Kunnen er twee Mickeys tegelijkertijd bestaan?

Mickey7 is de wereldwijde science fiction bestseller van Edward Ashton. In 2024 zal de verfilming, geregisseerd door Bong Joon-ho (regisseur van ParasiteOkja en Snowpiercer) en met Robert Pattinson in de hoofdrol.

Benieuwd of dit boek en deze film iets voor jou zijn? Dan vind je hieronder een leesfragment!

Mickey7

Mickey7 is een Vervangbare, en maakt deel uit van een expeditie van ruimte kolonisten naar de ijsplaneet Niflheim. Hij heeft een zeer specifieke rol in het team: bij elke gevaarlijke klus met grote kans dat een expeditielid het niet zal overleven, moet Mickey7 in actie komen. Gaat hij dood, dan wordt hij opnieuw gereproduceerd met bijna al zijn herinneringen intact.

Het is zeker geen droombaan, maar toen de allereerste Mickey het contract tekende had hij weinig opties. Schuldeisers zaten hem op de hielen en hij moest zo snel mogelijk het zonnestelsel verlaten.
Nu, na zes keer sterven, heeft Mickey7 leren leven met de bijzondere arbeidsvoorwaarden. Hij maakt zich klaar voor een nieuwe missie, en het onvermijdelijke gebeurt: hij stort in een afgrond. Het duurt niet lang voordat Mickey8 paraat staat. Maar is Mickey7 wel echt dood? En als dat niet zo is, kunnen er twee Mickeys tegelijkertijd bestaan?

Lees hier al het eerste hoofdstuk!

 

001

Dit wordt mijn stomste dood ooit.

Het is iets na 26.00 uur, en ik lig op mijn rug op de ruwe rotsbodem, in een duisternis die zo zwart is dat ik net zo goed blind had kunnen zijn. Mijn oculair is vijf seconden tevergeefs bezig om verdwaalde fotonen te vinden voordat er op infrarood wordt overgeschakeld. Er valt nog steeds niet veel te zien, al kan ik nu wel het plafond van de ruimte onderscheiden, het gloeit op in een spookachtige grijstint en ik zie de zwarte rand van de met ijs afgezette opening die de oorzaak moet zijn van mijn aanwezigheid hier.

Vraag: wat is er verdomme gebeurd?

De laatste paar minuten van mijn geheugen zijn gefragmenteerd – voornamelijk losstaande beelden en stukjes geluid. Ik herinner me dat Berto me bij het begin van de kloof afzette. Ik herinner me dat ik langs een stuk met afgebroken blokken ijs naar beneden klom. Ik herinner me dat ik verder liep. Ik herinner me dat ik omhoogkeek en zo’n dertig meter boven me een rots zag die uit het ijs stak. Hij leek wel een beetje op een apenkop. Ik herinner me dat ik glimlachte, en toen…

… toen was er opeens niets meer onder mijn linkervoet en ik viel.

Allejezus. Ik keek niet waar ik liep. Mijn aandacht was bij die stomme apenkoprots, en ik zat te denken hoe ik hem aan Nasha zou beschrijven als ik weer terug in de koepel was, en toen stapte ik in dat gat.

De. Stomste. Dood. Ooit.

Er trekt een rilling door mijn hele lichaam. Toen ik daarboven liep was de kou al erg genoeg. Maar hier, op de rotsbodem, dringt zij naar binnen. Zij eet zich door mijn skinsuit en de twee lagen thermisch ondergoed heen, sijpelt door mijn haren, huid en spieren zó mijn botten in. Ik ril opnieuw en ik voel een plotselinge pijnscheut van mijn linkerpols naar mijn schouder. Ik kijk naar mijn pols. Ik zie een bult die er niet zou moeten zitten, hij drukt tegen de stof van mijn mouw bij de rand van mijn handschoen. Ik begin de handschoen uit te trekken, misschien dat de kou de zwelling zal stoppen, maar dit experiment wordt door een volgende pijnscheut in de kiem gesmoord. Zodra ik een vuist probeer te maken en mijn vingers begin te buigen wordt de pijn van erg tot onverdraaglijk.

Ik moet ergens tegenaan gestoten zijn tijdens de val. Gebroken? Misschien. Verstuikt? Zeker.

Pijn betekent dat ik nog in leven ben, toch?

