Het nieuwe boek van Lisa Gardner is er! Een stap te ver volgt dezelfde personages als in Voordat ze verdween maar is afzonderlijk te lezen.

Hoe vind je iemand die niet gevonden wil worden? Timothy O’Day kent de uitgestrekte natuur van Wyoming als geen ander. Maar wanneer hij met vrienden gaat kamperen, verdwijnt hij midden in de nacht zonder een spoor achter te laten. Frankie Elkin weet niets van de wildernis, maar ze weet wel hoe ze vermiste personen moet vinden. Terwijl de tijd begint te dringen, gaat Frankie met het team de strijd aan tegen het kwaad dat zich schuilhoudt in mens en wildernis. En ondervindt al snel wat er gebeurt als ze een stap te ver gaan.

 

Lees hier al een eerste fragment!

 

HOOFDSTUK 1

De eerste drie mannen strompelden om even over tienen het dorp binnen, met een onduidelijk verhaal over donkere gedaanten, bloedstollend gekrijs, hun vriend Scott, die werd vermist, en hun vriend Tim, die vóór zonsopkomst hun tentenkamp had verlaten om hulp te halen.

‘Grizzly,’ kreunde de eerste man.

‘Poema!’ zei de tweede met grote stelligheid. De derde begon over te geven.

Misschien, misschien niet, dacht Marge Santi, die een stap ach­teruit deed om de kots niet over haar schoenen te krijgen. Ze liet de jonge mannen plaatsnemen in het achterste zitje van haar café en belde Nemeth. Uit beleefdheid nam ze ook contact op met she­riff Jim Kelley, die een aardige vent was en ieders respect genoot, maar verantwoordelijk was voor het hele district en niet op alle plaatsen tegelijk kon zijn. Als er haast geboden was, moest je bij Nemeth zijn.

Nemeth, een voormalig district ranger van het Shoshone Na­tional Forest, die nu als gids zijn brood verdiende, was een vent die van aanpakken wist. Hij liet voor de drie mannen allereerst grote mokken sterke koffie aanrukken. Te oordelen naar de zure geur van angst en alcohol die uit hun poriën wasemde, hadden ze behalve koffie voorlopig niets anders nodig. Twee mokken later wist hij in grote lijnen wat er was gebeurd.

Vijf mannen waren de wildernis in getrokken voor een vrijge­zellenfeestje. Studievrienden, allemaal met enige kampeererva­ring, al was het trio het erover eens dat de aanstaande bruidegom, Tim, de enige echte buitenman was. Tim maakte al sinds zijn zes­ de met zijn vader trektochten door de bergen. Vanwege hem wa­ren ze gaan kamperen. De andere vier hadden net zo lief een golf­ weekend gedaan, of zich uitgeleefd in een casino of een luxehotel, maar Tims happy place was de wildernis en dus waren ze de ber­gen in getrokken, uitgerust met rugzakken, tenten, slaapzakken, een tweepitsgastel, blikjes bonen, knakworstjes, en zoveel bier en Maker’s Mark als vijf gezonde jonge kerels konden dragen. Dat wil zeggen: veel. Maar ze waren niet dom en Tim had als ervaren kampeerder persoonlijk toezicht gehouden op wat er mee ging.

Gisteren hadden ze een afstand van ruim tien kilometer afge­legd en toen een geschikte kampeerplek gevonden op de oever van een brede rivier in een van de diepe dalen. Ze hadden hun spullen uitgepakt, de tenten opgezet en het eerste sixpack aangebroken. De rest van de drank hadden ze in het ijskoude water gehangen.

In deze tijd van het jaar werd het snel donker, maar dat vonden ze niet erg. Ze maakten een kampvuur, roosterden de worstjes en aten de bonen rechtstreeks uit de blikjes, wat leidde tot veel mop­pen over scheten.

Ze dronken bier, met whisky chasers. Hoeveel drank kunnen vijf jonge, gezonde mannen op? Veel. Maar ze zaten daar prima, hoefden niet te rijden, en hadden geen mobiel bereik, dus geen gezeur aan hun kop.

