Yes! Eindelijk is het zo ver. Een nieuw deel in de reeks van de ‘Witte Stad’. Vandaag verscheen het vierde boek, Het zwarte boek van de uren. Hierin krijgt voormalig inspecteur Unai López de Ayala – alias Kraken – krijgt een anoniem telefoontje dat alles wat hij weet over zijn familie zal veranderen. Lees hier de eerste pagina’s uit het boek!

1

Een dode gijzelen

Mei 2022

Iemand die al veertig jaar dood is kan niet gegijzeld worden en kan natuurlijk niet bloeden.
 En al helemaal niet als een rund bloeden in een elitaire facsimile-uitgeverij, waar ook Sarah Morgan, een gerenommeerde antiquaar, is vermoord toen een waardevolle incunabel ontplofte – jawel, ontplofte – omdat een zieke, losgeslagen geest een laag glycerine met dodelijke bestanddelen op de boekband had gesmeerd.

Ik heet Unai, ze noemen me Kraken. Het bloed dat bij het lijk opdook was dat van mijn moeder, die volgens de grafsteen op de begraafplaats van Villaverde in 1982 overleden is. Ik ga er al mijn hele leven bidden en leg lavendel neer bij letters die nu nep blijken te zijn. Maar hier begint mijn verhaal.

Een paar minuten voor ik het telefoontje kreeg dat mijn leven veranderde, wandelde ik door het speelkaartenmuseum tussen drukpersen en clichés, tussen natuurstenen muren en gekleurde speelkaarten uit alle continenten.
‘Inspecteur Kraken?’ vroeg een metalige stem, die door een stemmodulator vervormd werd.
‘Niet meer,’ liet ik de stem weten. Ik had me uit de actieve dienst teruggetrokken en werkte nu als profilerdocent aan de politieacademie van Arkaute. Sindsdien was mijn leven rustiger geworden… en ondraaglijk voorspelbaar.
‘Luister goed: ik heb uw moeder en zal haar pas levend en wel  vrijlaten wanneer u ons het Zwarte Getijdenboek van Constanza de Navarra overhandigt.’
‘Mijn moeder is dood en begraven,’ kon ik uitbrengen. ‘Ik vind dit een smakeloze grap, ik weet niet hoe u aan mijn nummer bent gekomen, maar…’
‘Als u beter geïnformeerd zou zijn, zou u weten dat uw moeder de beste vervalser van bibliofiele uitgaven uit de geschiedenis is en helaas voor de bibliofielen van de hele wereld is ze nog steeds actief,’ onderbrak de stem me nogal kortaf.
Ik had een app om gesprekken op te nemen en had die meteen al aangezet. Mijn profilerbrein, dat altijd actief was, begon te werken bij het horen van zoveel precieze details. Het was geen grappenmaker; ik bespeurde urgentie en iets van onderdrukte woede. Er zat meer, veel meer, achter die uiterst beschaafde stem.
‘Dit moet een vergissing zijn,’ hield ik vol. Ik moest ervoor zorgen dat hij bleef doorpraten. ‘Wie denken jullie gegijzeld te hebben?’
Hij noemde een naam die ik nog nooit had gehoord. De knoop in mijn maag werd losser. Er was een vergissing in het spel, de wereld kwam weer op zijn pootjes terecht: onder mijn voeten de grond, boven mijn hoofd de hemel. De joker van een kaartspel uit de zeventiende eeuw spotte al niet meer met me vanuit de glazen vitrinekast.
‘Het is niet mijn moeder, maar hoe dan ook, als het waar is dat u iemand tegen haar wil vasthoudt, zal ik…’
‘Het is uw moeder,’ onderbrak hij me weer. ‘We sturen vandaag nog een DNA-staal van onze gevangene naar uw woonadres. U krijgt het over een paar uur. Vergelijk het met uw eigen DNA, we geven u een paar dagen de tijd, en ga dan aan de slag om het Zwarte Getijdenboek terug te krijgen. Het is een heer van zeshonderd jaar oud die meer respect verdient dan u en ik samen. U hebt zeven dagen. Als u er niet in slaagt, gaat ze de lucht in.’ Daarna gaf hij me duidelijke, concrete details over de omstandigheden waarin het volgende telefoongesprek zou plaatsvinden. Maar wat me bijbleef was wat hij over DNA gezegd had. Wat het oude boek betreft, daar kon ik geen chocola van maken, en nog minder van iemand de lucht in jagen.

