Op het openingsevenement van de Berlinale zorgt een snuff-movie voor een massale schok. Ruim 1800 sterren en beroemdheden zien hoe een gruwelijke moord op camera is vastgelegd. Het slachtoffer is de dochter van burgemeester Otto Keller. De dader dreigt dat het niet bij deze moord zal blijven.
Op de plaats-delict ontmoet Rechercheur Tom Babylon een angstige getuige: een meisje van elf jaar oud dat niet kan praten. Haar enorme gelijkenis met Toms vermiste zus Viola rijt oude wonden bij hem open. Dan wordt de dochter van een andere Berlijnse beroemdheid ontvoerd. En plotseling realiseert psychologe Sita Johanns zich dat er een verband bestaat tussen haar en de slachtoffers: een vreselijke gebeurtenis in haar jeugd – en het getal negentien.

Lees hier de eerste twee hoofdstukken van het tweede deel van de Tom Babylon-thriller van Marc Raabe!

Proloog

Première Berlinale
Theater am Potsdamer Platz
Woensdag 13 februari 2019
19.17 uur

Wat bezielde hem in vredesnaam?

Waarom in godsnaam zo’n risico nemen? Waarom deze openbaarheid?

De ademwolkjes van duizenden mensen stijgen op in de koude februarilucht. Schijnwerpers snijden kegels licht uit de dampen. Aan de voet van de imposante glazen gevel ontbrandt een spervuur van flitslicht. Mobiele telefoons worden in het gedrang opgestoken, de namen van filmsterren geschreeuwd. Boven de drukte wappert de rode beer van de Berlinale op een torenhoog doek van gaas. Probeert hij zich groot te houden voor die kleine?

Probeert hij er voor haar te zijn? Wil hij de grote, oude man spelen die alles mogelijk maakt?

Ondanks de snijdende kou heeft hij het warm. Hij trekt zijn zwarte pet met het logo van het festival dieper over zijn ogen en trekt zijn begeleidster langs de cameraploegen van de tv mee naar een zijingang. Dit is geen filmfestival meer, dit is niet die goeie ouwe Berlinale. Zo moet het er bij de uitreiking van de Oscars aan toegaan, denkt hij, al is hij nog nooit in de Verenigde Staten geweest. Die reusachtige beer doet hem denken aan King Kong, die op het punt staat die blonde vrouw te ontvoeren.

Het Berlinale-Palast lijkt wel een bijenkorf, op alle zes verdiepingen tegelijk. Overal goud, overal rood, rood en rood.

En iedere vrouw verspreidt een ander parfum. Hij sleept zijn begeleidster langs de bewakingscamera’s; je kunt nooit weten wie de beelden later nog eens wil bestuderen. Daarom heeft hij de kaarten ook onder een valse naam besteld. Hij is vandaag Bernhard Krüger, met begeleidster. Zij heet Finja, maar hij weet dat dat niet haar echte naam is. Alles is onecht vandaag, denkt hij. En nog iets, wat hem eigenlijk gerust zou moeten stellen:

Waar val je minder op dan hier in het gewoel?

Eindelijk zitten ze in de zaal, parket, elfde rij, in het midden, in de zachte, dieprood fluwelen bioscoopstoelen. Omringd door mensen in allejezus dure outfits, keurig geknoopte vlinderstrikken, blinkend witte tanden en diepe decolletés die het bloed naar zijn hoofd doen stijgen, en door zijn lendenen doen razen. Vorig jaar was het nog allemaal #MeToo wat de klok sloeg en kwam iedereen zedig hooggesloten. Maar goed dat zijn vrouw er niet bij is, goed dat hij vanavond iemand anders is, hij zou het vaker moeten doen, Krüger zijn.

Hij roept zichzelf tot de orde, kijkt naar links, naar Finja. Haar ogen zijn groot en licht – de mooiste ogen van de hele wereld, vindt hij – en kijken nieuwsgierig van links naar rechts. De zaal is gigantisch, zoiets heeft ze vast nog nooit eerder gezien: 1.800 stoelen, tot de allerlaatste bezet.