Alleen zij en de sterrenhemel. De eerste fles Maker’s Mark was snel leeg en ze begonnen meteen aan de tweede. Tim zat dicht bij het vuur met pen en papier. Werkte hij aan zijn trouwgeloften? Schreef hij een liefdesbrief aan zijn bruid? Ze plaagden hem gena­deloos, maar hij liet niets los.

Uren verstreken. Ze wisten niet hoe laat het was, en dat maakte hun ook niets uit. Uiteindelijk gingen ze naar bed, twee mannen in elk van de twee tenten, Tim, de aanstaande bruidegom, in zijn eigen eenpersoonstentje. Het was misschien de laatste keer dat hij in zijn eentje kon slapen. Geniet er maar van, plaagden ze hem.

Toen…

Een bloedstollend gejank. Luid gekraak in het bos rond hun kamp.

‘Grizzly,’ zei Neil nu, in het café. ‘Poema,’ zwoer Josh.

Miggy, zoals Miguel door iedereen werd genoemd, schoof haas­tig uit het zitje omdat hij weer moest overgeven.

Misschien, misschien niet, dacht Nemeth. Marge haalde een zwabber.

De mannen waren uit hun tenten gekropen, stijf van de zenu­wen. Met wild zwaaiende lichtbundels van hun zaklantaarns wa­ren ze op zoek gegaan naar de oorzaak van de geluiden. Ze moes­ten het vuur opstoken, had Tim gezegd. Veel lawaai maken. De voedselvoorraad controleren die ze op ruime afstand van de ten­ten in de bomen hadden gehangen.

Daarom duurde het een paar minuten, misschien vijf of zelfs tien, voordat tot hen doordrong dat de groep van vijf een groep van vier was geworden. Waar was Scott?

Miggy had een tent met hem gedeeld en Miggy had geen idee. ‘Geen… flauw… idee,’ zei Miggy, nog steeds kokhalzend, tegen Nemeth.

Tim had de leiding genomen. Scott kon een stukje het bos in zijn gelopen om te plassen. Hij kon met zijn dronken kop ook zo­ maar het bos in zijn gelopen en verdwaald zijn. Vanwege de kou, het ruige terrein en de aanwezigheid van vleesetende roofdieren moesten ze hem meteen gaan zoeken.

Ze besloten dat twee aan twee te doen. Tim besliste dat twee van hen het gebied ten noorden van het kampvuur zouden door­ zoeken, terwijl de andere twee het zuidelijke deel voor hun re­kening zouden nemen. Wie Scott zou vinden, zou hun speciale fluitje laten horen.

Maar ze vonden hem niet. Ze speurden de oever van de rivier af en drongen diep door in het bos. Geen Scott. Wat ze wél vonden, waren vertrapte struiken. Gebroken takken. Iets wat bloed kon zijn.

‘Grizzly,’ kreunde Neil.

‘Poema,’ zei Josh, nu iets minder zelfverzekerd. ‘Dit is zo klote,’ fluisterde Miggy.

Met dat laatste was Nemeth het eens.

Om vier uur ’s nachts, toen het bitterkoud en aardedonker was, nam Tim een besluit: ze hadden hulp nodig, en omdat hun mo­bieltjes hier geen bereik hadden, moesten ze terugkeren naar de bewoonde wereld. Als het meest ervaren en minst dronken lid van de groep greep hij zijn rugzak, knipte zijn oude, vertrouwde hoofdlamp aan en ging meteen op weg.

Neil, Josh en Miggy bleven nog drie uur rond het kampvuur zit­ten, zonder te eten, zonder te drinken, óp van de zenuwen. Zodra het licht werd, vulden ze hun thermosflessen en gingen zij ook op weg. Ze lieten alles achter. Tenten, slaapzakken, voedsel, drank. Drie jonge mannen, fit en nu weer min of meer nuchter, die nog maar één doel voor ogen hadden: maken dat ze daar wegkwamen. Het was een zware tocht. In struikelende looppas renden ze heuveltjes op, daalden steile hellingen af, klauterden over rots­ blokken, drongen door struiken en waadden door beekjes. Uit­ eindelijk bereikten ze de plek waar hun gehuurde quads stonden.

