdiepingen met veel originele kenmerken en een lichte, ruime zitkamer. Via de eetkeuken hebt u toegang tot een besloten tuin met veel heesters. Boven zijn drie slaapkamers en een gemeenschappelijke badkamer. Een heerlijk gezinshuis gelegen aan een rustige en leuke woonstraat, dicht bij openbaar vervoer.

Toen Bill Hammersley in Christmas Street kwam wonen, waar iedereen elkaar kende, stonden er een heleboel nette, goed onderhouden, rustige huizen. Waar, belangrijker nog, iedereen elkaar begreep. Iedereen sprak dezelfde taal en werkte op dezelfde plekken en at dezelfde dingen en luisterde naar dezelfde muziek. Niemand reed door de straat terwijl afgrijselijke muziek uit de speakers blèrde of hing gordijnen met rare patronen voor de ramen. Iedereen onderhield keurig zijn tuin vol mooie rozen, wisselde beleefdheden uit en deelde kopjes suiker of melk als het nodig was. Het was allemaal heel vriendelijk.

Bill had geen idee of de mensen om hem heen dezer dagen nog suiker of melk hadden als hij het hun zou vragen. De hemel mocht weten wat deze mensen als eten beschouwden. Ze hadden vast en zeker rare kruiden waar Bill nog nooit van gehoord had, of misschien een soort ‘biologische’ suiker, alsof gewone suiker al die jaren niet goed genoeg was geweest, of melk die van noten was gemaakt. Alsof noten melk konden produceren. Iedere idioot die naar een noot keek kon zien dat er absoluut geen melk uit kwam. De wereld om hem heen was volkomen gek geworden.

Maar de flamingo. De flamingo was de laatste druppel.
Maar de flamingo. De flamingo was de laatste druppel.

Dat zei Bill tegen Jack. ‘Moet je nou eens kijken naar die plastic flamingo. Waar denken ze dat we zijn? Heb je hier ooit een flamingo gezien? Ik bedoel, er zijn hier dingen veranderd… God weet dat er dingen zijn veranderd… maar ze zijn niet zo erg veranderd, Jack. Nog niet. Of wel?’

Jack kwispelde.

‘Je hebt gelijk,’ zuchtte Bill. ‘Misschien zijn ze wel zo erg veranderd.’ Hij krabbelde Jack achter zijn oor als beloning voor zijn oneindige wijsheid. Voor zover Bill wist was Jack de intelligentste buur die hij tegenwoordig had. Jack had in elk geval geen tieners die door ieders tuin banjerden alsof ze van hen waren, en misschien rende hij soms wel door de straat achter een paar eekhoorns aan, maar hij had daarbij geen vreemd, vuilgroen drankje vast. Jack dronk water als hij gerend had. Water was altijd goed genoeg geweest na het rennen. Er was niks natuurlijks aan een groen drankje.

In het huis naast hem, waar de aanstootgevende flamingo was neergezet, kwam een gezin wonen: een man, een vrouw en een kleine jongen. Het was de kleine jongen die de flamingo precies midden tussen Dolores’ bekroonde rozenstruiken had gepoot. Alsof een flamingo in een echte Britse tuin midden tussen prachtige, ouderwetse rozen hoorde. Alsof het volkomen begrijpelijk was dat een flamingo het eerste was wat werd uitgepakt.

‘Alsof al dat gehamer daar nog niet genoeg was,’ zei Bill tegen Jack. ‘Al die vreemden die de straat in- en uitreden. Je moest ze allemaal in de gaten houden en je hebt het prima gedaan, maar dat is het punt niet, hè? Het punt is dat mensen tegenwoordig niet gewoon gelukkig kunnen zijn met de manier waarop de dingen zíjn.’

Bill raakte flink op dreef en Jack keek alsof hij het met Bills uitspraken eens was. ‘Nee, de mensen moeten tegenwoordig alles neerhalen voor ze in een huis trekken, om het dan allemaal te vervangen door plastic flamingo’s. Een roze nepvogel, midden in de voortuin, midden tussen Dolores’ rozen.’ Bill wees met zijn vinger naar Dolores’ rozen, waar mensen voor stonden die niet Dolores waren. De nieuwe buren. Níéuwe nieuwe buren, omdat Dolores al jaren niet meer in dat huis woonde. Ze had het verkocht aan Jacks voormalige eigenaars, die het op hun beurt weer hadden verkocht, omdat niemand tegenwoordig meer kon blijven zitten waar hij zat. Meer nieuwe mensen. Er waren zoveel nieuwe mensen tegenwoordig.