Vijf rijen voor hem zit Schiller, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, naast hem de minister van Cultuur in een avondjurk die haar schouders vrij laat. Nog een rij verder naar voren ziet hij het kalende hoofd van de burgemeester glimmen, en plotseling vraagt hij zich af of hij er misschien ook is, de man voor wie hij het bangst is. De man die zijn leven heeft bepaald en dat nog steeds doet. Hij zou hier ergens kunnen zijn, tussen de gasten van de openingsavond.

O god, hoe heb ik zo onvoorzichtig kunnen zijn.

Hij haalt diep adem, blaast weer uit, probeert Krüger te zijn, de man die niemand kent.

Hou je in! Hij geeft geen zier om cultuur. Allemaal franje – het zijn zijn eigen woorden!

Krüger glimlacht gespannen. Hij kijkt naar Finja, zijn hart smelt.

Als die verdomde film nou maar begon, dan zouden ze veilig zijn, in de bescherming van de duisternis. Iedereen zou alleen nog naar de film kijken. Er komt maar geen eind aan de openingsrede van Kurt Wagenbach, de directeur van het festival. Nerveus frunnikt hij aan Finja’s muts, duwt een onwillige lok achter haar oor. Zijn vingers zijn klam, hij voelt dat zij het voelt. Ze haat die vochtige vingers van hem.

‘Jong, zeg, uw begeleidster,’ fluistert de boomlange brunette die links van Finja zit, met een knipoog naar hem. Een actrice, denkt Krüger, hoe heet ze ook weer? Perfecte borsten heeft ze, haar huid is besprenkeld met gouden glittertjes. De krappe stof van haar jurk zal wel met tape aan haar borsten vastgeplakt zijn. Filmsterren doen dat soort dingen.

‘Een bijzondere gelegenheid, vanavond,’ mompelt hij.

‘Bijzonder, zozo.’ De tanden van de vrouw zijn stralend wit.

‘Dat krijg je als de Berlinale opent met een animatiefilm,’ fluistert hij, ‘wat is daarop tegen?’

De glimlach van de vrouw verstrakt. ‘Een beetje lichtgeraakt, hè, die sugardaddy van je,’ zegt ze met een knipoog tegen Finja.

Sugardaddy? Krüger bijt op zijn lippen. Dit gaat niet goed, denkt hij.

Dan barst er een applaus los. Wagenbach is eindelijk klaar. De lichten in de zaal worden zo langzaam gedoofd dat het lijkt alsof de zon achter een bergrug wegzakt. Een laatste fonkeling, dan zitten achttienhonderd mensen in het donker.

Finja grijpt naar zijn hand, al is die klam, en houdt hem vast.

De tranen schieten hem bijna in de ogen, zo mooi vindt hij dat.

Het is goed om hier te zijn. Het is goed om Krüger te zijn. Met Finja. Een film is zoiets moois: opwindend en onschuldig tegelijk. Een animatiefilm, een mooie, inspirerende, gedeelde ervaring. Krüger ontspant in het donker. Het geroezemoes ebt weg. Achter hem hoest iemand. Fluisterend glijden de zware gordijnen opzij. Het geprojecteerde beeld is vreemd klein en bleek, alsof de operateur een stommiteit heeft begaan.

Een blunder?

Expres?

Wie weet. Tegenwoordig wordt de grootste onzin als iets bijzonders opgedist. In de zaal lijkt niemand erg verrast.

Op het doek is een vrouw te zien, of eigenlijk, haar achterhoofd, met hoogblonde peroxidekrullen, kortgeknipt. Ze loopt voor de camera uit door een keldergang. De muren zijn kaal, het stucwerk afgebladderd. Langs het plafond lopen leidingen voor elektriciteit en water. Witte huid glimt, de schouders van de vrouw zijn bloot. Het geluid staat onnatuurlijk hard. Het galmen van haar voetstappen weerklinkt, de zolen van de cameraman schrapen over de vloer. Wat moet dit voorstellen? Dit is toch zeker geen openingsfilm?