Vijf stuks. Hadden dat er niet vier moeten zijn?

Opnieuw sloeg de angst hun om het hart. Nu vanwege Tim. Quads naar dorp. Dorp naar café. En nu… hulp. Nemeth. She­riff. Cavalerie. Jagers met vuurwapens. Alle hulp was welkom, in iedere vorm. Help ons.

Nemeth vouwde een topografische kaart open en liet de man­nen aanwijzen waar ze waren geweest. Ze wisten welk pad ze op de heenweg hadden genomen. Het was, zoals alle paden in deze bossen, gemarkeerd tot je bij ruiger terrein kwam, waar de meeste mensen zich liever niet waagden. De mannen wisten redelijk goed in te schatten waar de plek aan de oever van de rivier was, waar ze hun tenten hadden opgezet. Nemeth liet zijn wijsvinger vanaf dat punt langs de geologische structuren glijden, nadenkend, pein­zend, piekerend. Marge was in de telefoon geklommen en zorgde ervoor dat er voldoende koffie was.

In bergdorpen als deze had je vrijwel altijd een Search and Rescue Team. In dit geval bestond het uit vijftien vaste vrijwil­ligers. Gezien de omstandigheden hadden ze echter meer man­ kracht nodig. Buren namen contact op met elkaar en mensen stroomden naar het café, waar Nemeth deed waar hij goed in was: de zoekactie coördineren.

Het eerste punt op zijn agenda: spoedteams. Zijn beste zoekers zouden zich opstellen aan de rand van het zoekgebied, rond de plek waar de vermiste kampeerders voor het laatst waren gezien. Rekening houdend met de gemiddelde afstand die een volwassen man in dergelijk terrein per uur kon afleggen, trok Nemeth een grote cirkel rond de kampeerplek. Het gebied daarbinnen was hun zoekterrein. De spoedteams zouden te voet, per quad en te paard naar strategische punten op deze cirkel gaan en daarvandaan een eerste zoekactie uitvoeren op en langs de paden en in het omlig­gende terrein, waarbij ze gezamenlijk zouden oprukken naar het middelpunt van de cirkel. Ze zouden niet alleen uitkijken naar de vermiste mannen, maar ook naar sporen van menselijke aanwe­zigheid, die verdere informatie konden verschaffen over waar de ervaren kampeerder Tim en zijn aangeschoten vriend Scott waren gebleven.

Ramsey, een dorp met vierduizend inwoners aan de rand van de Popo Agie Wilderness, zat tjokvol ervaren bergwandelaars. De bergen waren voor hen een lifestyle en een roeping. Nemeth was een door de wol geverfde generaal die werkte met ervaren voetsol­daten.

Daardoor was wat er vervolgens gebeurde voor de familie zo moeilijk te accepteren. In de eerste acht uur van de zoektocht vonden ze Scott, die doelloos over de rotsachtige oever van de ri­vier dwaalde, gekleed in zijn lange ondergoed, met zijn gezicht vol schrammen en aangekoekte aarde onder zijn nagels. Volkomen van de kaart, diep in shock.

‘Grizzly,’ fluisterde Neil. ‘Poema,’ herhaalde Josh. ‘Shit…’ jammerde Miggy.

Zelfs toen hij weer een beetje was bijgekomen, kon Scott hun niets vertellen over waar hij was geweest of wat hij had gedaan. Hij herinnerde zich dat hij met zijn vrienden rond het kampvuur had zitten drinken en dat ze Tim hadden geplaagd met zijn trouwgelof­ten. Scott was in zijn tent gekropen en… opeens was het weer licht. En koud. Bitterkoud. Hij had op zijn sokken rondgedwaald tot hij bij de rivier was gekomen en had toen geprobeerd die te volgen. Uiteindelijk waren er mensen verschenen, had er een schril fluitje geklonken en nu zat hij hier met hen en… hé, waar is Tim?

