Op 27 januari 1945 bevrijdden soldaten van het Sovjetleger de overlevenden van het concentratiekamp Auschwitz, en daarom herdenken we dezer dagen de slachtoffers en gruwelen van de Holocaust. Door genocide zijn ongeveer 6 miljoen Joden omgekomen. Ter nagedachtenis, en omdat we de gruwelen van de oorlog nooit mogen vergeten, delen we vandaag een leesfragment uit Het XXste Transport naar Auschwitz, een boek uit de reeks ‘Verhalen uit WO II’.
De kampen overleven
De gedeporteerden van het XXste Transport die in leven waren gebleven, brachten meer dan anderhalf jaar door in Auschwitz of in andere kampen. Mannen zoals Willy Berler, die in Monowitz in zware arbeidscommando’s terecht waren gekomen, waren na een tijd amper nog in staat om te werken.
Zij werden ziek en verzwakt afgevoerd naar de Häftlingskrankenbau, de ziekenboeg van het subkamp. Toen de SS-dokters beslisten om hen in leven te laten, werden zij naar het moederkamp Auschwitz I gebracht. Vervolgens konden zij terug naar Buna-Monowitz worden gestuurd of moesten zij elders in het Stammlager of in een van de ontelbare nevencommando’s arbeid verrichten.
Om samenwerking en solidariteit tussen de gevangenen tegen te gaan verplaatste de kampadministratie de geïnterneerden geregeld naar andere commando’s. Het commando waarin men terechtkwam, was bepalend om Auschwitz al dan niet te overleven.
Ook de overlevende vrouwen van het XXste Transport werden met de onmenselijke omstandigheden in Auschwitz geconfronteerd. Terechtkomen in de ziekenboeg van het kamp was zeer gevaarlijk omdat daar regelmatig selecties gebeurden door SS-dokters om ruimte te maken voor nieuwe gevangenen in het kamp.
Ondanks Mala’s hulp kregen wij toch allerlei ziekten, zoals tyfus, scheurbuik, dysenterie, steenpuistziekte, abcessen, schurft, tbc…
Sarah Goldberg getuigde na de oorlog: ‘Mala Zimetbaum liet ons indelen bij het Schuhkommando waar wij beschut waren tegen weer en wind. We werden door vier kapo’s bewaakt: een vrouw en drie mannen. Allemaal beroepsmisdadigers… Knuppelslagen, straffen, fysieke en geestelijke vernederingen, honger, urenlange appels in de kou, tot 25 tot 30 °C onder nul werden ons niet bespaard. Ondanks Mala’s hulp kregen wij toch allerlei ziekten, zoals tyfus, scheurbuik, dysenterie, steenpuistziekte, abcessen, schurft, tbc… Toen ik met tyfus in het Revier (de ziekenboeg van het kamp) belandde was het nogmaals Mala die mij redde. Zij smeekte een Tjechische verpleegster mij te helpen ontkomen aan een selectie van dokter Mengele. Zeven personen op driehonderdvijftig overleefden die selectie.’
De dodenmarsen
In 1944 was de Duitse nederlaag onafwendbaar. De SS’ers in Auschwitz stelden van toen af alles in het werk om de bewijzen van hun gruweldaden uit te wissen. Tussen de zomer van 1944 en januari 1945 werden duizenden gevangenen en ongelofelijke hoeveelheden goederen met treinen en vrachtwagens naar Duitsland overgebracht.
David Frenkiel had voor de oorlog een kledingzaak in Brussel. Hij liet zijn winkel over aan twee zogenaamde associés. David was ongehuwd en werkte voor het Onafhankelijkheidsfront. Hij werd ingezet voor het overbrengen van wapens en munitie en het verspreiden van verzetsbladen. Tijdens een razzia in de Brusselse Lombaerdstraat op 5 maart 1943 werd hij aangehouden. De Gestapo in de Louizalaan ondervroeg hem hardhandig om contactadressen te krijgen. Hij werd overgebracht naar Breendonk en verbleef er slechts twee dagen. Als Jood werd hij overgebracht naar de Dossinkazerne en op transport gezet. Net zoals Willy Berler werd hij geselecteerd voor dwangarbeid in Auschwitz-Monowitz. Hij kwam er terecht in een werkcommando.
Het regime was er zeer streng. Voor kleine vergrijpen zoals het ruilen van een hemd of sigaretten tegen voedsel, of het stelen van aardappelschillen, werden er strenge straffen uitgesproken. David Frenkiel werd bestraft met vijf dagen opsluiting in de Stehzellen, cellen waarin de gevangenen alleen maar konden staan. In december 1944 werd hij geëvacueerd naar Gleiwitz en dan naar Dora vervoerd in een open laadwagon.
Van de ongeveer 175 gevangenen in één wagon leefden er bij aankomst nog een zestigtal.
Van de ongeveer 175 gevangenen in één wagon leefden er bij aankomst nog een zestigtal. Frenkiel werkte er twee weken in de ondergrondse tunnel. Met de dodenmars bereikte hij Bergen-Belsen, waar hij op 15 mei 1945 door de Britten werd bevrijd. Eind mei 1945 werd hij gerepatrieerd naar België.
De laatste maanden gevangenschap in de concentratiekampen hebben velen niet overleefd. De overplaatsingen naar andere kampen en de dodenmarsen werden velen fataal. Op 17 en 18 januari 1945 ging de SS over tot de volledige evacuatie van Auschwitz I, II en III. Het ging om ongeveer 58.000 gevangenen; 20.000 kwamen uit het hoofdkamp en Birkenau, de anderen uit Monowitz en andere nevenkampen.