Een trailer?

Een grap van de regisseur?

De vrouw blijft voor een liftdeur staan. Matgroen gelakt metaal, vol krassen, kennelijk een goederenlift. De camera wacht, komt tot rust. Boven, op het eerste of tweede balkon, roept iemand ‘De verkeerde film!’.

Met een ping schuift de groene liftdeur open.

De vrouw krijgt een zet en valt op de vloer van de lift, die bedekt is met een plastic zeil. Ze heeft alleen haar ondergoed aan. Een grote hand komt kort in beeld. Latex, denkt Krüger geschrokken. Die vent draagt latex handschoenen. De camera schommelt wild.

Krüger krijgt een droge mond, het zweet breekt hem uit.

Ik hoor hier niet te zijn.

De hele zaal houdt zijn adem in.

De cameraman scheurt de vrouw het ondergoed van haar lijf en slaat haar in haar gezicht.

‘Wat is dit voor onzin? Zet uit die troep!’ roept iemand uit het publiek. En opnieuw: ‘De verkeerde film!’ Er ontstaat geroezemoes. Rechts van Krüger lacht iemand.

Wie lacht er in godsnaam om zoiets?

De vrouw in de lift schudt haar hoofd. ‘Nee, nee! Alsjeblieft!’

Finja omklemt Krügers hand. Snel legt hij zijn vrije hand over haar ogen.

De camera gaat omlaag, de cameraman knielt. In een flits is een erectie te zien, het gaat zo snel dat je nog kunt hopen dat je hem niet hebt gezien.

Finja worstelt om aan zijn hand te ontkomen, om iets te kunnen zien.

De eerste mensen in de zaal staan op.

De cameraman legt een hand om de keel van de vrouw.

Stoot in haar en knijpt haar keel dicht, stoot, knijpt, stoot, knijpt.

Krüger trekt de rand van Finja’s muts over haar ogen.

Dit niet, Finja, niet dit. Dit mag je niet zien.

Hij staat op, sleurt haar met zich mee. Trapt op de voeten van de mensen die blijven zitten. Er wordt gefloten. ‘Uit!’ klinkt het door de hele zaal. Krüger duwt het meisje voor zich uit, worstelt zich langs knieën en stoelleuningen, zijn handen nog steeds om Finja’s muts, zodat ze niets kan zien.

Op het doek verstarren de ogen van de vrouw. Plotseling laat de man haar keel los. Met een diep, gierend geluid probeert de vrouw adem te halen. Het klinkt alsof ze alle lucht om haar heen in één keer in haar longen wil zuigen. Krüger blijft staan, wegkijken van het scherm lukt hem niet. De man maakt zich van haar los, de camera wiebelt, trilt, dan verschijnt de linkervuist van de man, die de vrouw vol op haar borstkas raakt. De vrouw zet grote ogen op, spert haar mond open in een afschuwelijke flits van verstarring. De cameraman trekt zijn hand weg van haar borst. Op de plek waar hij haar raakte, haar hartstreek, steekt een grote ijzeren pin uit haar witte lichaam.

‘Het is nep, mensen!’ roept iemand.

Nee, denkt Krüger. Nee. Dit ziet er heel echt uit.

Onder de ijzeren pin stroomt bloed uit het lichaam van de vrouw. Haar mond opent zich, gaat weer dicht, in een vertwijfelde kramp.

Maar wat Krüger het diepst schokt, is de kleine tatoeage die hij zag op de onderarm van de cameraman. Hij was maar heel even te zien, maar hij weet zeker dat hij een veer zag, met nog iets, wat hij niet kon thuisbrengen.

‘Kijk,’ fluistert de cameraman. ‘Dan weet je dat God bestaat.’ Zijn stem galmt door de zaal. ‘Jij hebt mij gemaakt. Kijk wat jullie te wachten staat.’

Finja trekt de muts van haar hoofd. Krüger grijpt haar bij haar bovenarm en vlucht met haar de zaal uit.