Ik ga langzaam rechtop zitten, schud even mijn hoofd om bij te komen en knipper het oculair contactscherm aan. Ik ben te ver weg om een signaal van een extender te ontvangen, maar Berto moet nog ergens in de buurt zijn want ik zie een zwak signaal. Niet genoeg voor audio of video, maar misschien dat een tekstbericht nog wel lukt. Ik knipper naar het icoontje van het toetsenbord, wat vervolgens een kwart van mijn blikveld vult.

<Mickey7>:Berto. Ontvang je dit?

<RedHawk>:Jazeker. Je leeft dus nog?

<Mickey7>:Tot nu toe wel. Maar ik zit hier vast.

<RedHawk>:Je meent het. Ik zag wat er gebeurde. Je liep zó een gat in.

<Mickey7>:Ja, dat weet ik inmiddels.

<RedHawk>:Geen klein gat, Mickey. Een groot gat. Hoe dat zo, gast?

<Mickey7>:Ik was naar een rotsblok aan het kijken.

<RedHawk>:…

<Mickey7>:Het leek op een apenkop.

<RedHawk>:Dat is wel de stomste dood die je kunt hebben.

<Mickey7>:Nou, áls ik tenminste doodga, toch? En nu we het er toch over hebben, denk je dat je me kunt weghalen hier?

<RedHawk>:Eh…

<RedHawk>:Nee.

<Mickey7>:Serieus?

<RedHawk>:Serieus.

<Mickey7>:…

<Mickey7>:Waarom niet?

<RedHawk>:Nou, vooral omdat ik zo’n tweehonderd meter boven de plek vlieg waar je verdwenen bent en ik je nauwelijks kan ontvangen. Je bevindt je diep onder de grond, mijn vriend, en dit is zeker weten het jachtterrein van sluipers. Het zou heel veel moeite kosten en ik zou persoonlijk een groot risico lopen om je hieruit te krijgen… En ik kan niet verantwoorden dat ik zo’n risico voor een Vervangbare zou nemen, begrijp je?

<Mickey7>:O. Oké.

<Mickey7>:Ook niet voor een vriend zeker?

<RedHawk>:Kom op, Mickey. Doe niet zo flauw. Het is niet dat je echt doodgaat of zoiets. Ik zal een vermissingsrapport over je opstellen als ik terug ben in de koepel. Dat is de procedure. Marshall zal je regeneratie goedkeuren. Morgen ben je uit de kuip en lig je weer in je bed.

<Mickey7>:O, geweldig. Lekker makkelijk voor jou, hè? Ondertussen mag ik in een hol creperen.

<RedHawk>:Ja, dat is klote.

<Mickey7>:Dat is klote? Echt? Is dat alles wat je te zeggen hebt?

<RedHawk>:Sorry, Mickey, maar wat wil je nou? Ik vind het klote dat je daar beneden gaat sterven, maar laten we wel wezen, het is je werk, toch?

<Mickey7>:Ik ben niets eens bijgewerkt, weet je. Ik heb al langer dan een maand niet meer geüpload.

<RedHawk>:Dat… is niet mijn fout. Maar maak je geen zorgen, ik zal je bijpraten over alles waar je mee bezig was. Zijn er sinds je laatste upload nog privézaken geweest die je zou moeten weten?

<Mickey7>:Eh…

<Mickey7>:Nee, ik geloof van niet.

<RedHawk>:Nou, dan zijn we er wel.

<Mickey7>:…

<RedHawk>:Alles goed, Mickey?

<Mickey7>:Ja, je wordt bedankt, Berto. Alles is goed.

Ik knipper het contactscherm weg, leun tegen de rotswand en sluit mijn ogen. Ik kan niet geloven dat die laffe eikel me niet komt redden.

Ach, wie hou ik voor de gek? Natuurlijk komt hij niet.

Dus, wat nu? Wachten tot ik hier doodga? Ik heb geen idee hoe diep ik in deze mijnschacht of glijbaan ben gevallen voordat ik de bodem raakte in dit… wat het ook mag zijn. Het zou twintig meter kunnen zijn geweest. Als je Berto hoorde, was het meer dan honderd meter. Ik zie het gat waar ik doorheen ben gevallen boven me, het is niet meer dan drie meter bij me vandaan. Maar al kon ik erbij, met die pols kan ik helemaal niets beginnen.

Bij dit soort werk overpeins je de verschillende manieren van sterven die er zijn, – dat wil zeggen, vóór het je overkomt. Ik ben nog nooit eerder doodgevroren. Maar ik heb er zeker wel over nagedacht. Sinds we op deze godvergeten ijsbal zijn geland is dat ook niet zo gek. Het zou relatief gezien soepel moeten verlopen. Je krijgt het koud, valt in slaap en wordt niet meer wakker, toch? Net als ik weg begin te zakken met de gedachte dat dit niet zo’n slechte manier is om dood te gaan, pingt mijn oculair. Ik knipper het scherm aan.

