Erfstuk is een roman over (de)kolonisatie binnen een familie, het intergenerationele trauma, schaamte, verlies en verraad. Het is de op familiedocumenten gebaseerde debuutroman van Carmen van Geffen. Lees hier alvast de eerste pagina’s.
Utrecht 1989
Januari
Het bestek van mijn grootmoeder rinkelde bij elke stap in mijn te grote schoenen. Ik moest voorzichtig lopen, met de punten van de theedoek tussen mijn vingers geklemd. Het werd snel donker, grillige schaduwen lagen over de tuin. Op dit uur leek de tuin op te gaan in ‘het landje’, slechts gescheiden door een grindlaan. Ik speelde vaak in het landje, zoals wij dat noemden; hoog gras dat maar heel soms werd gemaaid en opgeschoten hazelaars, vlinderstruiken, bloeiend onkruid en bossen brandnetels waar ik vaak mijn blote benen aan had geprikt. Als het donker werd mocht ik er van mijn grootmoeder niet naartoe.
Ik rook de geur van vrijheid die eruit opsteeg en tuurde door de tuin. Daar, onder de overhangende vlierbessenstruik, waar de varens hun bladeren fier naar de hemel oprichtten en de hosta’s verwelkt op de aarde lagen, moest het gebeuren. Gehurkt, mijn schoenen plat op de grond en met mijn armen tussen mijn knieën schoof ik heel voorzichtig de bladeren opzij. Mijn schoenen mochten onder geen beding vuil worden. Mijn moeder had er lang genoeg voor gespaard.
Vastberaden groef ik met mijn vingers in de natte aarde tot mijn nagels zwart zagen en mijn vingertoppen pijn deden. De weeïge geur van verrotting kwam omhoog. Ik hoorde mezelf hijgen en keek over mijn schouder naar de woonboot. Achter het derde raam brandde een zwak lampje. Mijn grootmoeder las Maigret en meneer Charles, ik mocht nog even buiten spelen. Maar zelfs tijdens de weinige momenten dat mijn grootmoeder rust nam, was ze nog altijd alert.
Met zachte plofjes stampte ik de aarde extra aan. Stevig genoeg om minstens een aantal eeuwen te overbruggen.
In de opengevouwen theedoek blonk mijn buit, naast de kuil die inmiddels diep genoeg was. Een voor een legde ik op de bodem van donkere aarde: een mes, een vork, een lepel, een gebaksvorkje en als laatste het theelepeltje met ivoren heft. Allemaal zilver, uit de grote bestekdoos die alleen met Kerstmis tevoorschijn werd gehaald. Mensen van de vierentwintigste eeuw moesten weten met wat voor een chic bestek wij aten. Ik had graag ook de soeplepel begraven maar dat zou te veel zijn. Er was weinig wat mijn grootmoeder ontging, en het schuldgevoel rommelde nu al in mijn maag.
Snel harkte ik met mijn handen de losse aarde terug in de kuil, drukte het aan, schikte de bladeren. Mijn handpalmen wreef ik langs de vochtige vlierbes in een poging de aarde weg te wassen. Ik mocht mijn handen niet per ongeluk aan mijn beige maillot afvegen. Met zachte plofjes stampte ik de aarde extra aan. Stevig genoeg om minstens een aantal eeuwen te overbruggen.
‘Ana?’
Een hand op mijn schouder, ik schrik op uit mijn gedachten. Achter mij staat Lindemans, een glimlach op zijn gezicht.
‘Bevries je niet?’ Zijn grijze krullen glinsteren in het kunstlicht. Op de overloop boven mijn hoofd kraakt het bij de sectie rehistorie. Ik hoor gestommel voor het mesolithicum en neolithicum. Wat was zijn vraag?
Lindemans lacht geluidloos, zijn ogen bijna dicht. ‘Ik kwam even kijken. Je zit hier al de hele ochtend en het is ijskoud.’ Hij houdt zijn straalkacheltje omhoog, een oud, harmonicavormig geval dat elke winter onder zijn bureau staat te blazen terwijl hij op zijn Olivetti tikt.
‘Er zit een extra lang snoer aan,’ zegt hij.
Ik sta op, maak mij los van de boeken over keramiek van de indiaanse Mogollon- en Mimbres-culturen. Mijn spieren zijn stijf. Ik duw mijn schouderbladen naar achteren, schud de kilte uit mijn lijf en zet een glimlach op: ‘Nee hoor, professor, het gaat wel. Gewoon even mijn benen strekken.’
Vanochtend had de gietijzeren verwarming in de universiteitsbibliotheek weer een vergeefse poging gedaan. Elke winter vergeet ik hoe koud het hier kan zijn.
‘Oké, als jij het zegt,’ bromt hij met een knipoog. ‘Kom straks nog even langs, dan bekijken we de colleges van volgende week.’
Zonder op het antwoord te wachten draait hij zich om, drukt het kacheltje onder zijn arm, kantelt zijn hoofd en sist: ‘Sssst!’ naar de studenten op de overloop. Verbaasd zien zij hem een vinger tegen zijn lippen leggen en dan naar mij wijzen. De klok onder de balustrade slaat. Halfeen! Ik sla de boeken dicht en begeef mij zo geruisloos mogelijk naar de balie.
