In Grond gaat de jonge studente Nur op zoek naar haar voorouders. Ze groeide op in een adoptiegezin in Frankrijk. Tijdens haar zoektocht naar haar biologische wortels belandt ze al gauw in Brussel. Gravend in haar familiegeschiedenis ontdekt Nur niet alleen sporen van de vrouw die haar grootmoeder was, maar ook van haar mysterieuze, jonggestorven oom Léon.

Lees nu het eerste hoofdstuk.


NUR, BRUSSEL, HERFST

Haastige pendelaars stuiteren langs mij heen. Allemaal mensen die de trein naar huis willen halen. Groene bordjes flikkeren in mijn blikveld. Uitgang. Sortie. Exit. Ik navigeer tegen de stroom in. Ik beweeg mij weg van huis.

Op het plein voor het station staat een lange rij taxi’s. Boven de hoge huizen gloeien strepen avondrood, in de verte klinkt getoeter. Een man komt kordaat naar me toe. Zijn kraag staat aan één kant rechtop. Hij brabbelt iets wat ik niet kan verstaan. Een krant. Hij verkoopt een krant. Ik begrijp dat hij het belangrijk vindt dat ik er een koop. Ik vis een paar munten uit mijn zak. Hij maakt een buiging.

Het geratel van de trolley is onuitstaanbaar. De wieltjes kletteren over de straatstenen. Ik weet min of meer waar ik naartoe moet. Een straat met statige herenhuizen, een paar blokken verderop. Ik proef een toets van metaal op mijn tong. De smaak van deze stad. In Toulouse vermengen uitlaatgassen zich met de zoetige geur van de platanen. Zelfs langs de drukste straten zitten er vleugjes plataan in het palet. Maar hier zijn weinig bomen. Als de lucht behalve naar metaal naar nog iets anders smaakt, dan is het vaagweg naar rubber.

Toch eens checken of ik in de juiste richting loop. ‘Volgende straat naar rechts’, meldt de navigatieapp. Op het scherm zie ik een gemiste oproep van ‘moeder’. Ergernis in mijn lijf. Ik blijf staan, kijk naar dat knipperende woord. Iedereen heeft er een, een moeder. Iedereen moet ervan weg, op zeker moment. ‘Nu rechts afslaan’, dringt de vrouwenstem van de navigatie aan. Ik gehoorzaam.

Zou ze nog boos zijn om het afscheidsdiner? Ik zei dat het goed zou zijn voor haar. Mijn vertrek. Mijn lange afwezigheid. Dat het een kans zou zijn om in de leegte te kijken in plaats van die de hele tijd met mij te vullen.

Ze belt me opnieuw. Er passeert een brommer, die mijn trommelvlies pijnigt. ‘Dag mama’, kreun ik.

‘Gaat het? Er is toch niets gebeurd?’

‘Nee, mama, ik ben onderweg naar het appartement van Siri. Er is veel lawaai op straat.’

‘Ben je te voet? Met al je bagage? Had je niet beter de metro kunnen nemen? Er is een halte vlak bij Siri’s huis.’

‘Ik ga liever te voet.’

‘Je gaat liever te voet. Altijd tegendraads, jij. Als het maar moeilijk kan.’


Ze lacht schamper en ik hoor een beetje bitterheid. Ze wil een doekje van me. Een doekje voor het bloeden. Ik heb het niet klaarzitten. ‘Ik bel je wel als ik geïnstalleerd ben.’

Ik zet er de pas in. Tegendraads. Zo ziet zij mij echt. Alsof ik mijn best doe om de dingen moeilijk te maken. Altijd weer is ze teleurgesteld. Over hoe ik eruitzie: ‘Doe dat haar uit je ogen, laat je schouders niet zo hangen.’ Over hoe ik me gedraag: ‘Kun je niet eens normaal doen als we gasten hebben?’
Over de muziek waar ik naar luister: ‘Zet eens iets anders op dan dat deprimerende IJslands gedoe.’ Over het feit dat ik graag alleen ben: ‘Zal er ooit iemand goed genoeg zijn voor jou?’ Het ononderbroken geratel van de trolley op het oneffen voetpad begint me te veel te worden. Alsmaar driester klinkt het. Tegelijk is het alsof de verontreinigde stadslucht dieper en dieper in mijn longen binnendringt. Hoe ver zou het nog zijn? ‘Volgende straat rechts aanhouden.’ Nog twintig minuten lopen.