Ik had maar weinig herinneringen aan mijn moeder. Ze was gestorven aan een complicatie na de geboorte van Germán. Ik was pas zes jaar oud. Daarna was dat van mijn vader gebeurd… Onze grootouders ontfermden zich over ons en voedden ons op. Weinig vragen en nog minder antwoorden toen we merkten hoeveel pijn ze leden. Een van de weinige details die we te horen kregen was dat ze in de Oude Stad een kleine boekhandel hadden gehad die na de dood van mijn vader dichtging.
‘Nou, maak het me dan makkelijk,’ zei ik en ik veranderde van strategie. ‘U weet blijkbaar hoe ik heet, maar hoe moet ik u noemen?’
‘Caliban, u kunt me Caliban noemen.’
‘Pardon?’
‘Maar wat voor opvoeding hebt u genoten? Caliban, het personage uit De storm van Shakespeare.’ ‘De storm, natuurlijk,’ antwoordde ik, om maar iets te zeggen. ‘Caliban dus. Geeft u me details van dat Zwarte Getijdenboek, ik heb geen idee waar u het over hebt of hoe ik eraan moet komen.’
Maar toen was er een klap te horen en iets wat op een gil leek.
‘Bent u daar nog?’ vroeg ik gealarmeerd. En toen veranderde de stem. Het was een andere, ook vervormd, maar wat ik hoorde deed mijn hoofd tollen: ‘Unai, jongen! Nee…!’
Erna klonk weer een klap, toen stilte. De verbinding werd verbroken. En daar stond ik dan, tegen de natuurstenen muur van het museum, met dat ‘Unai, jongen’ dat me deed trillen. Trillen zoals ik nooit eerder had gedaan.
Want een zoon herkent de schreeuw van zijn moeder en ik dacht al veertig jaar dat metalen letters die de dood bevestigden op grafstenen van begraafplaatsen absolute waarheden waren. Caliban had maar één week nodig om alle zekerheden te ondergraven waarop ik mijn leven had gebouwd.