WOENSDAGAVOND

1

Berlijn-Kreuzberg
Woensdag 13 februari 2019
20.03 uur

Toms oogleden lijken wel dichtgelijmd. Het voelt alsof hij in een tijdcapsule ligt, afgeschermd van de echte wereld. Het geluid van zijn telefoon dringt vaag, als onder watten vandaan tot hem door.

Is dat mijn telefoon?

Hij doet zijn ogen open. Niet bewegen nu. Op zijn borst slaapt Philip, elf maanden oud, een wonder dat nog altijd niet volledig tot hem is doorgedrongen. Een nog groter wonder is dat zijn zoon ook echt slaapt. Zijn eerste tandjes komen door, de pijn heeft de afgelopen vierentwintig uur tot een hel gemaakt. Anne en hij hebben allebei geen oog dichtgedaan.

Een paar uur geleden is Tom van het hoofdbureau naar huis gegaan, iets vroeger dan anders, en heeft hij Philip van Anne overgenomen. Ze kon niet meer.

Ondanks de zalf voor zijn tandjes bleef Philip brullen. Tegen zevenen was Tom zo uitgeput dat hij op bed was gaan liggen, de kleine op zijn buik. Hij had zijn armen om hem heen geslagen en geprobeerd zo rustig mogelijk adem te halen. Ondanks Philips gebrul was hij in slaap gevallen, en nu was het kleine mannetje op zijn borst een toonbeeld van vredigheid.

Die wreed verstoord wordt door Toms telefoon.

Tom strekt een arm uit en hengelt de telefoon voorzichtig van het nachtkastje. Phil zucht ontspannen. Zijn haren zijn bezweet, bij elke beweging van Tom beweegt hij mee alsof ze samen één lichaam zijn.

Tom glimlacht.

Het is pure magie.

Het nummer op zijn beeldscherm is dat van zijn bureau. Iemand van de leiding, waarschijnlijk Hubertus Rainer.

‘Babylon,’ zegt Tom zachtjes.

‘Tom? Ben jij dat? Ik hoor je niet goed.’

‘Ik versta je prima,’ verzucht Tom.

‘Hallo, Hubertus.’

‘Bruckmann heeft je nodig. Marlene-Dietrich-Platz.’

Bruckmann weer, denkt Tom. Leider van team 1, berucht vanwege zijn spontane ingrepen in de bezetting van zijn teams. ‘Ik heb vrij,’ bromt Tom.

‘Heb ik ook gezegd. Kon hem niets schelen.’

Phil smakt zachtjes en beweegt zijn lippen alsof hij op een speentje zuigt. ‘Hij kan mij ook niets schelen,’ zegt Tom.

‘Dat zou toch moeten. Bruckmann heeft Schiller en Schulte-Weikmeyer op zijn nek. Die laten niet los. En dan heb ik het nog niet eens over de burgemeester.’

De burgemeester, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en de minister van Cultuur? Toms grijze cellen beginnen te zoemen. ‘Wat is er in godsnaam gebeurd dat die ineens samen optrekken?’

‘Toestanden op de Berlinale. Nogal onoverzichtelijk, allemaal.’

Langzaam begint het Tom te dagen. Berlinale. Alle prominenten bij elkaar, maximale aandacht, alles onder een vergrootglas. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Afbeelding van geweld, volgens paragraaf 131 Wetboek van Strafrecht, en waarschijnlijk bedreiging. Zoveel is zeker.’

‘Bedreiging en afbeelding van geweld? Waarom wordt Moordzaken er dan bij geroepen?’

‘De situatie is… nou ja, zoals ik zei, nogal onoverzichtelijk. Ga erheen. Zo snel mogelijk.’

‘Ben jij er ook?’

‘Bruckmann gaat erheen. Marlene-Dietrich-Platz, Berlinale-Palast. Hoe sneller je er bent, hoe beter.’ Rainer hangt op.

