Engeland 2010: nostalgie en verwarring, teleurstelling en onverholen woede. Klein Engeland is een roman over de levens van een kleurrijke groep personages in een periode van grote veranderingen en de Brexit. Autofabrieken worden vervangen door inwisselbare winkelketens en in Londen gaan verhitte rellen en de demonstraties over in enthousiasme voor de aanstaande Olympische Spelen.

Klein Engeland  is de nieuwste roman van Jonathan Coe over het moderne Engeland. Begin hieronder direct met lezen! 

April 2010

De uitvaart was voorbij. De receptie liep op zijn eind. Benjamin besloot dat het tijd werd om te vertrekken.

‘Pa?’ zei hij. ‘Ik denk dat ik maar eens ga.’

‘Goed plan,’ zei Colin. ‘Ik ga met je mee.’

Ze liepen naar de uitgang en slaagden erin om weg te glippen zonder verder afscheid te nemen. De dorpsstraat lag er verlaten bij in de namiddagzon.

‘Eigenlijk zouden we niet zomaar weg moeten gaan,’ zei Benjamin met een laatste aarzelende blik op de pub.
‘Eigenlijk zouden we niet zomaar weg moeten gaan,’ zei Benjamin met een laatste aarzelende blik op de pub.

‘Waarom niet? Ik heb iedereen gesproken die ik wilde spreken. Kom, help me naar de auto.’

Benjamin gaf zijn vader een arm, waar die zich zwakjes aan vasthield. Zo liep hij minder wankel. Tergend traag schuifelden ze in de richting van het parkeerterrein.

‘Ik wil niet naar huis,’ zei Colin. ‘Ik moet er niet aan denken, zonder haar. Neem me mee naar jouw huis.’

‘Prima,’ zei Benjamin, hoewel zijn hart hem in de schoenen zonk. Het beeld dat hij zich had voorgehouden – eenzame overpeinzingen met een koud glas cider aan de oude gietijzeren tafel, op de achtergrond het gekabbel van de rivier die zijn tijdloze koers volgde – verdween en loste op in de middaglucht. Het maakte ook niet zoveel uit. Zijn prioriteit lag vandaag bij zijn vader.

‘Wil je blijven slapen?’

‘Ja,’ zei Colin, maar zonder te bedanken voor het aanbod. Er kon tegenwoordig nog maar zelden een bedankje af.

Het was druk op de weg, en de rit naar Benjamins huis duurde bijna anderhalf uur. Ze reden door het hart van Midden-Engeland, waarbij ze min of meer de loop van de rivier de Severn volgden, door de plaatsjes Bridgnorth, Alveley, Quatt, Much Wenlock en Cressick. Een kalme, weinig memorabele reis met als enige uitschieters tankstations, pubs en tuincentra, en hier en daar de bruine borden van de National Trust die de verveelde reiziger verwezen naar verder afgelegen attracties zoals natuurparken, landgoederen en arboretums. De bebouwde kom van elk plaatsje werd niet alleen aangegeven door een plaatsnaambord, maar ook met een snelheidspaal die aangaf hoe snel Benjamin reed en de waarschuwing dat hij gas moest terugnemen.

‘Doodziek word je van die snelheidscontroles,’ zei Colin.
‘Doodziek word je van die snelheidscontroles,’ zei Colin. ‘Ze proberen je alleen maar geld uit je zak te kloppen.’

‘Misschien helpt het om ongelukken te voorkomen,’ zei Benjamin.

Zijn vader gromde sceptisch.

Benjamin zette de radio aan, die zoals gebruikelijk op Radio 3 stond. Hij had geluk: het langzame deel van het pianotrio van Fauré. De melancholieke, pretentieloze melodie vormde vandaag niet alleen een toepasselijke begeleiding voor de herinneringen aan zijn moeder die voortdurend door zijn hoofd gingen (en vermoedelijk ook door dat van Colin), maar ook een muzikale weerspiegeling van de flauwe bochten in de weg en zelfs het gedempte groen van het landschap waar die doorheen voerde. Het feit dat de muziek onmiskenbaar van Franse herkomst was, maakte geen verschil: er was overeenkomst, een gedeelde geest. Benjamin voelde zich helemaal thuis bij deze muziek.

‘Zet die herrie alsjeblieft uit,’ zei Colin. ‘Kunnen we niet naar het nieuws luisteren?’

Benjamin liet de laatste dertig of veertig seconden van het stuk uitspelen en schakelde toen over naar Radio 4. Het actuele nieuwsuurtje was aan de gang en ze werden meteen overstelpt met de zoveelste woordenstrijd tussen de presentator en een politicus. Over een week waren er verkiezingen. Colin zou op de Conservatieven stemmen, zoals hij al bij alle verkiezingen sinds 1950 had gedaan, en Benjamin wist zoals gebruikelijk niet op wie hij moest stemmen, hij wist alleen dat hij deze keer niet zou stemmen. Geen enkel argument dat ze de komende week op de radio zouden horen, zou daarin verschil maken. Het grote nieuws van vandaag leek eruit te bestaan dat de premier, Gordon Brown, die er alles aan deed om herkozen te worden, er door een toevallig aanwezige microfoon op was betrapt dat hij een potentiële kiezer omschreven had als een ‘bekrompen mens’, en daar waren de media meteen bovenop gedoken.