2

Het Zwarte Getijdenboek

Mei 2022

Ik stoof de met kasseien geplaveide straat in. Die middag regende het pijpenstelen en de Cuchillería was spekglad. Toch rende ik naar mijn flat aan het Plaza de la Virgen Blanca, hartje stad. Ik tikte het nummer van Esti in. Ze werkte nog steeds als inspecteur bij de strafrechtelijke opsporingsdienst. Estíbaliz Ruiz de Gauna had een warm gemoed en een helder verstand. Dat was een winnende combinatie en ik had wanhopig een goede kaart nodig, want ik wist niet of ik met een bluffer of een gek vandoen had.
‘Esti, ik heb een telefoontje gehad van een zogenaamde gijzelnemer. Ik heb het gesprek opgenomen en wil dat je ernaar luistert. Ik stuur het je door.’ Ik verbrak de verbinding en stuurde haar de opname. Ik wachtte een paar minuten en belde haar weer op. ‘Heb je ernaar geluisterd?’
‘Je bent van jongs af wees. Wat is dit voor iets geks?’ antwoordde ze onthutst.
‘Het is vast een heel smakeloze grap. Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik ervan moet denken.’
Ik was bij mijn portiek aangekomen en nam met twee treden tegelijk de trap naar de derde verdieping. En ik weet niet waarom, maar ik liep naar de grote ramen om van daar af het hele Plaza de la Virgen Blanca te inspecteren.
‘Het moet wel een grap zijn,’ besloot ze, ‘maar wat me zorgen baart is dat Zwarte Getijdenboek.’ ‘Vanwege die vermoorde antiquaar zeker? Daarom heb ik je gebeld. Het is te toevallig.’
Een paar dagen eerder waren we met een verontrustend nieuwtje opgestaan: de bekendste antiquaar uit het noorden van het land was dood gevonden in zijn eigen boekhandel, het prestigieuze Montecristo. Voor alle bibliofielen van de wereld was het zoiets als de grot van Ali Baba. Ze pelgrimeerden erheen, op zoek naar incunabelen en zeldzame edities in het Occitaans. Hij heette Edmundo, en hoewel zijn achternaam niet Dantès was, liet hij zich ‘de Graaf ’ noemen. Het was een opvallend personage, charmant en spilziek. Zijn assistente had hem in de ruimte achter de winkel gevonden. Hij was waarschijnlijk vergiftigd door een vluchtige substantie, want ook zij werd vergiftigd toen ze de lucht inademde en moest in ziekenhuis Txagorritxu opgenomen worden.
‘Wat weet je van de boekhandelaar, is er een link naar het Zwarte Getijdenboek?’ wilde ik weten.
‘Ik weet niets van getijdenboeken en ik weet nog niet of er een waardevol exemplaar is gestolen. In elk geval is het geen natuurlijke dood. We ondervragen mensen uit zijn omgeving. Edmundo was nou niet bepaald discreet. Hij pronkte met zijn nieuwste bibliofiele aanwinsten. Hij was getrouwd met de erfgename van de familie Goya, tien jaar ouder dan hij.’
‘Van banketbakkerij Goya?’
‘Ik weet niet of ze verwant zijn of een aparte familietak vormen, maar ik weet wel dat ze afkomstig is uit een oude ondernemersfamilie,’ vertelde ze me. ‘Ze hadden geen kinderen. Zij zit in het bestuur van de Fundación Sancho el Sabio. In het cultuurwereldje is zij een mecenas. Ik moet je ook zeggen dat ze het mij niet bepaald makkelijk maakt om haar eerste verklaring af te nemen. Ze houdt me telefonisch al twee dagen aan het lijntje. Of ze is heel stoïcijns of ze houdt zich goed. Maar nu gaan we ons concentreren op het telefoontje dat jij hebt gekregen en behandelen we het als een mogelijke gijzeling. Er zijn twee stemmen, dus er zijn twee mensen bij betrokken. Ik geef de opname aan het forensisch laboratorium en we moeten een operatie optuigen. Die Caliban zegt dat hij je binnen een paar uur het dna van de gegijzelde zal toesturen. Ik neem aan dat een pakketbezorger het zal afleveren. We houden hem aan en zoeken uit waar het pakketje vandaan komt. Ben je in je flat, in Vitoria?’
‘Ja, ik ben hier. Als jullie me een paar collega’s ter beschikking stellen, voel ik me safe. Praat met het laboratorium en laat ze weten dat we ze mogelijk binnen een paar uur twee dna-stalen zullen sturen die ze met voorrang moeten analyseren. Wie er ook ontvoerd is, er was geschreeuw te horen en een worsteling. Ze loopt gevaar.’
‘Dat was ik al van plan. Daarna kom ik naar jou toe. Als het over een paar uur komt, kan ik je van dienst zijn. Maar, Kraken…’ Alleen Esti bleef me Kraken noemen, maar dat stoorde me niet. ‘Jouw moeder is toch gestorven toen Germán is geboren?’
