Olga Grjasnowa vertelt in God is niet verlegen het lot van twee jonge mensen die Syrië ontvluchten. Ter ere van de Internationale Dag van de Vluchteling delen wij graag de eerste hoofdstukken met je.

Door het raam is alleen nog het blauw van de hemel zichtbaar.
Door het raampje van het vliegtuig zijn de eerste velden al te zien, gevolgd door een huizenzee die weer verdwijnt, daarna zwenkt het draagvlak naar boven en door het raam is alleen nog het blauw van de hemel zichtbaar. De vleugel gaat weer omlaag en Hammoudi ziet een door de zon verzengd veld. De wielen komen hard op de grond neer.

De internationale luchthaven van Damascus is sinds Hammoudi’s laatste bezoek nauwelijks veranderd. Achter de balies, waarvan de verf afbladdert, staan dezelfde slechtgehumeurde douanemannen als altijd. Nors bestuderen ze zijn paspoort en wijzen hem erop dat het over een paar dagen verloopt.

‘Daarom ben ik hier,’ zegt Hammoudi. De douaneman in zijn slechtzittende uniform jaagt hem weg.

Hammoudi is graag in Syrië, maar altijd met bedenkingen: zijn hele leven lang werd hem ingeprent dat er hier geen toekomst was en dat hij op z’n laatst na zijn studie naar Canada, Australië of Europa zou moeten emigreren. Het leven dat hij in Syrië had geleid, bevestigde zijn bedenkingen.

De bagage laat lang op zich wachten. Een paar grote families worden ongeduldig; kinderen jengelen; een man met grijzend haar steekt een sigaret op en wordt door het bewakingspersoneel terechtgewezen; schoonmaaksters lopen demonstratief langzaam met hun emmer water op en neer, zonder iets schoon te maken. Als het licht boven de bagageband eindelijk op rood springt, scharen ze zich allemaal rond de tunnel en iedereen probeert een strategisch gunstige plaats te bemachtigen, ten slotte winnen twee blonde mannen met een rossige baard die hard in Zwitsers Duits met elkaar praten. Als de carrousel zich eindelijk in beweging zet, gaat er een gefluister door de menigte. De bagage wordt vlug van de band gepakt. Tassen, koffers van de meest uiteenlopende materialen, balen, rugzakken en dozen worden op de schouder genomen, op de bagagewagentjes gezet en euforisch in de richting van de uitgang geduwd.

Achter het hek van de aankomsthal staan een heleboel mensen uit te kijken naar hun familie en vrienden, en zodra de deur naar de bagagehal op een kier opengaat, stormen ze eropaf. Een politieman spoort hen telkens weer aan niet te dicht bij de deur te komen. Op de gezichten wisselen vreugde, nieuwsgierigheid en ontzetting elkaar met korte tussenpozen af. Her en der staan kinderen verloren met een ballon in hun hand, baby’s wrijven van vermoeidheid in hun ogen terwijl hun vader met een bosje bloemen staat te zwaaien.

Nu vallen ze hem om de hals en kussen zijn wangen.
Ook Hammoudi wordt onthaald door een luidruchtige menigte. Eigenlijk was hij van plan meteen een taxi naar het hotel te nemen. Hij gunde zich graag wat rust – twee nachten alleen slapen, ver van Claire en ook van zijn familie, die in Deir ez-Zor op hem wacht. Even een time-out, tijd alleen voor zichzelf. Om die reden had hij zijn aankomsttijd niet doorgegeven aan zijn vrienden in Damascus. Die vatten zijn stilzwijgen op als vergeetachtigheid en zochten de aankomsttijd gewoon op internet op. Nu vallen ze hem om de hals en kussen zijn wangen. Hammoudi wordt met zijn zware koffer vol cadeaus in de auto gezet.

