Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo is een bundeling bitterzoete verhalen uit het leven van een geboren lanterfanter. Soms geestig, soms weemoedig, maar altijd autobiografisch. Speciaal voor jullie selecteerde Jo Komkommer een verhaal uit zijn bundel Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo. Veel leesplezier!

De laatste zomer van de hemelbestormers

‘Zullen we naar de film gaan?’

Het was een dinsdag in augustus tijdens de zomer van 1993 en tegenover mij zat Jolanda, een prachtig Hollands meisje. Sinds kort waren we een koppel. Ze kwam uit Roosendaal – een uit de kluiten gewassen treinstation dat zich in de buurt van de Belgische grens voor de beschaving verscholen houdt – maar woonde al sinds jaar en dag in San Francisco en straalde het onbekommerde vrijheidsgevoel van haar adoptiestad uit. Opgetild door prille liefde beleefden we onze eerste weken samen als een roes. De hele wereld leek alleen om ons te draaien; andere mensen – hoe druk in de weer ook – werden gedegradeerd tot figuranten, tot ruis op de achtergrond. In kroegen waar krakende operaplaten weerklonken, dronken we kahlua met koffie en probeerden elkaar te ontdekken. Onder elke afgepelde laag bleek een al even boeiende te zitten.

Voor één keer had ik niet het idee dat het leven zich elders afspeelde. Jolanda nam me mee op verkenningstochten door haar San Francisco en omdat ze de kunst verstond een bohemien-levensstijl te combineren met een hang naar smaakvolle luxe, deden we ons in geblindeerde hotelkamers tegoed aan sushi met wine coolers, zaten we meer in taxi’s dan in musea en pasten we kleren in boetiekwinkels waar zonen en dochters van filmsterren kind aan huis waren en alleen al het betasten van de stoffen een vermogen kostte. Of we huurden een felgekleurde décapotable sportwagen en zoefden over de heuvels van de City by the Bay. Mill Valley Hippie Chique. Ik was zevenentwintig en voor het eerst ademde ik op de beat, op de hartslag, van een rocksong. Achter elke haarspeldbocht school avontuur. Het was een zomer waarin de oprukkende melancholie geen schijn van kans maakte en het verlangen om de tijd te stollen enkel overvleugeld werd door het verlangen naar een gezamenlijke toekomst.

‘Zoiets moet je me nooit meer vragen: ik wil altijd naar de film.’

We rekenden af, namen een taxi naar een arthouse-filmtheater – waarvan San Francisco vergeven was – en zagen in lege zalen vergeten meesterwerken van Europese grootmeesters of kregen een shot levenslust toegediend bij het zien van Spanking the Monkey of True Romance of Metropolitan – in het volle besef dat de oneliner ‘You are a public transportation snob’ niet op ons van toepassing was.

Welke straathoek we ook omsloegen, elke keer zagen we een gebouw waarin Jolanda nog een blauwe maandag had gewerkt, want haar CV leek op een door een apenstonede hippie geborduurd lappendeken; of we botsten op een vriend uit haar rijke verleden en verloren ons in uren smalltalk. Tijdens die dertien jaar San Francisco had Jolanda zich in méér dan twaalf ambachten bekwaamd en in elk De Sfeer van Grote Dagen oproepend kraakpand korte tijd haar tenten opgeslagen, waar ze met Franse meisjes op balkons joints rolde terwijl ze werd ingewijd in de geheimen van de futur simple.

Na een gestrand huwelijk met een vrolijke Amerikaanse jongen – die met gladgestreken gezicht volhield graag Martin Heidegger te lezen en in afwachting van zijn aanstelling tot literatuurprofessor zijn golfswing oefende – was Jolanda weer in een van haar eerste thuishavens, Vicksburg, ingetrokken. Vicksburg was de naam van een ruime woning in Victoriaanse stijl en lag in een rustige straat in Noe Valley. Een fraai, enigszins anoniem stadsdistrict met tal van houten huizen, grenzend aan twee levendige buurten: de Castro, waar de gays grote sier maakten, en de Mission, waar de hispanics woonden. Noe Valley droeg de geuzennaam Nowhere Valley – omdat er volgens ingewijden nooit iets gebeurde – met gepaste trots.