‘Ze is naast mijn vader in Villaverde begraven. Ze kwam uit Madrid en had geen familie. Mijn grootouders hebben haar vanaf het begin opgenomen alsof ze hun dochter was. Ja, dat is mijn familiegeschiedenis. Mijn grootvader kan me toch niet veertig jaar lang belogen hebben?’
‘Nee, als er nog iemand in de wereld is die je kunt vertrouwen, dan is het wel je grootvader. Ik wil het alleen maar zeker weten. Hoe dan ook, er is een voornaam gevallen die niet bepaald veel voorkomt. Heb je die ooit gehoord?’ vroeg mijn collega me.
‘Ik geloof niet dat ik iemand ken die zo heet. Dat zou ik me wel herinneren. De achternaam is een ander geval.’
‘Dat spreekt vanzelf,’ was ze het met me eens. ‘Als die vrouw bestaat, zou ze in de jaren vijftig geboren moeten zijn. Ik ga eens in de databases zoeken. Als die Caliban stelt dat ze de beste vervalser van oude boeken is, zit ze misschien in het systeem. Ik hang op en ga aan de slag.’
De nacht viel, maar er kwam geen enkele pakketbezorger. Ik ging een paar keer naar beneden om in de brievenbus te kijken, maar de portiek werd bewaakt en alleen de flatbewoners kwamen binnen. Toch wilde ik me zekerheid verschaffen, voor het geval iemand een van hen had opgevangen en had gevraagd een envelop in mijn brievenbus te stoppen. Maar die was en bleef leeg. Ik belde Alba; we probeerden haar werk als hoofd van hotel Palacio in Laguardia en mijn profilercolleges aan de politieacademie van Arkaute, gelegen aan de uitvalsweg van Vitoria, zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. Onze dochter Deba groeide gelukkig en vroegwijs op, ze was inmiddels vijf jaar. Ik verdeelde mijn tijd tussen Vitoria, Laguardia en Villaverde, waar mijn bijna honderdjarige grootvader koppig alleen bleef wonen en elke dag in zijn moestuin ging werken, alsof de tijd geen vat op hem had. Ik sprak ook met de directeur van de politieacademie in Arkaute en verkoos, gezien de gebeurtenissen, een paar dagen vrij te nemen. Er ging een hele dag voorbij, maar er dook niemand op bij mijn portiek in Vitoria of in Laguardia. Ik belde Estíbaliz.
‘Hier laat niemand zich zien, maar er zijn twee agenten die de boel in de gaten houden. Ik voel me een nietsnut. Ik kom maar niet verder en de klok van Caliban blijft doortikken.’
 ‘Ik heb commissaris Medina over het telefoontje van de ontvoering verteld. Ik moest je laten weten dat je, als je wilt, tijdelijk als profiler in het korps kunt worden opgenomen, net als in de zaak-De riten van het water. Ik heb hulp nodig, ik zal het niet ontkennen. Twee dagen geleden hebben we het sporenonderzoek uitgevoerd, maar de boekhandel blijft verzegeld. Ik wil heel graag dat je de plaats delict ziet en me je mening als profiler geeft. Ik neem de verslagen mee en we zien elkaar daar. We wachten nog steeds op het autopsieverslag, maar de assistente die hem gevonden heeft is in elk geval buiten levensgevaar, hoewel ze nog in het Txagorritxu ligt. Als je wilt kunnen we haar verklaring afnemen. Ook die van zijn weduwe; ze maakt het me nog steeds niet makkelijk.’
‘Heb een beetje geduld, ze heeft pas haar man verloren. Veel mensen schermen zich af en zijn niet in staat om zo snel met de politie te praten.’
‘Ik weet het niet. Volgens mij is ze niet zozeer van slag als wel een koude kikker. Maar afgezien daarvan; voor mijn neus ligt een ellenlange lijst met namen van vrienden en collega’s uit de wereld van de bibliofilie. Edmundo was een geboren netwerker. We kunnen ze tegelijk naar het Zwarte Getijdenboek vragen en zo tijd winnen. Ik moet ze schiften en een lijst opstellen van voor ons belangrijke personen. Ik wil zijn antecedenten natrekken en kijken of hij met de politie in aanraking is geweest. Als we iets vinden vraag ik bij de banken informatie over zijn banktegoeden op.’
‘Akkoord, ik bel commissaris Medina om hem te zeggen dat ik zijn aanbod waardeer en in de zaak-Edmundo zal meewerken,’ zei ik tegen haar.
‘Dan moet ik je nog iets vertellen, Kraken.’
‘Wat dan?’
‘Ik heb gezien hoe het lijk eruitzag. Er is iets heel ziekelijks aan de hele toedracht. Ik hoop alleen maar dat achter de moord in boekhandel Montecristo niet die Caliban zit die jouw dode moeder zogenaamd heeft gegijzeld.’