<Black Hornet>:Hé schat.

<Mickey7>:Hé Nasha. Wat kan ik voor je doen?

<Black Hornet>:Blijf daar. Ik ben in de lucht, over zo’n twee mi- nuten ben ik bij je.

<Mickey7>:Heeft Berto je gepingd?

<Black Hornet>:Ja. Hij denkt dat hij je daar niet kan oppikken.

<Mickey7>:Maar?

<Black Hornet>:Het ontbreekt hem aan de juiste motivatie.

Hoop is een vreemd iets, weet je. Een halve minuut geleden was ik er voor honderd procent zeker van dat ik dood zou gaan, en ik was er niet echt bang voor. Maar nu bonst mijn hart in mijn oren en loop ik in mijn hoofd een lijstje af van alles wat mis kan gaan als het Nasha werkelijk zou lukken om haar lifter daar aan de grond te zetten en me te redden. Is de bodem van de kloof wel breed genoeg voor een landing? En als dat zo is, zal ze me dan weten te lokaliseren? En zo ja, heeft ze dan genoeg kabel om me te bereiken?

En als dat lukt, hoe groot is de kans dat al deze activiteiten sluipers aantrekken?

Shit.

Shit shit shit.

Ik moet haar tegenhouden.

<Mickey7>:Nasha?

<Black Hornet>:Ja?

<Mickey7>:Berto heeft gelijk. Je kunt me niet terughalen.

<Black Hornet>:…

<Mickey7>:Nasha?

<Black Hornet>:Weet je het zeker, schat?

Ik sluit mijn ogen weer en adem in, adem uit. Het is alleen maar een gang naar de kuip, toch?

<Mickey7>:Ja, ik weet het zeker. Ik lig hier diep begraven, en ik ben behoorlijk toegetakeld. Ik denk eerlijk gezegd dat ze me sowieso zullen vervangen, zelfs als het je zou lukken om me op te pikken.

<Black Hornet>:…

<Black Hornet>:Oké, Mickey. Jij mag het zeggen.

<Black Hornet>:Je weet dat ik anders was gekomen, hè?

<Mickey7>:Ja, Nasha. Dat weet ik.

Ze valt stil, en terwijl ik daar zit zie ik haar signaal stijgen en dalen. Ze omcirkelt de plek. Volgens mij probeert ze mijn signaal te trianguleren zodat ze mijn precieze locatie heeft.

Ik moet dit laten ophouden.

<Mickey7>:Ga naar huis, Nasha. Ik meld me zo af.

<Black Hornet>:O.

<Black Hornet>:Oké.

<Black Hornet>:Hoe ga je het doen?

<Mickey7>:Wat doen?

<Black Hornet>:Er een eind aan maken, Mickey. Ik wil niet dat het net zo gaat als bij Vijf. Heb je een wapen?

<Mickey7>:Nee. Ik ben mijn burner bij mijn val kwijtgeraakt. En ik wil zo’n ding trouwens niet bij mezelf gebruiken. Het zou wel een snelle manier zijn, maar…

<Black Hornet>:Ja, daar kun je wel eens gelijk in hebben. Wat dacht je van een mes? Of een ijsbijl?

<Mickey7>:Nee, en nee. En wat zou ik volgens jou trouwens met een ijsbijl moeten doen?

<Black Hornet>:Ik weet niet. Ze zijn scherp, toch? Misschien dat je er je hoofd mee kunt inslaan of zoiets.

<Mickey7>:Luister, Nasha, ik weet dat je me probeert te helpen, maar…

<Black Hornet>:Je kunt ook gewoon de sluiting van je herademingsapparaat losklikken. Ik weet niet wat het eerst zal werken, het lage zuurstofgehalte of het hoge koolmonoxidegehalte, maar het zal in elk geval binnen een paar minuten gebeurd zijn.

<Mickey7>:Ja. Ik weet dat ik het nog nooit heb geprobeerd, maar ik heb zo het idee dat een langzame verstikkingsdood niet helemaal mijn ding is.

<Black Hornet>:Dus wat ga je doen?

<Mickey7>:Doodvriezen, denk ik.

<Black Hornet>:Ja, dat zal werken. Een vredig einde, toch?

<Mickey7>:Ik hoop het.