Hoewel het boven zijn budget ligt, heeft Hammoudi een kamer in het Four Seasons geboekt. Pas een paar weken geleden is hij in Parijs met onderscheiding geslaagd voor zijn specialisatie tot plastisch chirurg. Vijf jaar lang heeft hij naar dit moment toegewerkt en toen het zover was, voelde het aan als iets waar hij recht op had. Daarna solliciteerde hij bij de drie beste ziekenhuizen van de stad en het duurde niet lang voor hij door alle drie werd uitgenodigd voor een gesprek. Hammoudi was lang, slank, vriendelijk en charmant. Zijn Frans was onberispelijk. Maar doorslaggevend was de perfecte symmetrie van zijn gezicht – hij was precies de man die je ertoe in staat achtte de gangbare schoonheidsnormen te hebben verinnerlijkt. Hij koos snel voor het ziekenhuis dat hem het beste aanbod had gedaan en kreeg prompt zijn arbeidsovereenkomst per post toegestuurd. Diezelfde avond vierde hij de gebeurtenis met zijn vriendin Claire bij een duur diner met veel champagne. Daarna organiseerde hij zijn reis naar Syrië, waar hij zijn paspoort moest laten verlengen–een louter formele aangelegenheid, waar zijn verblijfsvergunning in Frankrijk van afhing en die hij graag wilde koppelen aan een korte vakantie.

De marmeren vloeren van de receptiehal van het Four Seasons zijn zo schoon dat ze blinken en de vele bloemstukjes verspreiden een morbide geur. Hammoudi wordt door twee medewerkers van de bewakingsdienst gecontroleerd en hij wordt bijna niet in het hotel binnengelaten, omdat hij geen buitenlander is. Over twee uur komen zijn vrienden hem weer ophalen, hij heeft hun gevraagd hem tijd te geven voor een middagdutje en een douche.

Zijn kamer is luxueus ingericht, het bed breed en hard, het beddengoed stralend wit en fris gestreken, de minibar goed gevuld, en de meubels zijn uitgevoerd in de stijl van Damascus. Op de kleine tafel staat een weelderige bos bloemen. In elk geval ruikt die bos beter dan de bloemstukjes in de lobby. Hammoudi laat water in de badkuip lopen en draait Claires nummer.

’s Avonds gaat hij met zijn vrienden uit.
’s Avonds gaat hij met zijn vrienden uit. Een luidruchtige groep vrouwen en mannen halverwege de dertig, sommigen al getrouwd, anderen gescheiden of gewoon single, lesbisch of in een relatie die nergens toe leidt. Ze lopen door de binnenstad van Damascus, stappen bars binnen, drinken arak, bestellen een hapje eten, nog meer arak en nog meer eten. Ze lachen, schreeuwen, roddelen en maken ruzie. Ze gedragen zich opvallender dan ze vroeger deden, want ze proberen de band tussen hen weer aan te halen, te verzekeren dat ze elkaar niet vergeten zijn, dat ze nog steeds bevriend zijn.

Hammoudi doet zijn best aansluiting te vinden bij het leven van zijn vrienden, de volgorde van hun partners en kinderen en hun beroepsmatige etappes bij te houden, maar algauw gonst het in zijn hoofd. Hij weet niet dat de oude kliek uit zijn studententijd ondertussen alleen nog vanwege hem bijeenkomt – in de jaren van zijn afwezigheid zijn hun levens steeds meer uit elkaar gegroeid.

Aanvankelijk voelen ze allemaal de beklemming, ze gaan onhandig met elkaar om, maar na een poosje worden ze meer ontspannen, wat niet in de laatste plaats te danken is aan het effect van de alcohol. Ze halen herinneringen op aan gebeurtenissen uit hun jeugd, strooien met namen van kennissen, plaatsen en straten die Hammoudi zich nauwelijks kan herinneren.

Ook Damascus herkent Hammoudi bijna niet meer. De binnenstad werd de laatste vijf jaar opgewaardeerd: piepkleine kruidenierszaken moesten sluiten en werden als ‘Zara’ of ‘Benetton’ heropend; bakkerijen maakten plaats voor cafés waar cappuccino met sojamelk tegen Europese prijzen geserveerd wordt; buurtwinkels, waar je gewoonweg alles kon kopen, van een schroevendraaier tot een jerrycan, moesten voor telefoonwinkels wijken.

Bij het eerste ochtendlicht ploft Hammoudi op zijn peperdure hotelbed neer en valt meteen in slaap, terwijl de vloeken van dronken nachtbrakers en het gezang van de muezzin, die oproept tot het ochtendgebed, door de open ramen naar binnen dringen.