Een park. Ik zie een bankje en ga zitten. Ook hier hebben de bomen het moeilijk. Bijna allemaal hebben ze verdorde stukken in hun groene kruinen. Hun bladeren hangen er suf bij. Ik kan de tonen van de bomen amper horen. Hun kracht is weg. Het is veel te droog, voor de zoveelste zomer op rij. Niemand maalt erom. Niet echt. Terwijl het niet minder dan
dramatisch is. Echt compleet dramatisch. Mijn longen doen pijn. Ademen lukt alleen met kleine teugjes. Je niet verliezen in paniekgedachten, fluister ik mezelf toe. Rustig blijven. Waar ben ik? In een park. Wat zie ik? Een bankje. Wat nog? Een vuilnisemmer. Wat nog? Een achtergelaten tijdschrift.
Ik ruik kalk. Het grind onder mijn voeten ruikt naar kalk. Langzaam adem ik in en uit. Ik sluit mijn ogen. In gedachten loop ik het erf van de boerderij in Frankrijk op. Bij het keukenraam zie ik het silhouet van moeder, zoals altijd is ze druk in de weer met iets. Ik loop de portierswoning voorbij waar Jacques woont met Roger, de kat. Ze verschijnen allebei in de deuropening. Dag Jacques, ik ben in Brussel nu. De lucht is er verschrikkelijk, maar ik denk toch dat het goed is dat ik naar hier gekomen ben. Jacques leunt tegen het portiek aan. Zijn baard zit in een houten ringetje. Hij heeft het leren vestje aan dat hij al droeg toen ik nog een klein meisje was. Met zijn hoofd knikt hij in de richting van de rivier. De kat loopt statig terug naar binnen en ik zet het op een lopen. Het slingerende paadje loopt zigzaggend naar beneden tussen de weggeknipte doorntakken. Hier en daar steken boomwortels uit de grond. Hoe verder ik afdaal, hoe dichter ik het
riviertje nader. De lucht wordt koeler en vochtiger. Ik laat mijn longen volstromen met zuurstof en ik word kalmer. Ik ben kalm.

Het kan toch niet waar zijn? Het slot wil niet openen. Een auto scheurt voorbij. Zweet parelt in mijn oksels. Is het mogelijk dat ik niet de juiste sleutel heb? Mijn T-shirt wordt een beetje vochtig. Ik wil echt naar binnen nu. Weg van dit lawaai. Ineens zwiert de zware voordeur open. Een vriendelijk uitziende man staat in de opening. Hij steekt zijn hand naar me uit.

‘Jij bent vast het nichtje van Siri. Ik ben Thibaut. Ik woon hier beneden.’

Ik neem zijn hand aan. ‘De sleutel werkt niet’, zeg ik onhandig.

‘Het is een slot met kuren’, antwoordt hij. Zijn blik is open. ‘Als je het trucje te pakken hebt, is het niet moeilijk.’ Hij komt op de stoep staan en trekt de logge voordeur dicht. ‘Je moet draaien en trekken tegelijk, hier, probeer het eens met jouw sleutel.’

Ik wil eigenlijk gewoon naar binnen maar ik doe wat hij zegt. Na een paar keer proberen lukt het. Thibaut verdwijnt het huis in met mijn trolley. Ik blijf treuzelend achter, om de een of andere reden komen mijn voeten niet in beweging. Thibaut komt met een onderzoekende blik terug naar buiten.
Vanuit mijn nek voel ik een blos opstijgen. Ik heb er een hekel aan als dat gebeurt. Hij grinnikt. ‘Siri heeft je waarschijnlijk niet veel verteld. Ik ben haar partner in de geluidsstudio, die zit hier in de kelder. Ze had me laten weten dat je vanavond zou aankomen.’

Siri had hem gewaarschuwd dat ik zou komen. Het nichtje zou aankomen. Ik loop naar binnen. In de gang staat een rommeltje aan fietsen. ‘Ik woon hier met mijn vriendin Lin en onze twee dochtertjes’, zegt Thibaut. Hij wijst met een glimlach naar de kinderfietsjes. ‘Trouwens, deze fiets mag jij gebruiken. Die is van Siri.’ Hij legt zijn hand op de enige racefiets in de
verzameling. Het is een vrij kleine fiets voor mijn lengte.