Haar signaal zakt bijna helemaal weg, het blijft net boven nul hangen. Ze moet zich ergens op het randje van het zendbereik bevinden.

<Black Hornet>:Hé. Je hebt alles toch wel opgeslagen, hè?

<Mickey7>: Niet de afgelopen zes weken.

<Black Hornet>:Waarom heb je niets geüpload?

Ik heb even geen zin om deze specifieke vraag te beantwoorden.

<Mickey7>:Gewoon te lui, denk ik.

<Black Hornet>:…

<Black Hornet>:Ik vind het vervelend voor je, schat. Dat vind ik echt.

<Black Hornet>:Wil je dat we contact met elkaar blijven houden?

<Mickey7>:Nee. Dit kan wel even duren, en als er daarbuiten iets gebeurt kun je nooit meer terugkomen, weet je nog wel? Je moet teruggaan naar de koepel.

<Black Hornet>:Weet je het zeker?

<Mickey7>:Ja, ik weet het zeker.

<Black Hornet>:Hou van je, schat. Als ik je morgen zie, zal ik je vertellen dat je vanavond als een echte prof bent heengegaan.

<Mickey7>:Dank je, Nasha. Hou ook van jou.

<Black Hornet>:Tot ziens, Mickey.

Ik knipper het venster dicht en zie hoe Nasha’s signaal naar de nul terugloopt. Dat van Berto is allang verdwenen. Ik kijk omhoog. Het gat staart me aan alsof het de reet van de duivel is en of ik nu vervangen word of niet, ik wil opeens niet meer dood. Ik schud mijn hoofd nog eens en sta op.

Ik heb een gedachte-experiment voor je: stel je voor dat je erachter komt dat je niet gaat slapen als je vannacht je bed in stapt, maar dat je doodgaat. Je gaat dood en iemand anders wordt de volgende ochtend in jouw plaats wakker. Iemand die al je herinneringen heeft. En die al je hoop, dromen, angsten en wensen heeft. Iemand die denkt dat hij jou is, en al je vrienden en geliefden denken dat ook. Maar je bent het niet, je bent niet de persoon die gisternacht ging slapen. Je bestond pas sinds vanochtend, en als je vannacht je ogen sluit zul je ophouden te bestaan. En vraag je nu eens af – zou dat in de praktijk enig verschil uitmaken in je leven? Zou je het zelfs wel merken?

Vervang ‘slapen’ door ‘verpletterd worden, verdampen of verbranden’ en je hebt mijn leven wel zo’n beetje. Problemen in een kernreactor? Laat mij maar. Moet er een twijfelachtig nieuw vaccin worden getest? Ik ben je man. Wil je weten of de badkuip absint die je hebt gebrouwen giftig is? Geef me maar een glas, stelletje eikels. Als ik doodga, kan er altijd een nieuwe versie van me worden gemaakt.

Door al dat doodgaan ben ik een verknipt soort onsterfelijke geworden. Ik kan me niet alleen herinneren wat Mickey1 allemaal deed, ik kan me herinneren dat ik hem wás. Dat wil zeggen, tot aan de laatste paar minuten. Hij – ik – stierf na een gat in de romp tijdens de missie. Mickey2 werd een paar uur later wakker, en hij wist niet beter of hij was eenendertig jaar oud en geboren op Midgard. En wie weet, misschien was hij dat ook wel. Misschien dat de originele Mickey Barnes door zijn ogen de wereld in keek. Waar zou je het aan kunnen weten? En misschien dat ik morgen als Mickey8 wakker word als ik hier op de rotsbodem ga liggen, mijn ogen sluit en mijn herademer losklik.

Toch twijfel ik er op de een of andere manier aan.

Nasha en Berto zien het verschil misschien dan wel niet, maar diep vanbinnen, op een onbewust niveau, ben ik er zeker van dat ik zou weten dat ik dood was.

Er zijn nauwelijks zichtbare fotonen hier beneden, maar mijn oculair pikt er in het infrarode schijnsel net genoeg op om rond te kunnen kijken. Het blijkt dat er een zestal gangen op deze spelonk uitkomt. Ze lopen allemaal naar beneden.

Dat zou niet zo moeten zijn.

Maar dat kun je wel van alles zeggen hier.