De sfeer in het huis leek op die van een vrijstaat en dat had alles te maken met de dame aan wie de woning toebehoorde: Kay P. Ongetwijfeld stond de P. ooit voor een afgekorte familienaam, maar de tweeklank klonk ondertussen zo vertrouwd in de oren dat niemand zich nog kon inbeelden dat deze bandeloze vrouw zoiets bourgeois als een achternaam bezat. Kays woning rook naar katten en uitgedoofde sigaretten en naar de Sturm und Drang van jeugdige verwachtingen. De drie bovenste verdiepingen hadden al jarenlang dezelfde huurders. Onder het dak huisde een doorsnee Amerikaans gezin met een heuse pater familias die, in tempore non suspecto, een baard cultiveerde en zich opwond over de resultaten van de San Francisco 49-ers. Verder woonde er op de eerste verdieping een besnorde computerspecialist die steeds grotere televisies kocht waarop wij dan met z’n allen naar sportuitzendingen keken terwijl hij Douglas Adams las. En tenslotte was er, weggemoffeld op de tweede verdieping, Perry, een gebrilde boekhouder die er zo anoniem uitzag dat iedereen ervan overtuigd was dat hij niets anders dan een serial killer kon zijn; telkens als Perry zich stilzwijgend in de schaduw van de groep nestelde, steeg er zenuwachtig gekuch op.

Kortom: boven woonden de hoekstenen van de samenleving en op de benedenverdieping hokten zoekende geesten, die maar wat graag tegen die hoekstenen wilden revolteren, samen. Elke ruimte – of het nu de garage of een kamer zonder uitzicht of een pas geschilderd bezemhok was – werd door Kay P. verhuurd aan voor San Francisco belachelijk lage prijzen. Achter elke gesloten deur stond het onopgemaakte bed van een toekomstig kunstenaar op een muze te wachten. Het was een uitgelaten bende zielsverwanten. Door de jaren heen was het een komen en gaan van nieuwe en oude huurders, maar het type dat zich tot de levensstijl van Vicksburg aangetrokken voelde, bleef identiek. De zomer dat ik er met mijn Samsonite-koffer introk, bestond de nieuwste lichting ongeregelden, die hun dagen in hangmatten sleten, uit een verse verzameling usual suspects. Een Noord-Iers meisje dat haar brommer Violetta noemde, tot zonsondergang in Golden Gate Park voetbalde en haar gevoelige natuur achter stoere grappen en leren vesten verschool. Verder een Nieuw-Zeelandse reisleider die Tony heette en er desondanks het beste van probeerde te maken. In het middelpunt van de couleur locale stond Golden Boy Tim. Hij was zo godsgruwelijk aantrekkelijk dat hij weigerde kleren te dragen en in tangaslip, geholpen door zijn groene vingers, de stenen woestenij die de binnentuin tot zijn verlossende komst was geweest, omtoverde in een weelderige oase. Als hij geen grootse toekomstplannen smeedde, dronk Tim champagne en gunde de wereld het voorrecht hem bewonderend te begluren. En tot slot waren er Brad en Daphne. Brad was een getalenteerd schilder die, in afwachting van de grote doorbraak, op een brommer pornoblaadjes bezorgde aan een klein maar geïnteresseerd publiek. Terwijl zijn Griekse vrouw – die alles over kaas wist – haar carrière in een modellenbureau in New York City vaarwel zegde om van haar passie haar beroep te maken en als kokkin in restaurants als Chez Panisse ging werken, en zo haar steentje bijdroeg tot de wereldwijde doorbraak van de California Cuisine.

Het waren twintigers die aarzelden om tot de wereld der volwassenen toe te treden. Ze beleefden de schemerzone tussen de onbezonnen kinderjaren en het opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid als een uitgesteld paradijs en telkens opnieuw werd er een fles wijn ontkurkt en vond er iemand in een sjofele regenjas een verloren gewaand zakje wiet.