En daarom zullen we in dit land nooit een constructief debat kunnen voeren over het immigratieprobleem.
‘De premier heeft zijn ware gezicht laten zien,’ zei een Conservatief parlementslid triomfantelijk. ‘Iedereen die met terechte zorgen komt, noemt hij bekrompen. En daarom zullen we in dit land nooit een constructief debat kunnen voeren over het immigratieprobleem.’

‘Maar het valt toch niet te ontkennen dat David Cameron, uw eigen partijleider, dezelfde bezwaren heeft tegen…’

Benjamin zette gedecideerd de radio uit. Ze reden een tijdje in stilte verder.

‘Ze moest niets hebben van politici,’ zei Colin, waarmee hij een diepe onderstroom van overpeinzingen ophaalde zonder te hoeven uitleggen wie hij met ‘ze’ bedoelde. Zijn stem was laag en omfloerst door verdriet en onderdrukte emoties. ‘Ze vond ze allemaal even achterbaks. Allemaal sjoemelaars, stuk voor stuk. Sjoemelen met onkostenvergoedingen, niet opgegeven neveninkomsten, een hele reeks bijbaantjes…’

Benjamin knikte, terwijl hij tegelijk bedacht dat het vooral Colin zelf en niet zijn overleden vrouw was die werd geobsedeerd door de dubbele moraal van politici. Het was een van de weinige onderwerpen waarbij hij zijn gebruikelijke geslotenheid liet varen en zijn gedachten de vrije loop liet, en misschien was het beter om hem nu te laten begaan, zodat hij van andere, pijnlijke gedachten werd afgehouden. Maar Benjamin verzette zich tegen het idee. Ze hadden vandaag afscheid genomen van zijn moeder en hij wilde die serene gebeurtenis niet laten bezoedelen door een van zijn vaders tirades.

‘Wat ik vooral aan mama bewonderde,’ zei hij als afleidingsmanoeuvre, ‘was dat ze nooit verbitterd was over zulke dingen. Als ze het al ergens niet mee eens was, werd ze niet boos, hooguit… verdrietig.’

‘Ja, ze was een lief mens,’ stemde Colin in. ‘Een betere kon je niet treffen.’ Meer zei hij niet, maar na een paar seconden haalde hij een groezelige zakdoek uit zijn broekzak en veegde zijn ogen af, langzaam en voorzichtig.

‘Het zal wennen zijn,’ zei Benjamin, ‘zo in je eentje. Maar ik weet dat je je erdoorheen slaat. Daar twijfel ik geen moment aan.’

Colin staarde met een lege blik voor zich uit. ‘Vijfenvijftig jaar samen…’

Ik weet het, pa. Het zal niet meevallen.
‘Ik weet het, pa. Het zal niet meevallen. Maar Lois is regelmatig in de buurt. En ik ben ook niet ver weg. Niet echt.’

Ze reden verder.

Benjamin woonde in een verbouwde watermolen op de oever van de Severn, aan de rand van een dorpje net ten noordoosten van Shrewsbury. Het huis was bereikbaar via een smal landweggetje, overschaduwd door bomen en met aan beide zijden dichte heggen. Hij was in het begin van het jaar verhuisd naar deze onmogelijk besloten en afgelegen plek, de aanschaf had hij bekostigd met de verkoop van zijn driekamerappartement in Belsize Park, waarbij er nog genoeg geld was overgebleven om, met zijn bescheiden levensstijl, een paar jaar op te kunnen teren.

Het huis was veel te groot voor een man alleen, maar op het moment van de aankoop was hij niet alleen geweest. Het beschikte over vier slaapkamers, twee zitkamers, een eetkamer, een grote woonkeuken met een Aga-fornuis en een werkkamer die via de openslaande deuren een riant uitzicht bood over de rivier. Tot nu toe was Benjamin er heel erg gelukkig geweest en had hij de bedenkingen kunnen wegwuiven van familie en vrienden dat hij een enorme vergissing had begaan. Het huis was een doolhof van donkere hoekjes en steile, smalle trappen. Het was volstrekt ongeschikt voor een vader van tweeëntachtig. Desondanks slaagde Benjamin erin om hem uit de auto te helpen, via de trap naar de woonkamer te loodsen en vervolgens via weer een andere trap – korter, maar met een geniepige bocht naar rechts – de keuken te bereiken, door de achterdeur en vervolgens de metalen trap af naar het terras. Hij pakte een zitkussen, schonk een glas bier voor zijn vader in en wilde net naast hem gaan zitten voor wat gezamenlijke overpeinzingen aan de waterkant toen hij een auto hoorde stoppen bij de voordeur.

‘Wie is dat nou weer?’

Colin, die niets had gehoord, keek hem alleen maar niet-begrijpend aan.