Timothy O’Day. Drieëndertig jaar, de eerste in zijn familie die had doorgeleerd. College en toen de Oregon State University, waar hij was afgestudeerd als werktuigbouwkundige. Door zijn familie en vrienden beschreven als een rasechte MacGyver. Verloofd met Latisha Gibbons, die hij drie jaar geleden had leren kennen via zijn studievriend Neil. Lathisha kwam uit Atlanta, werkte in mar­keting en verkeerde in de weekenden in een staat van perpetuum mobile, in de bergen, op de fiets of op de ski’s, net zo fanatiek als haar toekomstige echtgenoot.

Iedereen zei dat ze zo’n mooi stel waren. Ze konden model staan voor fitnessreclames. Ze zouden een huis kopen, een labra­dor adopteren en 2,2 kerngezonde kinderen krijgen die ze konden meenemen op hun trektochten door de bossen en de bergen.

Er wachtte hun een heerlijk leven, waar ze met volle teugen van zouden genieten.

De uren regen zich aaneen tot dagen, en de dagen tot weken.

Tims familie was gekomen. Zijn vader, Martin, reed van Oregon naar Wyoming met zijn volledige bergbeklimmersuitrusting in de laadbak van zijn auto. Marty was een pezige, diep gebruinde man, timmerman van beroep, bergbeklimmer in zijn vrije tijd. Vergeleken met hem was Tims moeder, Patrice, bijna transparant. Ze had kanker gehad, vernamen de bewoners van Ramsey. Vijf­tien jaar geleden, en de ziekte was meermalen teruggekeerd. Het was een wonder dat ze nog leefde.

Marge gaf haar kopjes koffie en thee, en verleende in het geheim bescheiden medicinale assistentie.

Martin ging in conclaaf met Nemeth en sheriff Kelley, die samen de leiding hadden over de zoekactie. In het begin zag je Martin knikken, instemmen, dankbaarheid tonen. Na vijf dagen had hij veel kritische vragen en zat hij zich op te vreten. Op de ze­vende dag trok hij zelf het bos in, binnensmonds grommend toen Nemeth en sheriff Kelley probeerden hem tegen te houden.

De spoedteams stopten met haast maken. Het tempo van de speurtochten zakte. De zoekers werkten methodisch, maar koes­terden geen hoop meer op een snel resultaat. Ze tekenden een raster op de plattegrond en maakten zich op om het terrein systematisch uit te kammen. Helikopters scanden het met infraroodcamera’s. Snuffelhonden volgden veelbelovende aanwijzingen. Er kwamen te­lefoontjes van mediums die zeiden goede tips te hebben, die meest­ al gingen over stromende rivieren of donkere grotten.

Vrijwilligers bleven toestromen. De National Guard bood hulp. Na drieëntwintig lange, zenuwslopende, uitputtende dagen zakte de temperatuur en werden de hoogste toppen van de bergen be­dekt met sneeuw.

De vrijwilligers keerden stilletjes terug naar hun eigen leven. De hondenteams gingen naar huis. De helikopters waren nodig voor nieuwe missies. Alleen de familie en de vrienden bleven.

Martin O’Day hield het het langst vol. Hij had vele jaren erva­ring en hij had het voordeel dat hij zijn zoon zelf had getraind.

Elke dag trok hij de bergen in voor een nieuwe expeditie, terwijl Patrice persconferenties hield met haar toekomstige schoondoch­ter aan haar zij. De twee vrouwen waren een levend voorbeeld van verdriet en wanhoop. De studievrienden, Neil, Josh, Miggy en Scott, deden hun best om te helpen, maar zaten ook met de eisen van hun werk, familie en andere verplichtingen.

Martin O’Day zocht naar zijn zoon. En toen zocht hij naar te­ kenen van leven van zijn zoon. En uiteindelijk naar het lichaam van zijn zoon.

‘Grizzly,’ fluisterde Neil. ‘Poema,’ hield Josh vol. ‘Verdomme,’ zei Miggy.

Wat er is gebeurd, hebben de bossen nooit losgelaten. De sei­zoenen regen zich aaneen tot jaren en Timothy O’Day werd de zoveelste vermiste kampeerder, een man die spoorloos was ver­dwenen.