Elke nieuwe zomer maakten andere gezichten, maar met dezelfde verhalen en verzuchtingen, hun opwachting in Vicksburg en zochten zich een plek in de hangmat uit.

Jolanda betrok er een kelderkamer – The Cave – waar er naast een matras ook voldoende ruimte overbleef voor enkele reiskoffers en waar we, vanuit het raam, uitzicht hadden op een plantenbak waarin het onkruid welig tierde. We vulden onze dagen met het luisteren naar John Coltrane, wiens sensuele uithalen op saxofoon de weemoedige ziel van San Francisco perfect verklankten. Al luierend trok de tijd voorbij. Af en toe stonden we op en haalden koffie in een espressobar op 24th street, of bladerden we door oude fotoalbums en hunkerden naar elkaar.

Achter gesloten deuren hoorden we hoe sommige bewoners van Vicksburg druk in de weer waren met het opkomen voor een rechtvaardigere wereld. Als er iets Kay P.’s toorn kon opwekken, was het onrecht. Nog voor de kater van de voorbije nacht was verdreven, zette ze bij het ochtendgloren CNN of PBS op, verzamelde haar acht katten rond zich, stak een derde sigaret op en probeerde de wereld in het algemeen én de Amerikaanse politici in het bijzonder een flink stuk naar links te doen opschuiven. Meestal overstemden haar woede-uitbarstingen, als de machthebbers haar instructies niet stipt opvolgden, de muziek in de aanpalende kamers.

In haar wereldbeeld was geen plaats voor kilte. Maar gelukkig wel voor dolce far niente en gul gelach. In een ver verleden was ze niet alleen getrouwd geweest maar ook politiek actief – het scheelde een zucht of Kay had het tot City Treasurer geschopt – maar toen zowel haar politieke droom als haar huwelijk op een desillusie uitdraaiden, trok ze zich uit het publieke leven terug en omringde zich met jeugdige hemelbestormers. Haar slaapvertrek bevond zich in de keuken slash televisiezaal slash pokerkamer slash kattenboudoir en nadat de krant was uitgelezen en de regeringsleiders een bolwassing hadden gekregen, braken zeeën van tijd aan. Die werden gevuld met het mixen van wodka martini’s, het ophemelen van de verdrukten der aarde en het luisteren naar Janis Joplin en Tom Waits. Ondertussen was het in de woonkamer – of wanneer de Californische zon de wolken had verdreven in de binnentuin – een va-et-vient van oude bekenden en al snel steeg er een geagiteerd geroezemoes op en beseften we dat er geen betere plek bestond om je jonge jaren te vergooien dan het San Francisco tijdens het fin de siècle van de voorgoed voorbije twintigste eeuw.

Voor velen was Kay P. – door haar warmte én emotionele en financiële gulheid – een tweede moeder. Maar dan een heerlijk subversieve moeder. Eentje die haar kinderen sprookjes van Hunter S. Thompson voorlas, op de boterhammen kilo’s calorieën smeerde en de schoolthermos met wodka vulde. Pippi Langkous met grijze haren en een vergeeld gebit.

Elke avond mondde de luchtige lethargie uit in de vaststelling dat de ijskast nog steeds leeg was en als Jolanda geen zin had om met nix in the fridge een feestmaal te bereiden, trokken de hemelbestormers zich op gang en verhuisde het gezelschap naar een van de talloze eettenten om de hoek waar de steeds geanimeerdere gesprekken enkel overstemd werden door het klinken van de glazen op een roemrijke toekomst. Na de pousse-café was de strijd voor een rechtvaardigere wereld gestreden en dat moest met de nodige luister gevierd worden. Kay P. trok haar T-shirt met het aan Epicurus toegeschreven aforisme If You Can’t Remember It, It Didn’t Happen recht en in steeds guurdere kroegen werd er gedanst en geflirt en gepoold en ruzie gestookt met stamgasten die meenden er een andere politieke mening te mogen op nahouden. Pas als Kay op het biljart had gepist – en voor de rest van haar dagen de toegang tot de bar was ontzegd – was de avond geslaagd en was het tijd om huiswaarts te keren.