Amal is bang, wat ze probeert weg te acteren
Amal is bang, wat ze probeert weg te acteren. Haar hele leven heeft ze de mensen om zich heen bestudeerd, haar familie, haar vrienden, haar minnaars, wildvreemde mensen. Ze heeft hun mimiek en hun gebaren goed in haar geheugen geprent om die later op het podium exact te kunnen weergeven. Ze heeft personages, stemregisters en emoties aangeleerd. Als jong kind, voor ze kon praten, imiteerde ze al mensen. Toch kon ze haar wens om actrice te worden lange tijd niet voor zichzelf toegeven. Ze dacht dat ze niet getalenteerd en knap genoeg was om op een podium te staan. Ze vond haar heupen te breed, haar neus te lang en haar eigen stem niet krachtig genoeg. Bovendien zinspeelde haar vader er altijd op dat dit beroep niets voor deugdzame vrouwen was. Dus behaalde Amal eerst een diploma in Engelse literatuur, maar de boeken bevredigden haar niet, en zo ging ze op een dag toch naar de auditie bij het gerenommeerde Instituut voor Dramatische Kunst.

Dat lijkt voor haar allemaal erg lang geleden. Nu heeft de angst zich als een parasiet in haar borstkas genesteld. Amal weet precies wat haar zou kunnen overkomen, maar ze weet niet wanneer en of het zal gebeuren, en die onzekerheid doet haar huiveren. Te veel mensen in haar omgeving werden gearresteerd, gefolterd of zijn gewoon verdwenen, wat op hetzelfde neerkomt.

Damascus is een lawaaierige, chaotische en hectische stad, overvol met het getoeter van bussen en taxi’s, het geschreeuw van straatventers, het gezoem en gedruppel van airconditioningsinstallaties aan de voorgevels van de huizen, wat zich vermengt met de luide muziek die vanuit autoraampjes en bars naar buiten dreunt. In Damascus verdrink je in de geschiedenis en haar superlatieven. Maar vandaag is de stad in een spookachtige stilte gehuld. Geen verkeer, geen gesprekken, zelfs geen gefluister is te horen. Grijze wolken hebben de hemel dichtgetrokken. Amal kijkt telkens weer naar de mannen van de geheime dienst, terwijl haar lichaam al hun bewegingen en geluiden waarneemt. Het gordijn voor een raam van het huis aan de overkant beweegt. Een oude vrouw probeert zo onopvallend mogelijk door het zware damast te spieden, en op dat moment besluit Amal dat ze zich nooit meer achter een gordijn wil verstoppen, niet vandaag, niet morgen en ook niet over veertig jaar, en dat op deze plek blijven staan de enige manier is om dat te bereiken, wat er ook gebeurt.

De eerste betoging vond twee dagen geleden plaats.
De eerste betoging vond twee dagen geleden plaats. De lucht voelde na de winter voor het eerst weer mild aan, bijna warm. Amal en een paar vrienden gingen met kartonnen borden van A4-formaat op weg naar het parlement. Amals sjaal was ver over haar gezicht getrokken. Ze hadden de spandoeken niet tevoorschijn durven halen. Aan het eind van de betoging keken ze elkaar niet aan en gingen ze zo snel mogelijk uiteen. Ze schaamden zich omdat ze na een betoging heimelijk wegliepen, terwijl mensen in andere landen zichzelf in brand staken.

De eerste dagen van de revolutie dachten de optimisten dat de internationale media en Al Jazeera verslag zouden doen van de demonstraties. Ze dachten dat het buitenland hen niet in de steek zou laten als ze van hun staat alleen dat eisten wat schijnbaar ook de rest van de wereld van die staat verlangde. Niemand dacht er echt aan het regime omver te werpen – het ging hun alleen om hervormingen. Een paar kleine concessies van de machthebbers.