Iets wat de meeste mensen niet weten: er zijn minstens zestien­ honderd mensen, maar vermoedelijk een veelvoud daarvan, die in natuurgebieden zijn verdwenen. Wandelaars, dagjesmensen, kin­deren die met hun ouders kampeerden. Het ene ogenblik waren ze er nog, het volgende waren ze verdwenen.

Er is geen nationale databank met gegevens over deze zaken. Er bestaat geen gecentraliseerde SAR­opleiding. Vaak zijn er zelfs geen duidelijke gerechtelijke richtlijnen over de organisatie van de zoekactie. Er is over het algemeen ook geen budget voor. De kos­ten voor een grootscheepse zoekactie kunnen oplopen tot meer dan driehonderdduizend dollar per dag. Voor veel districtsheriffs is dat hun volledige jaarbudget.

Als de vrijwilligers uiteindelijk naar huis gaan, is het daarom meteen afgelopen met de pogingen de vermiste te vinden, en blijft de familie achter met weinig hoop en veel onbeantwoorde vragen. De meeste familieleden zullen op eigen kracht doorgaan zo lang als ze kunnen. Sommigen, zoals Martin O’Day, zullen de jacht elk jaar voortzetten, geholpen door vrienden, financieel gesteund door online campagnes, bijgestaan door deskundigen van ver­schillende pluimage.

Volgens het artikel in de regionale krant dat ik zit te lezen, is dit voor Martin het vijfde jaar. In augustus gaat hij het nog één keer proberen. Zijn vrouw, Patrice, is stervende aan de kanker die al eerder heeft geprobeerd haar van het leven te beroven. Ze wil haar zoon terug. Ze wil naast hem worden begraven.

Ik zit in een café dat vermoedelijk niet veel verschilt van dat waar de vrienden van Tim O’Day die ochtend naar binnen waren gestrompeld. Ik heb de afgelopen twaalf uur in een bus gezeten en zit nu bij te komen, ergens ten westen van Cheyenne en ten zuiden van Jackson, Wyoming. Ik ken de streek niet en geniet van de vrij­heid van mijn nomadische leven. Ik lees het artikel nog een paar keer. Iets aan dit verhaal grijpt me vast en laat me niet meer los.

Mijn naam is Frankie Elkin en mensen opsporen is wat ik doe. Als de politie het heeft opgegeven, als niemand zich de zaak nog herinnert, als de media niet eens belangstelling hebben getoond, begin ik te zoeken. Niet voor geld, niet voor roem, en meestal zonder hulp.

Ik ben hier niet voor opgeleid. Ik ben geen voormalig recher­cheur, geen privédetective, niets van dat alles. Ik ben alleen maar ik. Een doodgewone witte vrouw van middelbare leeftijd, met heel weinig bezittingen en heel veel spijt. Ik heb het echte leven ooit geprobeerd. Er was een huis, een baan, zelfs een man die ge­noeg van me hield om mijn hand vast te houden terwijl ik mijn best deed om nuchter te blijven.

Uiteindelijk kwamen de muren op me af; ik verdronk in de geestdodende sleur. En de man die van me hield…

Op een dag vertelde een vrouw tijdens mijn AA-­meeting over haar dochter, die was verdwenen, en dat de politie weinig interes­se had voor een jonge vrouw met een problematisch verleden. Ik werd nieuwsgierig. Ik begon vragen te stellen en voor ik het wist, had ik de dochter gevonden. Jammer genoeg had haar verknipte vriendje ervoor gekozen een kogel door haar hoofd te jagen en haar lichaam in een crackhouse achter te laten, in plaats van haar haar vrijheid te gunnen. Alhoewel die zaak geen happy end had, of misschien juist daarom, volgde op deze speurtocht een tweede, en toen een derde.

Mijn naam is Frankie Elkin en mensen opsporen is wat ik doe. Als de politie het heeft opgegeven, als niemand zich de zaak nog herinnert, als de media niet eens belangstelling hebben getoond, begin ik te zoeken. Niet voor geld, niet voor roem, en meestal zonder hulp.