In het gezelschap vertoefde ook David, een pientere jongeman uit Alabama. Hij sprak zelfs enkele woorden Duits en had als enige van de bende een kantoorbaan waar hij op een schappelijk uur, met een min of meer helder hoofd, werd verwacht. Na alweer een kolkende witte nacht was het telkens wachten tot Davids dagtaak erop zat om de ware toedracht van wat er zich had afgespeeld te horen – want meestal was hij de enige die het zich kon herinneren. Ondanks zijn immer geestige ooggetuigenverslagen hoorde je aan de weemoed in zijn stem dat een 9 to 5-job niet voldoende troost bood tegen de pijn van het zijn en hij weldra zijn toevlucht tot sterkere roesmiddelen zou moeten nemen.

Jolanda en ik waren in die periode vaak wekenlang als reisleider onderweg. Maar als aan de horizon de skyline van San Francisco opdoemde, werden we door geluk overmand. Alle kleine ergernissen, die ellenlange busritten met toeristen nu eenmaal met zich meebrengen, verdwenen als sneeuw voor de zon. Telkens opnieuw kon ik niet geloven dat deze stad met zijn glooiende heuvels, Victoriaanse huizen, naar cafeïne en sterker spul geurende weirdoes en laaghangende mist mijn thuishaven was. Bijna alles wat het bestaan kleur schonk, vond je er terug. Rauwe arbeiders, opgedirkte Queens, boekhandels waar vergeten gewaande SF-auteurs werden gefêteerd, én platenwinkels met bakken vol obscure parels die tot ver na middernacht openbleven. Het leek een ratjetoe – een bij elkaar geïmproviseerd decor van een gesjeesde filmstudent – maar het werkte; de stad was als een uit de hemel geplukte melodie uit Kind of Blue. Zelden miste ik de zachte Antwerpse motregen. Zelden hunkerde ik naar de ochtendfile op de dichtslibbende Belgische verkeersaders, terwijl op de radio nieuwslezers somber vertelden hoeveel mensen er waren ontslagen en hoeveel ontslaggolven er nog zouden volgen. Die handvol jaren in Baghdad by the Bay waren een gouden tijd en ergens voorvoelde ik dat het ongepast zou zijn om na mijn dertigste nog in zo’n schitterende omgeving te lanterfanten.

Zoals elke vriendenkring bestond ook de Vicksburg-gang uit een harde kern waarrond vele satelliet-vriendschappen, in steeds verder uitdijende cirkels, draaiden. Zo woonde enkele heuvels verder, in een zijstraat van Haight-Ashbury, een wonderlijk koppel. Elisabeth, een Joodse fotografe, en Michele, een jongen uit een vissersdorp in Sicilië. Hij was een eeuwigheid geleden platzak in San Francisco aangespoeld en had, gewapend met een flinke dosis mensenkennis én een glimlach die harten deed smelten, aardig aan de weg getimmerd als uitbater van een koffieshop. In een poging om twee eeuwenoude culturen tot hun essentie te herleiden, kreeg het koppel van gevatte vrienden de bijnaam the bagel & the salami. Het was steeds een feest om bij hen op bezoek te gaan. Niet in het minst omdat Elisabeth – voor wie het woord quirky speciaal bedacht leek – haar vele talenten (fotografe, schitterende schrijfster, uniek stijlgevoel, …) paarde aan een nog grotere gave om zich over van alles en nog wat zorgen te maken. Ze verstond de kunst om haar angsten zo humoristisch te verwoorden dat je hoopte dat de bron van haar nervositeit nooit zou opdrogen. Hoe meer redenen tot stress Elisabeth zag, hoe lichtvoetiger de stemming werd – zeker als haar monkelende glimlach openbrak en haar zelfspot zegevierde. Als Michele, na een avond vol droefgeestige verhalen over het oude continent, ons bij het afscheid innig omhelsde, voelde je zijn heimwee naar rennende jongensbenen op een verlaten Siciliaans strand.