3

Ítaca

1972

Je heet Ítaca Expósito. Je hebt het moeilijk wanneer je achternaam genoemd wordt, omdat je dan te kijk staat en je schandelijke afkomst aan het daglicht komt. Degene die je op de wereld heeft gezet, of haar verwanten, heeft je vijftien jaar geleden in een stad in het noorden bij de deur van de Veracruz-school te vondeling gelegd. Je weet niet waarom de zusters jou die rare naam hebben gegeven, je weet niet waarom ze je niet naar een weeshuis hebben gestuurd. Je weet niets, zelfs niet wanneer je jarig bent. Je echte geboortedatum werd verruild voor 1 januari 1957, een weinig geloofwaardige dag. Je zoekt jezelf in elk meisje dat je had kunnen zijn. Een meisje met liefdevolle ouders, met een gezin waarvan de leden elkaar aanraken, met een huis, een kledingkast, dozen en kleren, heel wat anders dan dat eeuwige schooluniform. Jouw klasgenootjes dreven de spot met jouw afkomst, tot je voor het eerst in de krant kwam te staan. Hun ouders werden gefascineerd door de legende van het schilderende wonderkind, de Mozart uit Vitoria. De zusters brachten je naar Madrid, Barcelona, Londen en Venetië. Ze lieten je voor autoriteiten en journalisten optreden. Je schilderde dan in recordtijd doeken van Goya na, wat makkelijk was, van Vermeer – zijn licht was magisch, je raakte er bevriend mee, totdat je het begreep en beheerste – en van de duistere Caravaggio. Je was pas negen jaar, maar je jeugd lag al achter je. Je bewoog je in een wereld van galeriehouders en museumdirecteuren. Tijdens een van die optredens, een kleiner, je had net een uitputtende tournee door het land gemaakt, voelde je je beroerd en je weigerde het bed in je pension uit te komen. Er werd druk uitgeoefend, er werd gebeden, maar moeder Magdalena begreep dat alles afgelopen was en de rest van de tournee werd afgelast. Je weet niet of ze je toen begon te haten of dat haar koude vijandigheid er al eerder was. Je hebt nooit een peseta gezien van wat de zusters verdienden, ze zeiden dat je zo kon terugbetalen wat je hun vanaf de wieg had gekost. Je bent goed in rekenen. Je hebt de rekeningen in de koffer van zuster Aquilina gezien, die handvaardigheid gaf en die je alles heeft geleerd wat je over doeken, olie en perspectief weet. Je bent het enige weeskind op school, je slaapt met de andere interne leerlingen in een gemeenschappelijke slaapzaal met identieke chambrettes, met daarin een piepklein tafeltje, dat al je bezittingen bevat: je uniform en een nachthemd. Dat was je in de weekenden en je hangt het te drogen op de radiator, terwijl je een of ander boek uit de schoolbibliotheek leest, je echte thuis. Een wieg aan pagina’s die je elke avond in slaap helpt vallen, honderden schrijvers die je opnemen zonder je te herinneren aan wie je niet bent en die je geduldig de duistere kanten van je toekomstige leven laten zien. Je hebt een plan. Een schitterend ontsnappingsplan. Daar heb je het later nog wel over. Vandaag ben je ingespannen bezig met de verminking van een illustratie van een oud gezicht op Madrid uit een boek dat je sinds vijf jaar adoreert: Reis door Spanje en Portugal van Hieronymus Münzer. Het is een oude herdruk, uit de negentiende eeuw – het origineel is vier eeuwen ouder. Eerst bewonderde je het, erna was je erdoor geobsedeerd, tot je begreep dat je het voor jezelf wilde hebben. Een bezit. Iets van jou. Een illustratie neemt geen plaats in en de school is reusachtig, een groot termietennest met zijn werkmieren, de onderdanigste zusters, zijn koningin, moeder Magdalena, ondanks haar jeugd en schoonheid de rigide ziel van het ecosysteem, en zijn duizenden gangen, tunnels en kamers waar je schatten kunt verbergen, zoals de prachtige illustratie die je voor jezelf uitknipt. Je leerde snel het kaf van het koren te scheiden. De oudste boeken waren het slechtst ingebonden: vergeelde perkamenten, verkreukeld door de tand des tijds, temperatuurschommelingen en wisselende vochtigheid. De beste banden, leer en scharlakenrood fluweel met boekbeslag, waren later uitgegeven, in de negentiende eeuw, de gouden eeuw van de grote bibliofielen. Zuster Aquilina heeft een tijdschrift over bibliofilie, waar alles in staat. Het heet Titivillus, zoals het duiveltje dat schrijvers dingen influistert waardoor ze bij het schrijven fouten maken – later wacht hij ze in de hel op. Je neemt het na het avondeten mee, wanneer zij weggaat, volgens haar om oudjes te gaan verzorgen, God mag weten wat ze bedoelt. Je gaat haar cel binnen en verruilt het tijdschrift voor een oud nummer. Je bestudeert het, schrijft op wat je niet wilt vergeten en legt het terug voordat ze terugkomt door de gang in de oostelijke vleugel van het privégedeelte van de school. Het is een schitterend gebouw van grijze steen dat met zijn kleine kantelen en grote ronde toren aan een Engels kasteel doet denken. Maar deze keer is het anders: je gaat