Bill liet zijn vinger zakken en keek naar de nieuwe buren. En zuchtte weer. ‘Weet je nog dat deze plek voelde als thuis in plaats van… als een plek die van iemand anders is? Ik ben bijna vergeten hoe dat voelde.’

Jack kwispelde.

Wat Bill aan het denken zette. ‘Je hebt gelijk,’ stemde hij in terwijl hij zijn hoofd resoluut schudde. ‘Het heeft geen zin om hier te zitten kniezen. Want met kniezen bereik je toch nooit iets.’

 

Jack liep achter Bill aan naar de plek waar een van de nieuwe buren worstelde met weer een doos.
Jack liep achter Bill aan naar de plek waar een van de nieuwe buren worstelde met weer een doos.

‘Dat doe je niet goed,’ blafte Bill naar de man, want, nou ja, de mensen wisten tegenwoordig ook helemaal niks. ‘Je moet tillen vanuit je knieën, weet je dat niet?’

De man gaf zijn geworstel met de doos op, ging rechtop staan en streek zijn sluike haar van zijn voorhoofd. Als hij zijn haar korter knipte, dan zou hij zich daar niet druk over hoeven te maken, dacht Bill.

‘Ja, u hebt gelijk, ik tart het noodlot.’ Hij glimlachte vriendelijk en stak toen zijn hand uit. ‘Ik ben Sam.’

‘Nou, die flamingo.’ Bill negeerde de hand en koos ervoor naar de flamingo te wijzen, voor het geval de nieuwe buurman, die Sam heette, te dom was om te weten waar hij op doelde.

De man keek ernaar. ‘O. Ja. Bob.’

Bill knipperde met zijn ogen. Die reactie had hij niet verwacht. ‘Wat?’

‘De flamingo heet Bob.’

Bill was verbijsterd. Verdraaid, hij kreeg een stel gekken als buur.

‘Hallo, jongen,’ zei de nieuwe buurman.

Bill haalde zijn ogen van de flamingo en zag dat Sam op zijn hurken was gezakt om Jack achter zijn oren te krabbelen, precies op de manier waarop hij het lekker vond. Jack kwispelde, maar Bill begreep dat wel. Jack moest bij alle geschifte buren infiltreren om hen beter in de gaten te kunnen houden. Bill was het helemaal eens met deze slimme strategie. ‘Je hebt hier een behoorlijke hoop herrie gemaakt,’ zei hij, omdat hij niet wilde dat Sam dacht dat dat acceptabel was. ‘Dat eindeloze gehamer. Ik kon mijn televisie nauwelijks horen boven het gebonk op de muur van de zitkamer toen jullie al je moderne kunst aan het ophangen waren of zoiets.’

‘De elektriciteit moest worden vervangen,’ zei Sam. ‘Er was brandgevaar.’

Alsof dat een verklaring was. ‘Het oude elektriciteitssysteem was niet goed genoeg voor jullie? Vroeger was er nooit brandgevaar,’ smaalde Bill.

‘En er zat vocht in de slaapkamers, dus dat moesten we ook verhelpen.’

‘Vocht. Van een beetje vocht is nog nooit iemand doodgegaan.’

‘Je kunt er heel ziek van worden,’ zei Sam.

‘Jullie weten niet eens wat heel ziek is. In mijn tijd hield een beetje vocht ons niet tegen. Waar komen jullie vandaan?’

‘O. Nou snap ik het. Vergeet niet om aan de goede kant van de weg te rijden.’
‘Amerika.’

‘O. Nou snap ik het. Vergeet niet om aan de goede kant van de weg te rijden.’ Bill besloot dat hij verder niets meer hoefde te zeggen. Hij draaide zich om en marcheerde vastberaden terug naar zijn huis.

‘Ik kom oorspronkelijk hiervandaan,’ riep Sam hem na.

Alsof wonen in Amerika voor wie weet hoeveel jaar daar geen effect op zou hebben.

Terug in zijn keuken besloot Bill een kopje thee te zetten en hij zocht Jack om te zien of hij misschien een koekje wilde. Hij was lichtelijk verrast toen hij merkte dat Jack niet in huis was, maar hij veronderstelde dat het alleen maar verstandig was dat Jack op verkenning ging bij dat nieuwe stelletje naast hem. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn.

 

Teddy Bishop zat niet uit vrije wil in de achtertuin. Want vrije wil speelde momenteel geen grote rol in Teddy’s leven. Teddy was zelfs niet uit vrije wil in dit land.