Ongemerkt gleden de gelukkige zomers voorbij. Zonder dat de wereld er erg in had gehad, was ik dertig geworden. De lust om de grote sprong voorwaarts te wagen, mijn jeugd van me af te werpen en volwassen te worden ontbrak. Maar ik besefte dat de eindhalte in zicht kwam. Weldra zouden voorbijgangers ‘Dag meneer’ tegen me zeggen. De laatste avond, na vier glorieuze jaren in San Francisco, was aangebroken. Jolanda was reeds enkele dagen voordien – zwanger van een kind dat door een miskraam nooit geboren zou worden – naar Antwerpen vertrokken waar we, zonder uitzicht op een woning of een baan of op wat voor toekomst dan ook, aan de weg gingen timmeren, in het stille besef dat de tijd dat we uit kroegen werden gesmeten omdat de éminence grise in gezelschap het biljartlaken had ondergeplast voorgoed voorbij was. Als afscheidscadeau aan mezelf én aan de stad waar ik mijn laatste onbezorgde jaren had gesleten, kocht ik een ticket voor een concert van They Might Be Giants in The Warfield op Market. Een alleraardigst concert. Maar wie me de laatste nacht van die mooie nazomer echt wegbliezen, waren de drie geflipte Canadese meisjes van het voorprogramma Cub. Opnieuw was er een nieuwe generatie hemelbestormers opgestaan die, op eigenzinnige wijze, hun weg aan het zoeken waren. Met de nodige flair, met de nodige joie de vivre, vonden ze vreugde in zeven noten muziek. Het klonk allemaal zo argeloos, zo onbezonnen, zo vrij van weltschmerz. Een avond lang was Cub mijn favoriete groep van de hele wereld en hun instant klassieker, New York City, mijn favoriete song:

Cause everyone’s your friend in New York City
And everything looks beautiful when you’re young and pretty.
The streets are paved with diamonds
And there’s just so much to see
But the best thing about New York City is
You and me.

Een laatste maal ging ik moederziel alleen in een hotelkamer in the Golden City slapen. Bij het ontwaken zou ik de wereld der volwassen betreden. Ik hoopte alleen dat me aan de overkant meer zou wachten dan een gevoel van lichte teleurstelling – vooral dan in mezelf.

De Antwerpse jaren braken aan en we moesten minder dan gevreesd voor de motregen schuilen. Maar het verlangen naar de City by the Bay – en vooral naar landerige zomerdagen in Vicksburg – laaide bij vlagen hoog op. Ondanks de plechtige belofte dat we elk jaar zouden terugkeren, duurde het meer dan een decennium voor we onze oude vrienden opnieuw in de armen sloten. Hoewel er veel was veranderd, was alles hetzelfde gebleven. Plus ça change, plus c’est la même chose. Bij Kay P. – die de stad had verlaten en op een berg een huis had gebouwd en een wietplantage was begonnen – was, als gevolg van een nachtelijke uitspatting in combinatie met een medische vergissing, een been geamputeerd. Ze werd sinds het voorval ’s morgens door kroegbazen wakker gebeld met de mededeling dat ze haar prothese, waar ze tijdens oplaaiende debatten dreigend mee had rondgezwaaid, op de toog was vergeten. En of ze het kleinood astemblieft kon komen halen. Levens waren in een stroomversnelling geraakt. Kunstenaarsvrienden die eerst nog in bezemkasten woonden, waren doorgebroken en werden in achtenswaardige tijdschriften opgehemeld. Krasselende schrijvers maakten fortuin in de reclamewereld en vlogen – telkens als een vers huwelijk op de klippen liep – naar Wimbledon waar ze in de All England Lawn Tennis and Croquet Club hun geloof in de liefde herwonnen – of toch hun geloof in de eerste opslag van Pete Sampras. Anderen werden schooldirecteur en speelden frisbee-golf. Golden boy Tim kocht de helft van Palm Springs op en bewees ook op latere leeftijd dat hij Too Sexy For My Shirt was. En een zoekende jonge ziel sprong, door wanhoop getergd, van de bovenste verdieping in Vicksburg naar beneden, kreeg halverwege spijt van zijn beslissing, overleefde de val, maar verloor een been – en werd, misschien dankzij de onverhoopte herkansing, zeldzaam gelukkig. Sommige relaties bloeiden open – of hervonden hun tweede of derde adem – terwijl andere verwelkten en uitdoofden.