Nu is dit al tien jaar wat ik doe. Ik reis van de ene plek naar de andere, gewapend met niets anders dan goede bedoelingen. Ik heb gisteren de bus naar Idaho genomen om me te verdiepen in het geval van Eugene Santiago, een achtjarige jongen die nu een jaar en vier maanden wordt vermist. Ik heb over Eugenes verdwij­ning gelezen op een van de cold case­forums die ik regelmatig be­kijk. Zijn gloedvolle donkere ogen en zijn ernstige glimlach deden me iets. Ik weet niet altijd waarom ik bepaalde zaken kies. Er zijn er immers zoveel. Ik zie een krantenkop, lees een artikel, en dan weet ik het gewoon.

Net zoals nu, denk ik, terwijl ik het regionale krantje neerleg. Ik heb al heel lang geen speurtocht in de wildernis ondernomen. Ik werk meestal in kleine plattelandssteden of dichtbevolkte stads­wijken. Ik kies vaker kinderen dan volwassenen, eerder minder­heden dan witte personen. Mijn missie is mensen te helpen die niet voldoende hulp hebben gekregen, en de families van de zes­tienhonderd of meer mensen die in natuurgebieden zijn verdwe­nen, zullen je vertellen dat ze schandalig weinig hulp hebben gekregen.

Ik denk aan de moeder van Timothy O’Day, die nog maar één ding wil: naast haar zoon begraven worden.

Eugene Santiago wordt al bijna anderhalf jaar vermist. Een paar weken maken niet uit. De kans dat Timothy O’Day levend zal worden gevonden is misschien nihil, maar ik weet uit ervaring wat een verschil het maakt als het lichaam van een vermiste aan de familie kan worden teruggegeven.

Ik pak de kaart met de busroutes en zoek een bus naar mijn nieuwe bestemming.

 

Lees verder in:

Een stap te ver

Deel twee van een bloedstollende thrillerserie met de eigenzinnige Frankie Elkin in de hoofdrol. Timothy O’Day kent de uitgestrekte natuur van Wyoming als geen ander. Maar wanneer hij met vrienden gaat kamperen, verdwijnt hij midden in de nacht zonder een spoor achter te laten. Frankie Elkin weet niets van de wildernis, maar ze weet wel hoe ze vermiste personen moet vinden. Dus wanneer ze hoort dat Timothy’s vader een laatste zoektocht naar zijn zoon organiseert, meldt ze zich bij het team, ook al zit daar niemand op haar te wachten. Als ze vervolgens toch samen met het reddingsteam de bergen ... lees meer in gaat, wordt al snel duidelijk dat iets of iemand wil voorkomen dat ze verder trekken.
Terwijl de tijd begint te dringen, gaat Frankie met het team de strijd aan tegen het kwaad dat zich schuilhoudt in mens en wildernis. En ondervindt al snel wat er gebeurt als ze een stap te ver gaan.

€ 22,99

Ontdek ook:

Voordat ze verdween

Een voortrazende thriller over een vrouw die werkelijk alles zal doen om vermiste mensen te vinden die door de rest van de wereld zijn vergeten.

Frankie Elkin is een doodgewone vrouw, met een klein alcoholprobleem, en met meer spijt dan bezittingen. Maar ze doet wat niemand anders doet: zoeken naar vermiste personen die door de rest van de wereld zijn vergeten. Wanneer de politie de hoop opgeeft en de media geen interesse meer hebben, is het voor Frankie tijd om haar zoektocht te beginnen.
Een nieuwe zaak leidt haar naar een achterbuurt in Boston, waar Angelique Badeau, een Haïtiaanse ... lees meer tiener, maanden geleden verdween van school. Ze stuit op tegenwerking door de politie en het lijkt erop dat ze vragen stelt die niet beantwoord mogen worden. Maar Frankie laat zich niet stoppen, zelfs als dat betekent dat zij zelf binnenkort ook ineens kan verdwijnen.

€ 21,99

Lisa Gardner

Lisa Gardner is een van de meest geprezen en succesvolle misdaadauteurs ter wereld. Ze wordt in dertig landen vertaald en verkocht meer dan 22 miljoen boeken. In 2012 stond ze met maar liefst drie titels tegelijk in de New York Times-bestsellerlijst. Lisa woont in New Hampshire met haar gezin.   foto auteur (c) Deborah Feingold