Tom zucht. Phil slaapt diep en ligt warm op zijn borst. Hij legt zijn telefoon weg, rolt voorzichtig op zijn zij en legt Phil in één beweging heel voorzichtig naast zich. Word niet wakker, jochie van me. Phil smakt weer zachtjes, fronst zijn kleine wenkbrauwen alsof het hem helemaal niet bevalt wat er gebeurt. Tom stapt voorzichtig uit bed en sluipt de slaapkamer uit. Anne slaapt in de woonkamer, half zittend, weggezakt in de zachte omhelzing van ‘Big Mama’, de grote rode fauteuil waar ze de eerste maanden van haar zwangerschap zo lekker in zat. Een hand ligt op de leuning en houdt nog een halfvol glas water vast. Tom pakt het voorzichtig en zet het op de salontafel. Annes huid is vaal, haar gezicht staat vermoeid. Ze heeft echt rust nodig.

Toch maakt Tom haar wakker. Ze kijkt verward op.

‘Ik moet weg,’ zegt Tom zachtjes. ‘Er is iets aan de hand op de Berlinale.’

Stilte.

Een korte, veelzeggende blik.

Alweer.

Ik ben moe.

Het is niet anders.

Maar ze zegt: ‘Waar is Phil?’

‘Hij ligt in ons bed en slaapt. Kruip nog even bij hem.’

Anne gaapt en kijkt verward naar haar lege hand die net nog een waterglas vasthield. Ze kijkt naar de salontafel en begrijpt het. Een glimlach trekt over haar gezicht. Soms zijn het heel kleine dingetjes die een relatie redden.

In de badkamer gooit Tom water in zijn gezicht. Hij kijkt in de spiegel. De druppels lopen uit zijn blonde baardje. Om zijn hals loopt een dun rood litteken, dat hem dagelijks herinnert aan de gebeurtenissen van anderhalf jaar geleden: die zaak in de Dom, Brigitte Riss die dood in de koepel hing. Het litteken hield hij over aan het dunne koord om zijn nek waar die sleutel aan hing, die hij met geweld had losgetrokken, en die hem zijn leven had gered. In een flits staat de herinnering aan dat moment hem zo levendig voor de geest dat het pijn doet.

Meer water.

Die herinnering wegspoelen.

Hij kijkt weer in de spiegel en hoopt dat Viola’s gezicht weer naast het zijne zal opduiken. Hij mist haar. Hij mist haar stralende ogen, haar slordige blonde krullen, dat eigenwijze wipneusje en altijd weer die veer achter haar oor. Viola is tien en wordt geen dag ouder. Hij wel met zijn vijfendertig.

Natuurlijk is het goed dat ze niet meer aan hem verschijnt. ‘Gesprekken met doden zijn op den duur niet gezond,’ had Sita Johanns toen tegen hem gezegd. Goede raad van een goede psychologe. Maar tegen het missen heeft het niet geholpen.

Hé, Vi, zussie, wat heb ik je lang niet gezien, denkt hij.

Ze antwoordt niet, alsof hij haar teleurgesteld heeft, of zich te lang niet om haar bekommerd. Bekommerd heeft hij zich vooral om Philip. Maar moet hij zich daar schuldig over voelen? Hoe leg je aan de verschijning van je tienjarige zusje uit dat een echt kind voorrang krijgt, vooral als je dat plechtig aan je vrouw hebt beloofd?

Hij probeert zich Viola in de spiegel voor te stellen. Hoe ze haar kin naar voren steekt. Geheimzinnig grijnst, omdat ze weer een van haar dolzinnige Vi-invallen heeft. Als altijd gehuld in haar streepjespyjama waarin hij haar voor het laatst heeft gezien, voor ze spoorloos verdween, twintig jaar geleden inmiddels.

Omdat ik niet goed oplette, denkt hij.

Daar is het weer. Het schuldgevoel, die grote zwarte vlek op zijn ziel. Het is ook beter om de herinneringen aan Vi af en toe kwijt te zijn. Die Viola in de spiegel maakt die zwarte vlek alleen maar groter.

Hij buigt zich over de wasbak en laat het koude water over zijn hoofd lopen, droogt zijn haar en trekt een trui over zijn hoofd in de kleur van zijn ogen: grijsblauw. Het litteken verdwijnt onder de kraag.