Een enkeling dreigde aan zijn verslavingen ten onder te gaan. Overal werden er kinderen geboren en iedereen flaneerde nog steeds langs de straten van San Francisco in het volle besef dat er op aarde geen mooiere Metropool te vinden was.

Ook the bagel & the salami waren niet meer bij elkaar. Ze waren elk hun eigen weg gegaan, hadden opnieuw geluk in de liefde gevonden en met andere partners dochters gekregen. De afsluitende dagen in het gezelschap van Elisabeth waren bijzonder fijn. Ze woonde nog steeds in hetzelfde appartement in Haight-Ashbury en had niets van haar gevoel voor humor, noch van haar unieke stijl verloren. Ook haar dromerige stuurmanskunst had ze gelukkig weten te bewaren en op de terugweg naar de luchthaven hielden we, overtuigd dat ons laatste uur had geslagen, halt in de koffieshop van Michele. Wat ooit was begonnen als een kleine zaak in een vergeten uithoek van de stad, was ondertussen uitgegroeid tot een indrukwekkend imperium in de hipste buurt aan het water. Michele – witte schort, sleurend met verse producten, trots op zijn Braziliaanse vrouw – was oprecht ontroerd Jolanda en mij terug te zien en in zijn omhelzing speurde je nog steeds heimwee naar zijn jonge jaren op een Siciliaans strand.

Na het bezoek was het stil in de auto. Tot Elisabeth ineens hardop in tranen uitbarstte.

‘I was suddenly so sad to see Michele again. We met, ages ago, on a streetcar somewhere in North Beach and he had the cutest smile on his face. And he had guts and charm. I was immediately blown away by this Italian youngster. To see him now as a hardworking middle-aged man with grey hair, a belly and a family to support, but still graced with that eternal smile… And you guys: when you left you were spring-chickens and the next time around you have a daughter in high school. It all just seems like a blink of an eye ago. It makes me wonder: where did all those years go? Time is slipping out of our hands. Where have all the good times gone?’

Meer lezen?

Opkomst & ondergang van de Citroën Berlingo

'Opkomst en ondergang van de Citroën Berlingo' is een bundeling bitterzoete verhalen uit het leven van een geboren lanterfanter. Soms geestig, soms weemoedig, maar altijd autobiografisch. De verhalen spelen zich af in alle uithoeken van de wereld (Poolse kroegen, het strand van Boca Chica, de speelplaats van de Steinerschool, de heuvels rond San Francisco…), maar snijden in wezen steeds dezelfde thema’s aan. Ze gaan over vreugde en verdriet. Over de schoonheid van het alledaagse. Over de troostende kracht van humor. Over een reeks mislukte rijexamens, vaatwassers in sterrenhotels, de popularisering van rucola en biljarten om halfdrie ’s nachts met jonge ... lees meer hemelbestormers. En over de hunkering naar momenten van geluk.

€ 22,99

Jo Komkommer

Jo Komkommer (Wilrijk, 1966) groeide op in 's-Gravenwezel, leerde blokfluit spelen op de Steinerschool maar besloot desondanks reisleider te worden. Op zijn dertigste verhuisde hij met zijn vrouw Jolanda naar Antwerpen en werkte er een kwarteeuw lang in een mooi boetiekhotel waar hij de wereld aan zich voorbij zag trekken. Hij is vader van een dochter die op Billie Eilish lijkt. Elke donderdag gaat hij kaarten, elke zondag voetballen en ondanks al die drukte vindt hij toch nog de tijd om af en toe te stofzuigen. In een vorig leven had hij Cary Grant willen zijn. Zijn lievelingsdessert is trio van chocolademousse. Zijn favoriete kortverhaal is The Great Sermon Handicap van P.G. Wodehouse. En zijn grootste hobby is toekomstplannen smeden. Foto: Charlotte Komkommer