een juweel van een boek verminken. Het is een goed doordacht plan. Voor het feest van de naamheilige heb je je vrijwillig voor de tombola aangemeld. Voor vijf peseta tekende je aardige karikaturen van je medescholieren. Je werkte twaalf uur aan een stuk. Zelfs toen de zusters gingen eten bleef jij om nog een paar meisjes te tekenen. Aan het eind van de dag gaf je je kas aan de zusters, een fortuin: honderd peseta. Er waren zoveel leerlingen langsgekomen en de zusters waren zo druk geweest met de loterij, de muziek, de mis en het bezoek van de bisschop, dat ze niet controleerden hoeveel tekeningen je had gemaakt. ’s Nachts, alleen in de wasruimte, keek je naar je schat: vijfenzestig peseta. Je eerste loon, je eerste salaris, je eerste verdiensten. Er zouden er nog veel volgen, altijd dankzij jouw expertise, dat wat ze met zoveel blijdschap en lichtheid altijd ‘jouw gave’ noemden. Alsof al die jaren van studie en praktijk niet telden, alsof je vanaf je geboorte Gauguin wist te imiteren, zonder dat je de droevige gezichten van zijn Maori-concubines hoefde te bestuderen, je in hun ziel moest verplaatsen en de redenen voor hun lege blik moest leren begrijpen. Met het geld van de dag van de naamheilige ontsnap je op een vrijdag, de dag van de vrijheid. Dan laten de zusters de interne leerlingen een uur lang door Vitoria zwerven. Je hebt de bibliotheekzuster zover gekregen dat je de bibliotheek mag vegen en de boekenplanken afstoffen. Mettertijd geeft ze je soms, bij uitzondering, de sleutel wanneer ze er niet is. Op een gezegende dag is het dan vrijdag en ren je vliegensvlug naar de ijzerwinkel in de Calle Olaguíbel, en laat voor twintig peseta een kopie van de bibliotheeksleutel maken. Je laat een paar weken voorbijgaan, je bezoekt de bibliotheek maar af en toe, zodat de bibliotheekzuster je vergeet. Het is een maandagmiddag, de bibliotheek is op maandagmiddag gesloten, er zijn veel schoolklassen van buiten en alle zusters zijn druk. Het is een lange dag geweest. Mikaela, de rijkste leerlinge van de school, zal haar verrassing al wel hebben gehad. Ze heeft je altijd gepest en je bent je ervan bewust dat ze alle medescholieren die ooit je gezelschap hebben gezocht heeft bestraft. Ze beheerst de elitegroep van de klas. De zusters zien dat door de vingers vanwege de giften van haar vader. Je hebt altijd een voorzichtige afstand bewaard om aan haar spot te ontsnappen. Ze stelde altijd dezelfde vragen: ‘Waar ga je met je ouders heen op vakantie? Waar ga je met kerst heen?’ In het begin doet het pijn, daarna leer je het te ondergaan, zoals regen of een onweersbui. Het raakt je, maar dodelijk is het niet. Het kan je verteren, maar je vertrouwt op het lot en je wordt niet verteerd. Maar gisteren kwam Mikaela op school met een rode wang. Vijf vingers. De hand van haar vader, nemen we allemaal aan. Niemand zei iets. Ze was stil. Jij hebt geen vader, maar voor het eerst ben je blij dat je wees bent. En als je een vader had en hij was dat soort vader? Je weet dat Mikaela in de nesten zit. De laatste tijd spijbelt ze. Je weet dat er een jongen in het spel is, van de Sagrado Corazón-school. Gisteren was ze er niet. Van moeder Magdalena moest ze een door haar vader ondertekend absentiebriefje laten zien. Iemand heeft je dat verteld. Op deze school echoën de gangen de gesprekken, vooral de ongemakkelijkste gesprekken. Er is altijd iemand, zuster of leerling, die het je vertelt. En terwijl moeder Aquilina aan de derde klas natuurwetenschappen geeft, ga je haar kantoor binnen en zoekt de briefjes van Mikaela’s vader. Zijn handtekening is eenvoudig, gestileerd, cursief, met maar weinig uithalen. Krachtig, pronkerig, zoals van een vader die zijn dochter slaat. Het soort papier is belangrijk, maar dit is overal te koop; de inkt is zwart, je kunt dezelfde krijgen. Je kiest woorden die hij in eerdere briefjes heeft geschreven en een middag met verboden zoenen wordt een verkoudheid. Mikaela zal nooit weten wie haar andere wang heeft gered. Daar denk je aan wanneer je in de bibliotheek bibbert. Eén ding is je nachtenlang voorstellen dat je de eigenaar bent van een illustratie die je fascineert. Een ander is de deurknop omdraaien, zwaar ademen tot je probeert of de gekopieerde sleutel past, de bibliotheek binnenglippen en de deur achter je sluiten. Je doet het licht in de grot van Ali Baba niet aan. De schatten wachten op je, het is pure verleiding voor iemand die niets anders bezit dan vijfenveertig peseta en een sleutel. En in het halfduister dat een hoog, smal raam je schenkt, beweeg je je door het clair-obscur van dit doek. Je komt bij het exemplaar. Uit het handvaardigheidslokaal heb je een scalpel meegenomen. Een oud boek verminken blijkt niet zo simpel als het leek. Het papier is genaaid en de draad biedt weerstand. Het lemmet van het scalpel snijdt niet zo fijn als zou moeten. En je