Hij schiet zijn Caterpillar Boots aan. Maat 48,5. Als je groot bent is de keuze beperkt, vooral met schoenen en broeken. Hij pakt zijn dienstwapen uit het vergrendelde kastje in de hoek. Een sig Sauer P6. Weer achter met de verplichte schietoefeningen, flitst het door hem heen. Te veel aan zijn hoofd, te weinig tijd.

In de keuken lonkt het espressoapparaat. Eentje dan, denkt hij. Met die cups gaat het snel, maar hij is vergeten dat hij ontkalkt moet worden en een vreselijke herrie maakt.

In de slaapkamer wordt Phil wakker en begint te huilen.

Verdomme…

Hij giet de espresso in één keer naar binnen en verbrandt zijn tong en zijn slokdarm.

‘Alles goed, lieverdje,’ hoort hij Anne zeggen, met een vermoeid neuriënde stem. ‘Het is papa’s koffieapparaat.’

Het zijn altijd heel kleine dingetjes die een relatie bederven.

Tom zet het koffiekopje in de gootsteen en loopt naar buiten. De donkerblauwe lak van zijn bijna dertig jaar oude Mercedes S-klasse is bedekt met een laagje modder, nog van de winter. Zijn dieselbak gromt hees en vertrouwd. Het geluid klinkt naar onderweg zijn, naar rechercheur zijn. Phils huilen galmt na in zijn oren. Dat hij Anne weer alleen laat, bezorgt hem een slecht geweten. Toch is het fijn om in zijn auto te stappen, honderdzesennegentig centimeter smeris onder het witte dak van zijn Benz, onder die hemel boven Berlijn, donker, maar met een oranje gloed die terugkaatst van het wolkendek, alsof dat wordt beschenen door seinlampen.

Dus Bruckmann zal er zijn. De grote baas in hoogsteigen persoon. Dat gebeurt maar hoogst zelden. Zelfs bij die zaak in de Dom anderhalf jaar geleden bleef hij op de achtergrond. Wel had hij toen een oppasser voor Tom aangesteld: dr. Sita Johanns, psychologe en voormalig medewerkster op de afdeling Inlichtingen.

Mijn geheim, jouw geheim. Tom glimlacht cynisch. Na een moeizame start had dat zinnetje hun verstandhouding als partners opnieuw bepaald, op een goede manier. Hij hoopt dat Bruckmann Sita opnieuw inschakelt. Op Sita hopen. Onder normale omstandigheden zou hij dat doen. Maar normale omstandigheden bestaan niet tussen hem en Sita.

2 Kamer 19

Op het openingsevenement van de Berlinale zorgt een snuff-movie voor een massale schok. Ruim 1800 sterren en beroemdheden zien hoe een gruwelijke moord op camera is vastgelegd. Het slachtoffer is de dochter van burgemeester Otto Keller. De dader dreigt dat het niet bij deze moord zal blijven.
Rechercheur Tom Babylon en psychologe Sita Johanns staan met hun onderzoek naar de moord onder hoge druk. Maar een groep beroemdheden rond Otto Keller werkt hen tegen. De burgemeester heeft duidelijk iets te verbergen.
Op de plaats-delict ontmoet Babylon een angstige getuige: een meisje van elf jaar oud dat niet kan praten. Haar ... lees meer enorme gelijkenis met Toms vermiste zus Viola rijt oude wonden bij hem open. Dan wordt de dochter van een andere Berlijnse beroemdheid ontvoerd. En plotseling realiseert Sita Johanns zich dat er een verband bestaat tussen haar en de slachtoffers: een vreselijke gebeurtenis in haar jeugd – en het getal negentien.

€ 22,99

Marc Raabe

Marc Raabe (Keulen, 1968) is een Duitse schrijver, redacteur, grafisch ontwerper en manager van zijn eigen filmproductiebedrijf. Zijn serie over Tom Babylon is een enorm succes in Duitsland – alle drie de delen stonden wekenlang in de top 10 van de Duitse bestsellerlijsten.