Alsof de tijd niet gelijkmatig verstrijkt, maar zich uitrekt of krimpt, waardoor afspraken ineens voor je neus staan.
Eenmaal buiten glimmen de natte straten, donkere wolken pakken zich samen. Ik trek de riem rond mijn jas wat strakker aan, versnel mijn pas. Maria heeft er een hekel aan als ik te laat kom.
Eerst nog de boodschap die mij is opgedragen. Ik stop bij de etalage met zwierige letters op de ruit en zet mijn schouders tegen de glas-in-looddeur die klemt. Het glas met de gestileerde bloempatronen trilt in de sponningen. De vrouw achter de toonbank zet haar handen in haar zij.
‘Kan ik u helpen?’ vraagt ze kribbig.
Ik glimlach vriendelijk, wil laten zien dat ik wel degelijk manieren heb en wijs naar de citroencake, uitgestald op de toonbank. De vrouw knikt, pakt de cake slordig in, reikt hem over de boterspritsen aan. Ik leg gepast geld naast de kassa, gris de zak uit haar handen en mompel een groet.
Elke keer neem ik mij voor op tijd te vertrekken, elke keer blijk ik daartoe niet in staat. Alsof de tijd niet gelijkmatig verstrijkt, maar zich uitrekt of krimpt, waardoor afspraken ineens voor je neus staan.
In de verte doemt de villa met moderne aanbouw op, badend in koud licht tegen de donkere lucht. Onder de luifel zie ik het bekende silhouet: kort bruin haar, driekwartmantel, armen losjes gekruist met in de linkerhand een mentholsigaret. Maria, mijn moeder. Haar nonchalante chic is zichtbaar aangevreten
door irritatie.
Ik versnel mijn pas terwijl ik de plassen ontwijk. Als ik onder de luifel duik, steekt ze meteen van wal: ‘Ah, ben je daar eindelijk. Te laat, als altijd.’ De peuk sist onder haar sleehak.
‘Sorry.’ Ik zwaai met de citroencake.
‘Nou, laten we maar opschieten. Het bezoekuur is al begonnen.’
Zij aan zij stappen we door de schuifdeur, de felverlichte hal van het verpleeghuis binnen. Naast ons gaan capuchons omlaag, worden paraplu’s uitgeschud. Buiten rommelt het onweer hoog tussen de wolken. Steeds dieper door de lange gang lopen we naar de ziekenkamer van mijn grootvader. Mijn zolen piepen, de tl-verlichting zoemt.
Maria duwt de deur van de kamer open. De stoel bij het raam is leeg. Tegen zijn gewoonte in ligt mijn grootvader nog in bed. Kussens in zijn gekromde rug, de gestreken pyjama kleeft aan zijn lichaam. Ik zie zijn schouders schokken. Zijn natuurlijke tonsuur ligt vochtig tegen zijn schedel en er druipt snot uit zijn neus. Naast zijn gebalde handen ligt een brief, verkreukt.
De niet-afgeronde verpleegsteropleiding geeft haar de doortastendheid die hier nodig lijkt.
Ik sta onhandig met de cake bungelend aan mijn pols. Op de gang klinkt geroezemoes van bezoekers, lawaai vanuit de keuken. Moeten we een verpleegster halen? Heeft hij een hypo?
Maria schiet naar voren: ‘Wat is er gebeurd?’ De niet-afgeronde verpleegsteropleiding geeft haar de doortastendheid die hier nodig lijkt. Mijn grootvader kreunt: ‘Maatje is niet meer.’
Mijn moeders gezicht trekt in een plooi. ‘Hoe bedoel je? Wie is niet meer?’ Haar stem klinkt rauw. De kamer is stil, we ademen alle drie hoorbaar.
‘Maatje, mijn moeder op Java. Ze is dood,’ zegt mijn grootvader, waarbij hij de brief omhoog brengt. Even vraag ik me af of hij zich bewust is van de dramatiek van die beweging.
Maria wankelt, grijpt zich vast aan het metalen uiteinde van het bed. Haar knokkels zijn wit, haar gezicht een grimas. ‘Je moeder op Java?’ Haar adem versnelt. ‘Die was toch allang dood?’
Mijn grootvader staart voor zich uit, zwijgt.
‘Jij hebt mij altijd verteld dat zij gestorven was! Mijn oma!’ Maria grijpt haar handtas van het bed, draait zich om en beent de kamer uit.
Het linoleum golft onder mijn voeten. Mijn lege maag krimpt ineen. Ik kijk toe hoe de deur terug in het slot slaat, hoor in de verte pannen rammelen. Vóór ons bezoek had de verpleegster de ziekenhuisprak naar binnen gerold, die mijn grootvader verplicht moet eten. Hij gruwt ervan. Al jaren verzet hij zich tegen
zijn suikervrije en vetarme dieet. ‘Ik ga nog liever twee jaar eerder dood!’ Zijn rebellie kostte hem eerst zijn zicht en toen een ledemaat. Sinds drie maanden revalideert hij hier van een onderbeenamputatie.