De gangen zien eruit als lavatunnels, maar volgens de overzichtskaart zou hier binnen een straal van duizend kilometer geen vulkanisme voorkomen. Het was een van de redenen waarom we ons eerste basiskamp hier hebben opgezet, hoewel het ver genoeg van de evenaar af ligt om dit kloteklimaat nog erger te maken dan het al is. Ik verken de randen van de spelonk. Alle tunnels zien er hetzelfde uit, ronde gangen met een diameter van drie meter. De manier waarop ze licht opgloeien vertelt mijn gezonde verstand dat de temperatuur daar iets hoger is, maar het meldt tegelijkertijd aan mijn onderbewustzijn dat ze me waarschijnlijk regelrecht de hel in voeren. Tussen de gangen zitten telkens zes passen.

Dat zou ook niet zo moeten zijn.

Maar ik heb geen tijd om me er zorgen over te maken. Ik kies een tunnel uit en begin te lopen.

Na zo’n halfuur begin ik me af te vragen of het misschien niet een beter idee zou zijn geweest als ik Nasha had verteld dat ik uiteindelijk niet van plan was om hier dood te vriezen. Het zou goed zijn als ze Berto pas een vermissingsrapport zou laten indienen als ik werkelijk dood was. De Unie doet over veel dingen niet al te moeilijk, in moreel opzicht, maar in de begindagen van de bio-geprinte lichamen en persoonlijkheidsdownloads zijn er behoorlijk foute dingen gebeurd, en op het moment kun je in sommige kolonies nog beter een seriemoordenaar of kinderrover zijn dan een Vervangbare.

Ik knipper mijn contactscherm aan, maar ik heb natuurlijk geen signaal hier. Er zit te veel rotsmassa tussen mij en de oppervlakte. Misschien is het maar beter zo. Nasha dacht door mijn verhaal dat het met me was afgelopen, ik weet bijna zeker dat dat de enige reden is waarom ze van een reddingspoging heeft afgezien. Ze zou omkeren en naar me op zoek gaan als ze wist dat ik hier rondloop met niets anders dan een beetje koppijn en een verstuikte pols, of ik het nou wou of niet.

En dat kan ik er niet bij hebben. Voor zover ik weet is Nasha het enige goede dat me de laatste negen jaar is overkomen, en ik zou niet meer met mezelf kunnen leven als haar iets zou overkomen.

Ik zou het niet kunnen, maar ik zou wel moeten, toch? Ik kan niet doodgaan – in elk geval niet permanent.

Maar goed, ik weet niet of ze me zou vinden, zelfs al wilde ze dat op dit moment. Het is hier net een mierenhoop, met om de tien meter een zijtunnel. Ik heb geprobeerd om de gangen te pakken die enigszins omhoog lijken te lopen, maar ik geloof dat dat niet echt gelukt is, ik heb geen idee welke richting ik op loop.

Het positieve is dat ik het niet meer koud heb. Ik dacht eerst nog dat ik onderkoeld zou raken, maar de infrarode gloed op de wanden is langzaam sterker geworden, en ik weet bijna zeker dat het warmer wordt naarmate ik dieper ga. Ik begin zelfs een beetje te zweten.

Wat nu prima is, neem ik aan – maar het wordt een ramp als het me lukt om hier uit te komen. Het was tien graden on- der nul toen ik door dat laagje ijs naar beneden viel. ’s Nachts zakt de temperatuur tot min dertig of meer, en de wind stopt nooit. Als ik een weg naar buiten vind, is het misschien wel een goed idee om in de tunnel te blijven tot de zon is opgekomen.

Ik ben aan het dagdromen over Nasha als ik het geknerp voor het eerst hoor. Het klinkt als een lading steentjes die van een granieten helling rolt, behalve dan dat het begint en weer op- houdt, begint en weer ophoudt. Ik haast me verder en kijk niet om. Nu weet ik zeker dat deze tunnels niet door de natuur gevormd zijn. Ik weet niet precies wat voor beest drie meter brede tunnels door rotsen kan graven, maar ik weet zeker dat ik hem niet wil ontmoeten.

Ik loop door en de geluiden klinken vaker en luider. Nu ben ik al bijna aan het rennen. Net als ik een zijtunnel ben gepasseerd realiseer ik me dat ik niet meer kan horen of de geluiden van achteren of van voren komen. Ik stop en draai me half om.

En daar is hij, ik kan hem bijna aanraken.

Hij ziet er globaal gezien als een sluiper uit, dat is niet gek: een gesegmenteerd lijf, de poten zijn harde, scherpe klauwen. De kaken zien er anders uit. Sluipers hebben één paar aan de voorkant. Dit creatuur heeft twee paar: een langer paar dat horizontaal boven de grond hangt, en een korter paar dat er loodrecht op staat. Net als een sluiper heeft hij nog een kort en handig paar voederpoten in de kaken en een ronde, getande muil.