De mensen waren het namelijk zat. Amal was het zat, haar broer was het zat, haar vrienden, haar studiegenoten, kennissen, onbekenden op straat, alle ordinaire kunstenaars waren het zat. Ze waren de corruptie, de willekeur van de geheime diensten, hun eigen machteloosheid en de voortdurende vernederingen zat. Ze waren het zat dat alle openbare bibliotheken, vliegvelden, stadions, universiteiten, parken en zelfs kleuterscholen waren vernoemd naar de familie Assad. Ze waren het zat dat hun vaders, broers en ooms in de gevangenis zaten. Ze waren het zat dat de hele familie geld bij elkaar moest leggen om voor hun zonen de militaire dienstplicht af te kopen, terwijl op de kabeltelevisie Noord-Amerikaanse tieners auto’s cadeau kregen en rond de wereld reisden. Ze waren het zat elke ochtend op school ‘Assad, tot in alle eeuwigheid’ op te dreunen en te zweren dat ze zouden strijden tegen alle Amerikanen, zionisten en imperialisten. Ze waren het zat dat ze tijdens het schoolvak politieke vorming citaten van Assad uit het hoofd moesten leren waarvan ze later in een proefwerk de ontbrekende elementen moesten invullen en die ze chronologisch moesten rangschikken. Ze waren het zat om bij het vak militaire vorming te leren een geweer uit elkaar te halen en het weer in elkaar te zetten. Ze waren het zat als dieren te worden behandeld. En ze waren het vooral zat dat ze dit allemaal niet mochten uitspreken.

En ze waren het vooral zat dat ze dit allemaal niet mochten uitspreken.
Amals generatie is de eerste die niets anders kent dan de totale macht van de Assad-clan. Geheel in tegenstelling tot hun ouders en grootouders, die zich nog goed de eindeloze staatsgrepen voor de machtsovername van Hafiz al-Assad herinneren of het bloedbad van 1982 op de moslimbroeders in Hama, waarmee de regering met succes had getoond dat ze niet met zich liet spotten. Sindsdien treedt het Assad-regime op als een door God gegeven orde. Meer nog: Bashar al-Assad is groter dan God, dat wordt tenminste gesuggereerd door zijn alomtegenwoordigheid en die van zijn vader, zijn broer, zijn vrouw en hun drie kinderen, al is het in de vorm van portretten die op elke hoek van het land hangen, als vogelverschrikkers die de mensen bang moeten maken en verdrijven.

Vanuit haar ooghoeken ziet Amal de alevitische actrice Fadwa Soliman, die ze al lang bewondert, en even brengt die aanblik haar tot bedaren. Ze haalt diep adem en pakt met haar rechterhand haar linkerhand beet om het beven te doen stoppen. Niemand weet wat er hierna gaat gebeuren. Misschien zal het regime met de demonstranten een voorbeeld stellen, ze allemaal arresteren of met geweld uiteendrijven.

Na een hele tijd, waarin de demonstranten niets anders doen dan bij elkaar staan en de leden van de geheime dienst gadeslaan, loopt een kleine man in een te grote leren jas weg van de bijeenkomst en stevent af op het dichtstbijzijnde café. Hij is een van de belangrijkste kunstenaars van Syrië. Amal en ongeveer twintig anderen volgen hem als een groep kleuters, opgelucht dat ze aan het gevaar zijn ontsnapt.

Al Raouda, wat ‘Tuin van Eden’ betekent, is een traditioneel café van Damascus, waar alcohol en lichte gerechten worden geserveerd, en dat vooral druk wordt bezocht door oppositionelen, homoseksuelen, lesbiennes, jonge verliefden en kleine criminelen. In de Tuin, die met wit en bruin marmer is bekleed en soms echt aan het paradijs doet denken, verzamelen zich nu de demonstranten. Ze praten openhartig, ook al is het extreem hypothetisch, over concessies van het regime en flirten openlijker dan ooit met elkaar. Nadat Amal al haar kennissen om de beurt heeft gegroet, gaat ze naar het toilet, ze laat koud water over haar polsen stromen, spat het in haar gezicht en ademt diep in en uit. Haar lichaam beeft, terwijl de spanning uit haar wegstroomt. Ze is verbluft dat de demonstratie zo rustig is verlopen. Amal heeft nog nooit het gevoel gehad dat ze deel uitmaakte van een groep, maar voor het eerst vindt ze de gedachte daaraan niet onaangenaam.

Ontdek meer over het boek God is niet verlegen:

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Olga Grjasnowa

Olga Grjasnowa (1984) werd geboren in Azerbeidzjan en emigreerde op haar twaalfde met haar familie naar Duitsland. Haar zeer succesvolle debuutroman, Een Rus is iemand die van berken houdt, werd bekroond met diverse literaire prijzen en ook haar tweede roman, De juridische schimmigheden van een huwelijk, werd zeer goed ontvangen.   Foto auteur (c) René Fietzek