Op de eerste verdieping houdt hij alweer halt. ‘Jij hebt een douche boven maar als je eens een bad wil nemen, kan dat gerust in onze badkamer.’

Komaan, niet te veel meer treuzelen nu.

Als Thibaut de deur van het appartement opent, stroomt het licht over de treden. De ruimte wordt grotendeels ingenomen door een kookhoek en een tafel. Het appartement heeft enkel dakvensters, dat benauwt me een beetje. Langs een kant zitten er drie deuren. Ik voel de ogen van Thibaut branden op mijn rug terwijl ik ze alle drie open. Een slaapkamer, een berghok en een kleine badkamer. Ik blijf in het midden van de ruimte wachten tot Thibaut vertrekt. Hij bekijkt me van onder tot boven. ‘Als we je met iets kunnen helpen, zeg je het maar.’

Zodra hij de deur heeft dichtgetrokken, voel ik een lichte claustrofobie opkomen. Door de ramen kan ik wel lucht zien, maar geen bomen, geen aarde, geen groen. Het maakt de ruimte pijnlijk beknellend. Ik schuif een keukenstoel onder een van de dakramen en ruk het venster open. Dat is beter. Uitzicht op een spoorlijn. Een lijn die niet meer in gebruik is, lijkt me. Hier en daar groeien er struikjes en zelfs jonge bomen tussen de sporen. Het appartement knelt al wat minder. De lucht hierboven valt een stuk beter mee dan in de straten beneden. Ik laat mijn armen rusten in het raamkozijn. De hoogte daarvoor is precies goed. Wat lager in de dakgoot
staat een flinke scheut te blinken. Te midden van het verdroogde dakmos. Het is het begin van een berkenboom, de doorzetters onder de bomen. ‘Hoe heb je dat klaargespeeld, om deze droge zomer te overleven? Echt gezond zie je er niet uit. Laat je eens horen.’ Ik hoor amper iets.

Zie haar daar staan, mijn lieve achternicht, boven op een stoel om toch maar haar hoofd uit het raam te kunnen steken. Een natuurkind, dat zie ik zo. In de ban van het plantje dat zo dapper aan de dakgoot is ontsproten. Ik hoop dat ze zal kunnen aarden tussen deze muren.

Het doet me wat om dit exemplaar te observeren. Meer dan vijftig jaar al dool ik rond tussen de werelden. Veertig daarvan bracht ik door aan de zijde van Siri. Ze is wat men noemt speciaal. Of zoals de kinderen op school tijdens Siri’s opgroeien fluisterden: raar. In mijn tijd was het vaakst terugkerende woord dat voor mij werd gebruikt: achterlijk.

Een van de allergrootste misvattingen is volgens mij dat we niet talig zouden zijn. Persoonlijk kan ik het goed uitleggen. Al moet ik toegeven dat ik dat in mijn aardse hoedanigheid niet kon demonstreren. Maar een continue stroom van gedachten is er altijd geweest. In welgeformuleerde innerlijke zinnen.

Wat is ze rijzig en prachtig. Alleen jammer dat haar schouders een beetje hangen. Met een mooie houding kom je een heel eind. Echt een ziekte van deze tijd is het, mensen lopen voortdurend voorovergebogen met hun hoofd op hun apparaten gericht. Het maakt dat ze amper nog de rug kunnen rechten, laat staan met een nobele blik de wereld aanschouwen. Niettemin: ik ben verheugd dat zij hier is aanbeland. Zeer verheugd. Haar komst betekent zowaar het begin van een nieuwe episode in het familie-epos! Er is geen houden meer aan nu. In mijn jonge jaren zei men: het spel zit op de wagen! Niet dat ik nu oud ben. Technisch gesproken ben ik blijven steken in mijn jaren als jongeling.


Meer lezen?

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Eva De Groote

Eva De Groote debuteerde in 2018 met de roman Na de regen. Naast verhalen maakt ze ook podcasts. Pas na het afronden van Grond besefte ze hoeveel verlangen erin school om meer te weten over haar eigen geschiedenis. Ze ging op zoek naar de grootmoeder die nooit grootmoeder werd en vond antwoorden over de relatie met haar eigen moeder. Het relaas van deze zoektocht kun je beluisteren in de podcast Nabij. www.evadegroote.be www.selkie.be (Foto auteur: Thomas Sweertvaegher ©)