Er zijn nog een paar belangrijke verschillen. Sluipers zijn wit – misschien als schutkleur in de sneeuw? Het valt moeilijk te zien in het zwakke infrarode licht, maar zover ik kan zien is dit ding bruin of zwart.

En sluipers zijn doorgaans een meter breed en wegen enkele tientallen kilo’s, terwijl mijn nieuwe vriend zo breed is als ik lang ben, de rest van het ding strekt zich uit in de tunnel. Vechten of vluchten? Geen van beide lijkt een goede optie te zijn. Ik hef mijn armen, laat hem mijn handpalmen zien terwijl ik langzaam een stap achteruit doe. Dat brengt een reactie teweeg. Hij richt zich op en opent beide paren kaken wijd. De voederpoten strekken zich naar me uit. Lichaamstaal. Voor iets als dit komen mijn geheven armen waarschijnlijk als een bedreiging over. Ik laat ze langs mijn lichaam vallen en doe nog een stap achteruit. Hij schuift naar me toe, de voorste segmenten deinen langzaam heen en weer als de kop van een cobra, en ik bedenk me dat ik naar Nasha had moeten luisteren en mijn herademer had moeten losklikken om de lokale atmosfeer zijn werk te laten doen. Om door een reusachtige duizendpoot verzwolgen te worden is toch echt niet de manier waarop ik eruit wil stappen.

De kaken klappen dicht – sneller dan ik kan reageren – om mijn benen, schouder en middel. De sluiper tilt me op en de voederpoten pinnen me vast. Zijn muil opent en sluit zich ritmisch op minder dan een meter afstand. Ik zie achter elkaar rijen en rijen zwarte tanden, zover als ik in deze gloeiend hete muil kan kijken.

Maar hij werkt me niet naar binnen, hij tilt me op en komt in beweging.

De voederpoten zijn geleed en eindigen in bossen tentakels die eruitzien als vingers, met twee centimeter lange klauwen aan het eind. Aanvankelijk stribbel ik nog tegen, maar de tentakels drukken mijn armen met een ijzeren greep tegen de kaken. Ik kan enigszins met mijn benen schoppen, maar ik kan nauwelijks iets raken. Ik neem aan dat we op weg zijn naar zijn nest. Een lekkere snack voor de kleintjes, misschien? Een speciaal cadeautje voor de vrouw? Hoe dan ook, als ik nu bij mijn luchtsluiting zou kunnen komen, zou ik hem openklikken. Maar dat is niet het geval, dus ik hang daar en probeer me voor te stellen hoe het zou zijn om in die muil vermalen te worden.

Het is een lange tocht, en op een gegeven moment dommel ik zelfs weg. Maar ik schrik wakker van het tandengeknars van deze gigantische sluiper, en tijdens de rest van de rit kijk ik toe hoe ze langs elkaar heen schuren terwijl de muil zich opent en sluit. Het is op een vreemde manier fascinerend. De tanden moeten voortdurend blijven groeien, of eruit vallen, of regenereren want het gaat gepaard met grof geweld.

Na een tijdje realiseer ik me dat de hoeken waarin ze langs elkaar schuren ervoor zorgen dat ze vlijmscherp blijven.

Uiteindelijk houden we halt in een ruimte die op de spelonk lijkt waarin ik ben gevallen. De sluiper beweegt zich door de ruimte naar een zijtunnel. Ik strek mijn nek. De gang lijkt na zo’n twintig meter dood te lopen. De provisiekamer, misschien? Hij zet me op de grond en opent zijn kaken. Met zijn voederpoten geeft hij me een duwtje en zijn kop trekt zich terug.

Ik weet niet goed wat er nu gaat gebeuren, maar ik weet zeker dat ik niet bij hem wil blijven. Ik begin de tunnel in te lopen. Er is iets vreemds met de wand aan het eind. Na een paar seconden realiseer ik me dat mijn oculair voor het eerst in uren duidelijk zichtbare fotonen registreert.

Als ik het eind van de tunnel bereik blijkt er geen rotswand te zijn. Het is samengepakte sneeuw. Ik leg mijn hand erop en duw, er valt een flink stuk weg en het daglicht stroomt naar binnen.