Binnen waren pap en tante Ellen bezig een belachelijke hoeveelheid dozen op te stapelen terwijl ze net deden of het heel gemakkelijk zou zijn om ze uit te pakken. Teddy had om te beginnen al niet hiernaartoe willen verhuizen en hij had dus helemaal geen zin om hen daarmee te helpen. En daarom zat hij in de achtertuin.

Het probleem was dat hij ook niet geïnteresseerd was in de achtertuin. Hij vond dat hij in de verste verte niet leek op een tuin. Hij was klein en rommelig. Een groot deel was betegeld. Achterin was een heel klein stukje gras, dat zeker niet groot genoeg was om honkbal op te spelen, en een paar afgrijselijke struiken en een enkele stomme boom. Aan weerszijden waren hoge hekken die hem scheidden van de huizen ernaast. Deze ‘tuin’ was eigenlijk een kooi.

Er werd geschreeuwd vanuit de tuin naast hem. Iemand riep iemand een paar keer, waarop een zeurderig ‘mam’ als antwoord klonk, en ergens werd een deur dichtgeslagen.

Teddy stond op om te gaan kijken, alleen maar om te zien wat dat was, maar hij kon nauwelijks iets zien toen hij door de omheining gluurde.

En toen hij zich weer omdraaide zag hij een hond zitten op de plek waar hij net had gezeten. Hij reikte ongeveer tot Teddy’s middel en was een beetje ruigharig, met flaporen en een hoofdzakelijk zwarte vacht, op de witte vlekken op zijn borst en buik na.

‘Wie ben jij?’ vroeg Teddy zonder nadenken, en toen besefte hij dat de hond geen antwoord zou geven.

De hond stond op en kwispelde met zijn staart.
De hond stond op en kwispelde met zijn staart.

Teddy liep naar hem toe, keek en vroeg zich af of hij zou bijten.

Hij zag er niet uit alsof hij hem ging bijten.

Teddy stak voorzichtig een hand uit en klopte de hond op zijn kop. Hij kwispelde nog harder met zijn staart.

Teddy besefte dat hij glimlachte en gaf toe: ‘Nou. Ik neem aan dat jij niet zo slecht bent.’

De hond tilde zijn kop op zodat hij Teddy’s hand kon likken.

‘Maar verder is alles hier stom,’ zei Teddy, om er zeker van te zijn dat de hond dat begreep. ‘Zoals die stomme boom. Ik geloof echt niet dat die boom groot genoeg is voor een boomhut. Mam heeft thuis een fantastische boomhut voor me gemaakt. We kunnen geen hut bouwen in die boom, zelfs niet als pap niet zo totaal hopeloos zou zijn als het op dat soort dingen aankomt.’

De hond duwde zijn kop tegen Teddy’s hand en Teddy besefte dat hij hem niet langer aanhaalde, dus begon hij weer.

Hij keek neer op die vreemde hond op deze vreemde plek en bedacht dat hij niemand of niets kende… de mensen naast hen niet, deze hond in zijn eigen tuin niet, zelfs het uitzicht vanaf een van de hoogste takken niet… en hij zei, omdat het makkelijk was om tegen de hond te praten en omdat er immers verder helemaal niemand in de buurt was: ‘Alles verandert steeds maar weer. Ik weet niet waarom de dingen steeds maar weer moeten veranderen. Waarom kunnen dingen niet gewoon… hetzelfde blijven? Ik vond het ontzettend fijn zoals de dingen waren, maar ik kon het niet zo houden, alles moest veranderen. En ik snap gewoon niet waarom.’

De hond jankte een beetje, alsof hij wilde zeggen: Ik weet ook niet waarom dingen niet hetzelfde kunnen blijven.

Teddy zuchtte. Het zou fijn zijn als vreemde Britse honden antwoord konden geven op dergelijke vragen. Maar hij wist vrij zeker dat niemand antwoord had op dergelijke vragen. Dat had hij een tijd geleden geleerd.

‘Ik mis gewoon een plek die voelt als thuis,’ bekende hij aan de hond. ‘In plaats van een plek die… van andere mensen is. Ik ben bijna vergeten hoe dat voelde.’

De hond legde zijn kop op Teddy’s knie.

En toen tilde de hond zijn kop op en blafte naar een eekhoorn die van de ene boom naar de andere sprong.

En toen legde de hond zijn kop weer neer.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Ivy Pembroke

Ivy Pembroke is hoogleraar in de rechten en is gespecialiseerd in auteursrecht en merkenrecht, met een focus op fanfictie. Ze verdeelt haar tijd tussen Mississippi en haar thuisstaat Rhode Island. Auteursfoto (c) Larry Strithof