wilt er geen broddelwerk van maken: het boek verdient het nog zeker honderd jaar mooi te blijven, weliswaar verminkt, maar toch in perfecte staat. Je wilt de overige pagina’s niet beschadigen, ze kunnen er niets aan doen dat ze incompleet zijn, niet zo mooi als de illustratie die je fascineert sinds je klein was. Je sluit je ogen en concentreert je. Je herhaalt het vers van Almafuerte, een van je meesters, een die je niet kende, maar die je een paar gram leven onderwees: Geef je niet gewonnen, ook al ben je verslagen. Voel je geen slaaf, ook al ben je het. Ook al tril je van angst, wees dapper en ga in de aanval, ook als je gewond bent. Bijt en roep jezelf tot overwinnaar uit, ook al wentelt je hoofd zich door het stof. Goed, ‘geef je niet gewonnen, ook al ben je verslagen’. Nu bestaan alleen die illustratie, het scalpel en jij. Jullie vormen een gesloten ecosysteem, jij bent het roofdier, het papier is de prooi, het scalpel is het wapen. De talloze uren dat je een penseel hebt gehanteerd om andermans streken te imiteren worden nu beloond want je hebt de vaste hand van een horlogemaker, een chirurg, een balletje-balletjespeler. Je zet zoveel druk als nodig is en de eeuwenoude draad geeft eindelijk mee, de illustratie komt langzaam los. Hierbinnen heeft de gejaagdheid van deze wereld geen vat op jou, precisie is het enige wat telt, de zieke moet niet nog meer lijden. Je hebt de schoonheid van een oud boek verminkt, eenmaal los is het blad als een veertje in je hand. Je opent je witte bloes en plakt de illustratie tegen je lichaam, onder het hemdje dat je te klein is. Dat werkt in jouw voordeel. Het papier kan zo aan je lichaamstemperatuur wennen. Je zet de verminkte band terug op de verraderlijke vrije plek in de boekenkast met incunabelen. Daarom stof je al maanden de boekenkasten af: als er geen vingerafdrukken zijn komen ze er niet achter dat er iemand aan heeft gezeten. Nu komt het tweede deel van je plan: je schat verstoppen om er weer van te kunnen genieten, wanneer je wilt. Jouw eerste bezit, aan de eeuwen ontfutseld. Zo zal het altijd zijn: niets zal je gegeven worden, je zult het zelf moeten pakken. Vrijheid, liefde, het leven. De avond valt, je wilt alleen maar dat het avondeten voorbij is en je je kunt ontspannen in de duisternis van je chambrette. Maar vandaag gebeurt er iets. Iets ongebruikelijks. Moeder Magdalena doet het licht in de slaapzaal van de interne leerlingen aan. Er klinkt verbaasd gemompel, iemand waagt het zelfs te mopperen. Maar je weet al dat het haar om jou te doen is. De directrice aanbidt het voorspelbare. Nooit, maar dan ook nooit heeft ze midden in de nacht jullie dromen onderbroken. ‘Ítaca Expósito: meekomen. Naar mijn kantoor.’
Beduusd stap je uit bed. Het is koud. Je hebt alleen je nachthemd aan. Je moet in elk geval je schoenen aantrekken. Iedereen kijkt, je ziet de schrik in hun ogen. Bij sommigen medelijden.
‘Pak je uniform, je gaat van school af.’ Er zit rijp aan de binnenkant van je wangen. Waarheen? Waar kunnen ze me heen sturen? denk je. En je weet dat je een weeskind van vijftien bent, dat van een zusterschool wordt gestuurd. Je pakt het versleten uniform van de Veracruz-school en volgt moeder-overste. Ze draagt geen sluier, voor het eerst zie je haar blonde haar, kortgeknipt als dat van een man. Haar slanke, kaarsrechte lichaam onder haar nachthemd is mooi onder de bittere grimas die altijd haar glimlach tekent.
‘Sluit de deur van het kantoor.’ Je gehoorzaamt, je wil niet dat iemand kan meeluisteren, getuige is. Je weet dat ze al jaren op dit moment wacht, haar moment. Je hebt het haar op een presenteerblaadje gegeven. Vervloekte obsessie, je had je er ook toe kunnen beperken om de illustratie te bewonderen als je naar de bibliotheek ging, maar het idee om haar te bezitten, iets wat alleen van jou was, liet je gedachten niet los. Je hebt het toegelaten. Het is je eigen schuld. Ze laat je het bewijs van je misdrijf zien. Naast de illustratie ligt het sprookje van Andersen: Het meisje met de zwavelstokjes. Het droevigste sprookje, over een bedelaarsmeisje dat oudjaarsavond van de kou sterft onder een deken van sneeuw. Ze ziet een vallende ster aan de hemel en herinnert zich wat haar grootmoeder vertelde: ‘Iemand zal sterven.’
Het meisje gebruikt haar laatste drie zwavelstokjes om zich aan te warmen. Bij het laatste stokje verschijnt haar dode grootmoeder, reikt haar de hand en neemt haar met zich mee naar een gezamenlijke hemel. Je hebt het sprookje op 1 januari gestolen, je was jarig en het was jouw cadeautje. Het was je eerste cadeau, je was in de zevende hemel. Je verstopte het in de zoom van het gordijn in de oude kapel, waar altijd geklust wordt en niemand komt.
‘Ik zal de autoriteiten waarschuwen, je bent minderjarig, je gaat naar een tuchtschool.’ Ze heeft je in de gaten gehouden, ze is je gevolgd, misschien kent ze jou beter dan jij jezelf kent. Dan wordt er op de deur geklopt.