De gevangenen die nog konden lopen, gingen met de zogenaamde dodenmarsen in lange rijen naar concentratiekampen die dieper in het ineenstortende Derde Rijk gelegen waren. Massa’s gevangenen moesten onder dwang grote afstanden te voet af leggen. Vanuit Auschwitz ging het naar Wodzislaw, een afstand van ongeveer 125 kilometer. Ongeveer 15.000 mensen stierven tijdens de barre voettocht door de extreme weersomstandigheden, het gebrek aan voedsel en medische verzorging.
Verzwakte of protesterende gevangenen werden door de bewakers ter plaatse neergekogeld. Vanuit Wodzislaw werden de gevangenen in goederenwagons gestouwd en naar andere concentratiekampen in het westen gedeporteerd. De meeste overlevenden van het XXste Transport moesten deze dodenmarsen ondergaan. Een enkeling, Alfred Kains, wist te ontsnappen.
De gevangenen werden na de dodenmarsen verspreid over verschillende concentratiekampen in het westen: Buchenwald, Flossenburg, Ravensbrück, Dachau, Mauthausen, Gross-Rosen, Mittelbau-Dora, Bergen-Belsen, Sachsenhausen en Neuengamme.
De laatste maanden voor de bevrijding
Door de enorme toestroom aan gevangenen zaten de kampen in Duitsland overvol. De hygiënische omstandigheden verslechterden heel vlug, waardoor besmettelijke ziekten zoals tyfus uitbraken. Uitgehongerde gevangenen die besmet raakten hadden weinig overlevingskansen en stierven in grote aantallen, terwijl hun bevrijding zo nabij was. Dat tragische lot was onder anderen weggelegd voor Naftali Heffner.
Uitgehongerde gevangenen die besmet raakten hadden weinig overlevingskansen en stierven in grote aantallen, terwijl hun bevrijding zo nabij was.
De Nederlandse kleermaker Naftali Heffner werd op 28 januar 1945 van Auschwitz naar Mauthausen overgebracht. Na één week (3 februari 1945) werd hij op transport gezet naar Neuengamme. Een Duitse overlijdensakte vermeldt dat hij stierf tussen 3 februari en 31 mei 1945. Na een ontsnapping uit Transport XX waarbij hij gewond werd, na een tweede transport naar Auschwitz en verschillende selecties en de dodenmars overleefd te hebben, stierf hij dus vlak voor de bevrijding.
Zij die de dodenmarsen en de nieuwe gruwelkampen overleefden, werden bevrijd door de geallieerde legers. In de namiddag van 27 januari 1945 bevrijdde het Rode Leger Auschwitz en alle erbij behorende kampen. In het hoofdkamp, in Birkenau en in Monowitz waren nog ongeveer 7.000 gevangenen in leven. In augustus 1944 zaten er nog 105.168 mensen opgesloten.
De dodenmarsen en transporten naar het westen hadden ervoor gezorgd dat het merendeel van de nog levende gevangenen zich in de westelijke concentratiekampen bevonden. Die werden bevrijd door de Britten en de Amerikanen. Het eerste concentratiekamp dat ze aantroffen was dat van Natzweiler-Struthof in de Elzas. Officieel werd het op 23 november 1944 door de Amerikanen bevrijd. Het lag er volledig verlaten bij, want op 22 september waren alle gevangenen door de SS geëvacueerd.
In Duitsland was het eerste concentratiekamp waar de westelijke geallieerden met de slachtoffers van de nazigruwelen werden geconfronteerd Buchenwald. Vele gevangenen, zoals Willy Berler en Moise Zechel, waren zo verzwakt dat ze hun bevrijding uit Buchenwald nauwelijks bewust meemaakten.
In zijn autobiografische boek beschrijft Willy Berler hoe hij op zijn verjaardag op 11 april 1945 bevrijd werd in Buchenwald: ‘Op 11 april 1945 werd ik vijfentwintig jaar. Die dag bevrijdden de Amerikanen ons in Buchenwald. Op dat moment voelde ik niets. Ik voelde me ziek, slecht, uitgeput. Maar vooral voelde ik me moreel uitgedoofd. De horror, de honger, de ontgoochelingen en vooral de vernietiging van mijn persoonlijkheid hadden te lang geduurd. Generaal Patton heeft de Duitse notabelen van Weimar verplicht het kamp te bezoeken in de staat zoals het erbij lag. Mijn geest heeft het amper geregistreerd. Wat me wel is bijgebleven… Ze passeerden me in stilte, goed gekleed. Ik weet niet of het spektakel hen ontroerd heeft.’
De horror, de honger, de ontgoochelingen en vooral de vernietiging van mijn persoonlijkheid hadden te lang geduurd.
Epiloog
Van de 1.631 weggevoerden van het XXste Transport overleefden er slechts 151 de gruwel van de nazikampen en de dodenmarsen; 85 mannen en 66 vrouwen. Onder de 151 overlevenden waren er ook drie gedeporteerden jonger dan vijftien jaar. Het klinkt verschrikkelijk maar uiteindelijk telde het XXste Transport een relatief hoog percentage overlevenden, namelijk 10,8% van alle gedeporteerden. Vergeleken met de 4,9% gemiddelde overlevingskans van alle deportaties samen, was Transport XX ook in dat opzicht uitzonderlijk.