Benjamin sprong overeind en haastte zich naar de zitkamer. Hij deed het raam open en keek naar de oprit, waar hij Lois en haar dochter Sophie bij de voordeur zag, op het punt om aan te kloppen.

‘Wat doen jullie hier?’ vroeg hij.

‘Ik probeer je al een uur te bellen,’ zei zijn zus.
‘Ik probeer je al een uur te bellen,’ zei zijn zus.

‘Waarom had je je telefoon uit?’

’Omdat ik niet wilde dat hij halverwege de uitvaart opeens af zou gaan,’ zei Benjamin.

‘‘We waren doodongerust.’

‘Dat was dus nergens voor nodig. Er is niks aan de hand.’

‘Waarom ben je er zo tussenuit geglipt?’

‘Ik wilde gewoon weg.’

‘Waar is papa?’

‘Hier bij mij.’

‘Je had wel even iets kunnen zeggen.’

‘Ik heb er gewoon niet bij stilgestaan.’

‘Heb je nog afscheid van iemand genomen?’

Zo af en toe kon ze haar broer wel schieten.
‘Nee.’

‘Zelfs niet van Doug?’

‘Nee.’

‘Hij was dat hele eind uit Londen gekomen.’

‘Ik stuur hem wel een berichtje.’

Lois zuchtte. Zo af en toe kon ze haar broer wel schieten.

‘Laat je ons nog binnen en bied je ons op z’n minst een kopje thee aan?’

‘Oké.’

Hij ging ze voor door het huis en namen plaats bij Colin op het terras terwijl Benjamin in de keuken theezette en een glas witte wijn voor Sophie inschonk. Hij droeg de glazen op een dienblad mee, voorzichtig tree voor tree de trap af, met zijn ogen knipperend vanwege de laagstaande zon.

‘Het is hier schitterend, Ben,’ zei Lois.

‘Een ideale plek voor je om te schrijven,’ zei Sophie. ‘Ik zou hier uren kunnen werken, met het geluid van de rivier op de achtergrond.’

‘Dat heb ik al vaker gezegd,’ zei Benjamin, ‘je kunt hier komen wanneer je maar wil. Dan heb je je proefschrift in een mum van tijd af.’

Sophie glimlachte. ‘Ik heb het al af. Vorige week al.’

‘Wauw. Gefeliciteerd.’ ‘

Ze heeft nooit begrepen wat je met deze plek hebt,’ zei Colin. ‘Ik ook niet. Zo’n afgelegen uithoek.

Benjamin liet de opmerking van zich afglijden, als hij al een weerwoord had kunnen bedenken.

‘Tja,’ zei hij, en hij ging eindelijk zitten, met een vermoeide, tevreden zucht. Hij wilde net de eerste slok van zijn kop thee nemen toen hij nog een auto op de oprit hoorde.

‘Godsamme, wat nu weer?’
‘Godsamme, wat nu weer?’

Hij keek voor de tweede keer omlaag vanuit het raam van de zitkamer, en dit keer bleek het Doug te zijn. Zijn achterwerk stak uit het achterste autoportier, waar hij een laptop van de achterbank pakte. Toen hij overeind kwam, zag Benjamin vanuit de hoogte iets wat hem nooit eerder was opgevallen: de kale plek op Dougs kruin. Hij begon overduidelijk kaal te worden. Benjamin voelde even iets van een gemene, stiekeme triomf.

Op dat moment zag Doug hem staan en riep: ‘Waarom heb je je telefoon niet aan staan?’

Zonder antwoord te geven liep Benjamin naar beneden om de voordeur open te doen.

‘Hallo,’ zei hij. ‘Lois en Sophie zijn er ook net.’

‘Waarom ben je weggegaan zonder afscheid te nemen?’

‘Zie het maar als het begin van De Hobbit. “Een Onverwachte Bijeenkomst”.’

Doug duwde hem zachtjes opzij. ‘Oké, Bilbo, mag ik binnenkomen?’

Hij vloog de trap op, Benjamin verbaasd achterlatend, en zette meteen koers naar de keuken. Doug was pas één keer eerder in het huis geweest, maar hij leek blindelings de weg te weten. Toen Benjamin bovenkwam, had hij zijn laptop al uitgepakt, zich geïnstalleerd aan de keukentafel en zat hij te tikken.

‘Wat is je wifi-wachtwoord?’

‘Geen idee, dan moet ik op de router kijken.’

‘Doe dan snel even, oké?’ Terwijl Benjamin naar de zitkamer liep om zijn opdracht uit te voeren, riep Doug hem achterna: ‘Mooie toespraak, trouwens.’

‘Dank je.’

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Jonathan Coe

Jonathan Coe (Birmingham, 1961) is schrijver van vele succesromans, waaronder Het moordende testament, Het huis van de slaap, De Rotters Club, De gesloten kringDe afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim, Expo 58 en Klein Engeland. Zijn biografie over de schrijver B.S. Johnson werd bekroond met de Samuel Johnson Prize. Meneer Wilder en ik is zijn meest recente roman. Jonathan Coe woont en werkt in Londen.   (c) Caroline Irby