Op dat moment denk ik opeens terug aan toen ik negen jaar oud was en me in de cottage van mijn oma op Midgard bevond. Het was een zonnige lenteochtend, en ik had in mijn slaapkamer een spin gevangen. Ik hield hem gevangen door mijn handen in een kommetje tegen elkaar te houden en liep de trap af naar de voordeur terwijl ik zijn pootjes op mijn handpalmen voelde kriebelen. Vervolgens hurkte ik in de voortuin, opende mijn handen vlak boven de grond. De spin maakte zich uit de voeten en ik voelde me een barmhartige god.

Door het gat in de wand zie ik de met sneeuw bestoven bolling van onze koepel, op niet meer dan een paar kilometer afstand. Ik ben de spin. Ik ben de spin, en dat ding uit de tunnel heeft me zojuist in de tuin gezet.

Zodra ik buiten sta probeer ik eerst Berto, en vervolgens Nasha te pingen. Geen reactie. Dat is niet zo verrassend, denk ik. Het is nog vroeg, en ze waren tot gisternacht in de weer. Zou Berto me al als overleden hebben gerapporteerd, of zou hij tot vanochtend wachten? En hoeveel tijd zou het ze kosten om een nieuwe versie van me te maken? Ik ben er nooit bij geweest, dus ik weet het niet precies, maar volgens mij duurt het niet zo lang. Ik overweeg een bericht voor Berto achter te laten, maar iets zegt me om dat niet te doen. Als hij gisternacht meteen is gaan slapen, dan kan ik het hem zo persoonlijk vertellen. Zo niet… dan weet ik werkelijk niet wat er gaat gebeuren, maar ik heb het vreemde gevoel dat ik mijn huidige status van levende dan maar even voor mezelf moet houden. Een uur lang ploeter ik door kniehoge verse sneeuw tot ik de veiligheidsgrens heb bereikt. Desondanks is het voor de verandering eigenlijk wel een aangename ochtend. De temperatuur is iets boven nul, en dat is voor de eerste keer in bij- na een week. De wind is gaan liggen en de zon ligt boven de zuidelijke horizon als een dikke rode bal in de roze, onbewolkte hemel. We hebben een veiligheidsgrens aangelegd, op zo’n honderd meter van de koepel. Hij bestaat uit sensors op torens, automatisch reagerende geschutskoepels, boobytraps… het hele gedoe. Ik heb het nut ervan nooit begrepen. De sluipers zijn de enige grote beesten die we hier tot nu toe hebben gezien, en zij kunnen zich onder de sneeuw verplaatsen zonder dat de sensors hen opmerken – het zullen wel standaard actieprocedures zijn.

Het checkpoint dat naar de hoofdsluis leidt, wordt van- ochtend bemand door Security-lid Gabe Torricelli. Hij is zo’n spierbundel, maar spierbundel of niet, hij kan er best wel mee door. Hij is tot de tanden bewapend, in zijn volledige gevechtsuitrusting, minus de helm. Hij ziet eruit als een uit zijn krachten gegroeide bodybuilder met een te klein hoofd.

‘Mickey,’ zegt hij. ‘Je bent vroeg op pad vandaag.’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ach, je weet het. Even een wandelingetje. Waarom die gevechtsuitrusting? Wie hebben we de oorlog verklaard sinds ik op verkenningstocht was?’

Hij grijnst vanachter zijn herademer. ‘Nog niemand. Het gevechtstenue is niet verplicht bij een checkpointdienst, maar ik hou ervan.’ Hij gebaart in de richting vanwaar ik ben gekomen. ‘Dus Marshall laat je nog steeds verkenningsmissies uitvoeren in de heuvels?’

‘Ja. Waarom zou je dure apparatuur inzetten voor rotklusjes als je mij hebt, toch?’

‘Zo is het, ja. Nog iets bijzonders gezien daar?’

Ja, Gabe. Ik kwam een sluiper tegen met het formaat van een spaceshuttle. Hij droeg me naar de koepel en liet me toen gaan.

Ik weet bijna zeker dat hij een bewustzijn had. Gaaf, toch?

‘Nee,’ zeg ik. ‘Alleen maar veel rotsen en sneeuw.’

‘Ja,’ zegt hij. ‘Dat zal best. Marshall verdoet onze tijd met deze bullshit, vind je niet?’

Hm. Hij verveelt zich en wil een praatje maken. Dit moet ik afkappen.

‘Luister,’ zeg ik. ‘Ik zou graag nog wat met je kletsen, maar er is iets wat ik in de koepel moet doen vanochtend. Ik moet nu even verder, goed?’

‘Ja hoor, natuurlijk,’ zegt hij. ‘Ik neem aan dat ik je niet om je ID hoef te vragen, hè?’

‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik neem aan van niet.’

Hij haalt een tablet tevoorschijn, toetst iets in en gebaart me vervolgens naar binnen te lopen. Dat is mooi. Het zou kunnen betekenen dat Mickey8 nog niet bij de beveiliging is geregistreerd. Berto’s luiheid heeft me wellicht voor een ongekend aantal problemen gevrijwaard. Aan de andere kant heb ik deze situatie in de eerste plaats aan Berto’s luiheid te danken. Het zou misschien niet makkelijk geweest zijn, maar ik weet zeker dat hij gisteravond met wat apparatuur had kunnen terugkomen om me te bevrijden.

Een risico dat ik Nasha niet had laten nemen, maar Berto? Als hij had gewild, was ik ervoor gegaan.

Natuurlijk is het hele idee bij Vervangbaren dat je voor hen niet terug hoeft te gaan. Maar toch, hoe dit ook uitpakt, ik zal mijn maatstaven voor het kiezen van mijn beste vrienden moeten heroverwegen.

De eerste stop is mijn hut. Ik moet me omkleden, me enigszins opfrissen en een drukverband om mijn pols doen. Ik geloof niet dat hij gebroken is, maar hij is paars en gezwollen en zal waarschijnlijk de komende weken pijnlijk blijven. Daarna kan ik Berto opzoeken en ervoor zorgen dat hij niet iets stoms zal gaan doen. Ik moet Nasha ook pingen om haar even te laten weten dat ik het heb gered.

En ook nog om haar te bedanken voor haar bereidwilligheid, denk ik.

Ik loop de centrale gang van de koepel tot twee derde deel door, waarna ik de kale metalen trappen beklim om vier niveaus hoger in de ‘sloppen’ uit te komen. Dit is het gedeelte voor de lagere kaste, vlak onder het dak bevinden zich tientallen ruimtes van twee bij drie die door wanden van samengeperst plastic met dunne foam-deurtjes van elkaar worden gescheiden. Mijn hut is vlak bij het midden van de koepel, het is een dubbele die hoog genoeg is om je armen boven je hoofd te kunnen strekken – een van de voordelen die een Vervangbare heeft, geloof ik. Een beetje zoals de Azteken aardig waren voor hun moorddadige balspelers, tot het moment waar- op ze naar het altaar werden gesleept en hun hart eruit werd gerukt.

Ik realiseer me pas dat er iets mis is als ik mijn sleutel wil gebruiken. De deur is niet op slot. Terwijl mijn hart als een bezetene tekeergaat, duw ik de deur open. Er ligt iemand in mijn bed, iemand die mijn deken tot aan zijn kin heeft opgetrokken. Zijn haar zit op zijn voorhoofd vastgeplakt, en er zit een laagje op zijn gezicht dat eruitziet als opgedroogd snot. Ik doe twee stappen naar voren en duw de deur achter me dicht. Zijn ogen schieten open als die in het slot valt.

‘Hé,’ zeg ik.

Hij komt half overeind en brengt zijn hand naar zijn ge- zicht. ‘Wat…’ Hij kijkt me aan en zijn ogen worden groot.

‘Shit,’ zegt hij. ‘Ik ben Mickey8, toch?’

 

Lees verder in:

Mickey7

Mickey7 is een Vervangbare, en maakt deel uit van een expeditie van ruimte kolonisten naar de ijsplaneet Niflheim. Hij heeft een zeer specifieke rol in het team: bij elke gevaarlijke klus met grote kans dat een expeditielid het niet zal overleven, moet Mickey7 in actie komen. Gaat hij dood, dan wordt hij opnieuw gereproduceerd met bijna al zijn herinneringen intact.
Het is zeker geen droombaan, maar toen de allereerste Mickey het contract tekende had hij weinig opties. Schuldeisers zaten hem op de hielen en hij moest zo snel mogelijk het zonnestelsel verlaten.
Nu, na zes keer sterven, heeft Mickey7 leren leven met de bijzondere arbeidsvoorwaarden. Hij maakt zich klaar voor ... lees meer een nieuwe missie, en het onvermijdelijke gebeurt: hij stort in een afgrond. Het duurt niet lang voordat Mickey8 paraat staat. Maar is Mickey7 wel echt dood? En als dat niet zo is, kunnen er twee Mickeys tegelijkertijd bestaan?

Binnenkort verfilmd door Bong Joon-ho (Parasite, Okja en Snowpiercer) en met Robert Pattinson in de hoofdrol als Mickey7

€ 21,99