Ik haal diep adem, slik het maagzuur weg. Ik kuch om hem te laten weten dat ik niet vertrokken ben. ‘Laat je moeder maar,’ zegt mijn grootvader. Hij lijkt wel honderd jaar oud, zo met zijn armen slap naast zijn lichaam.
‘Ik had het Maria moeten zeggen. Of misschien ook niet. Het is allemaal zo lang geleden.’ Zijn vingers raspen over het katoen terwijl hij aan het laken plukt, tegen zichzelf praat. ‘Maatje heeft nog lang geleefd.’
Indo’s zijn niet te vertrouwen, zei mijn grootmoeder ooit. Ze roerde daarbij onophoudelijk met de spatel in het gietijzeren pannetje, zodat het draadjesvlees dat op het petroleumstelletje stond te pruttelen niet zou aanbakken. Ik dacht altijd dat ze doelde op de manier waarop mijn grootvader zijn dieet wist te omzeilen. Zelfs hier in het verpleeghuis kunnen wij hem zijn pleziertjes niet weigeren. Ik leg de citroencake op tafel.
Zijn jeugd op Java, wat weet ik ervan?
Bezwaard loop ik naar de andere kant van het bed. Niet in staat het mij gemakkelijk te maken, trek ik mijn jas dichter rond mijn lijf en ga in de skaileren stoel zitten. Zijn jeugd op Java, wat weet ik ervan? Zijn mysterieuze moeder, de Balinese prinses? Er zijn verhalen, maar niet veel.
‘Opa, gaat het?’ Hij ziet geel, in plaats van mokkabruin. Zijn genezing verloopt minder voorspoedig dan verwacht. De dokter heeft het al verschillende keren over complicaties gehad.
‘Hm,’ zegt hij alleen maar.
Een prater is hij nooit geweest. Nochtans vormde hij in mijn kindertijd samen met mijn grootmoeder een vertrouwd baken. Ik belde ’s avonds met hem, als ik bij mijn grootmoeder logeerde. Zij had in haar woonboot alleen een bedstee waarin wij samen sliepen. Hij vertrok dan naar zijn kantoorflat, waar hij de
nacht doorbracht. Met de hoorn tussen mijn oor en schouder verzonnen we samen verhalen en toneelstukjes, commandeerde ik met schrille juf-stem: ‘Anton, nog honderd regels dictee
schrijven. Anton, vijftig breuksommen maken en alle hoofdsteden van de provincies uit je hoofd leren!’ Was hij niet op tijd klaar, dan kreeg hij er strafwerk bovenop. Mijn grootvader speelde vrolijk mee: ‘Ja juf, nee juf, het spijt me juf!’
Ik speelde kappertje met de ring grijze haren rond zijn hoofd en mocht zijn collectie pijpen stoppen. Hij kocht te dure cadeaus die ik zo graag wilde. Maria vond dat maar niks. Zoveel verspilling.
De brief ligt nog altijd op bed. Ik strijk hem glad en lees de getypte letters:
Weledelgeboren heer Anton van der Heijden,
Het spijt mij u te moeten meedelen dat uw moeder, Mevrouw Magdalena Maiti, is overleden op 26 december jongstleden te Malang, Java. Aanvaard u bij dezen mijn diepste medeleven,
Hoogachtend A. van Hoboken
Kort en bondig. De prinses aan de andere kant van de wereld, in een onbekende stad, op een onbekend eiland, gepasseerd in twee zinnen. Mijn grootvader zit nog altijd zwijgzaam rechtop, kussens in zijn rug, blik in de verte. Ik leg mijn hand op zijn arm.
‘Het is lang geleden,’ zucht hij, reikt naar mijn hand. ‘Kom je morgen terug, Ana?’ Ik knijp.
‘Je moet iets voor me doen.
Verder lezen? Bestel jouw exemplaar!
Erfstuk
Anton is geboren in Nederlands-Indië, als kind van een koloniale planter en zijn concubine, een njai. Als hij tien is sterft zijn vader en moet hij vertrekken uit Java, naar zijn oom en tante in Nederland. Hij laat zijn inlandse moeder en zijn jeugd voorgoed achter. Een mensenleven later wacht hij in een Nederlands verpleeghuis op zijn einde. Tijdens een van de bezoekjes van zijn kleindochter Ana geeft hij haar de opdracht zijn keris pusaka te vinden, een erfstuk uit zijn Indische verleden. Tijdens de zoektocht naar de keris ontsluiert Ana niet alleen langzaam maar zeker het leven van ... lees meer haar grootvader, ook haar eigen leven komt onder een vergrootglas te liggen. Erfstuk is een roman over (de)kolonisatie binnen een familie, het intergenerationele trauma, schaamte, verlies en verraad.
€ 23,99
Carmen van Geffen
Carmen van Geffen is een Nederlandse schrijver en kunstenaar die woont en werkt in Vlaanderen.