‘Nu niet!’ roept moeder Magdalena.
Zuster Aquilina negeert het bevel en komt binnen. Ze draagt een ochtendjas en leren pantoffels. ‘Wat gebeurt hier?’ vraagt ze met een autoritaire stem die je niet kende. Je bent je ervan bewust dat je hun geschiedenis niet kent, maar je hebt altijd het idee gehad dat er meer speelt.
‘Ítaca Expósito heeft de bibliotheekcollectie van de congregatie geschonden. We moeten het bisdom en de autoriteiten op de hoogte stellen. Ik ga het aangeven. Het betreft een van de waardevolste exemplaren.’
‘U zult niets of niemand aangeven, moeder. U hebt me nodig, dit is vandaag gekomen.’
Zuster Aquilina legt een brief op tafel. Moeder Magdalena leest hem en je kunt de paniek in haar ogen zien. Ze is verslagen.
‘Natuurlijk heb ik u nodig, zoals altijd wanneer we financieel moeilijk zitten. Maar Ítaca gaat weg.’
‘Ze gaat niet weg, ik heb haar nodig.’
‘Ik zie niet in waarvoor u haar nodig zou kunnen hebben.’
‘Natuurlijk wel, u bent niet blind. Maar ik wel binnenkort. Mijn maculadegeneratie verergert.’ ‘Langzaam, u kunt nog jarenlang goed functioneren.’
‘Het einde komt hoe dan ook en dat weet u, moeder. Weest u verstandig, weest u realistisch, daar gaat het om bij het leidinggeven aan deze school,’ probeert de zuster haar tot rede te brengen.
‘We kunnen nu niet terugkrabbelen. Ze heeft zelf haar reputatie te grabbel gegooid.’
‘Wie heeft het over terugkrabbelen? Ik ben eigenlijk te oud om haar te begeleiden en u zult het niet doen, u kunt het nauwelijks bij haar uithouden. Maar ik moet een pupil vormen die me kan vervangen. Zo is het altijd gegaan.’
‘Ze zal geen Egeria zijn.’
Waarom niet?’
‘Ze moeten uit een goede familie komen, ontwikkeld zijn, meertalig. Ze heeft het profiel niet.’
‘Ik zal doen wat ik kan. Ik zal haar opleiden.’
‘Ze zullen haar niet accepteren.’
‘Laat dat maar aan mij over.’
‘En de moraal? Ze heeft net een bibliografisch juweel geschonden.’
‘U hebt het over moraal in hetzelfde gesprek waarin we afspreken om haar in de kring van de Egeria’s op te nemen? Ítaca is een wonder.’
‘Ítaca Expósito is onhandelbaar.’
‘Laat mij maar,’ herhaalde ze. Je weet wanneer een slang zich terugtrekt, de directrice zwicht. Zuster Aquilina komt dichterbij, wijst de brief aan die mijn amnestie betekent.
‘We hebben één week om het geld bijeen te brengen en deze school voor sluiting te behoeden. Het is niet de tijd voor discussies over moraal. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. De bisschop zal het niet voor ons opnemen, moeder,’ houdt zuster Aquilina voet bij stuk. Maar het is niet zozeer een smeekbede als wel een uiteenzetting.
‘Goed. Maar Ítaca moet gestraft worden. Gaat u terug naar bed, morgen is ze van u.’
Zuster Aquilina kijkt je aan en slikt iets weg. Ze heeft het pleit gewonnen, deels, maar weet ook dat ze zich nu moet terugtrekken. Wanneer ze door de deur verdwijnt weet je dat je opnieuw overgeleverd bent aan de koude handen van moeder-overste. Ze kijkt naar het sprookje van het meisje met de zwavelstokjes. Buiten sneeuwt het rustig maar onophoudelijk. De nachten zijn zo koud dat gisteren in het La Florida-park een bedelaar is gestorven die zijn toevlucht had gezocht in de grot van het Kindje Jezus.
‘Doe je schoenen uit en laat je uniform hier,’ beveelt ze. Je gehoorzaamt, je hebt geen keus, en je volgt haar naar de benedenverdieping. Ze doet de deur naar de binnenplaats open, de sneeuwlaag komt tot aan je enkels, maar de nacht is nog lang en je weet dat je morgen tot aan je knieën in de sneeuw zult staan. En je realiseert je voor het eerst dat er morgen misschien geen morgen zal zijn. Ze laat je achter op de binnenplaats, op blote voeten, in je nachthemd, met als enige gezelschap de sneeuwvlokken die je haar bedekken. Je maakt je vlechten los in de ijdele hoop dat je haar je rug een beetje zal warmen. Het baat niet. Je springt, je beweegt je, je begint in het donker over de verlaten binnenplaats te rennen. Je zou het met je ogen dicht kunnen doen, hij is vanaf je wieg je speelmakker geweest. Je weet dat je zult doodgaan als je niet beweegt, net als vissen.

Meer lezen? 

4 Het zwarte boek van de uren

Vitoria, 2022. Voormalig inspecteur Unai López de Ayala – alias Kraken – krijgt een anoniem telefoontje dat alles wat hij weet over zijn familie zal veranderen. Hij heeft een week de tijd om het legendarische Zwarte boek van de uren te vinden, een exclusief bibliografisch juweel, en dan zal zijn moeder niet sterven. Zijn moeder, die al tientallen jaren op het kerkhof rust. Hoe is dit mogelijk? Er volgt een race tegen de klok tussen Vitoria en Madrid om het belangrijkste criminele profiel van zijn leven te maken, een profiel dat het verleden voor altijd kan veranderen.

Wat als ... lees meer je moeder de grootste vervalser van oude boeken aller tijden was?

€ 22,99