Ontmoet Alex Berger in de nieuwe thriller van Toni Coppers, Val. De ex-rechercheur en eenzelvige privédetective is een eigenzinnige en melancholische man die al jaren bewust aan de zijlijn van het echte leven staat, en in zijn schuiloord Oostende liever naar de zee staart dan met mensen om te gaan.

Uitzonderingen op de regel zijn de avonden met zijn vriend en boekhandelaar Eric en de bezoekjes van Sara Cavani, zijn ex-collega. Tot Alex op een dag meegezogen wordt in cascade van gebeurtenissen die hem door half Europa brengen. Hij komt definitief voor de keuze te staan: opnieuw deelnemen aan het echte leven of zijn dierbaren kopje onder zien gaan. Aan de kant blijven staan, is plots geen optie meer…

Lees hier alvast de eerste pagina’s van het boek!

 

1

Roisin Benting lag naakt en vastgebonden in haar bad. De bodem van de kuip was bedekt met een laag ijsblokjes.

Roisins flat bevond zich in Henrietta Street in het Londense West End, op nauwelijks honderd meter van de ingang van Covent Garden. Buiten reed een zware motorfiets voorbij, de uitlaat knalde.

De koude sneed door Roisins huid en ze kreunde van de pijn. Dat hoorde niemand, want haar mond was dichtgetapet en een van de ramen stond open, waardoor niet alleen de kille, vochtige novemberlucht maar ook de geluiden van de stad naar binnen waaiden. Verkeer, flarden van luide stemmen, een bouwplaats in de buurt. De diepe bassen van een autoradio.

Roisins lichaam schokte van de kou. Ze was eenentwintig, studente politieke economie aan King’s College, een vrolijke roodharige meid met bruine ogen en sproeten op haar neus en wangen.

Ze keek naar de man die haar een halfuur geleden had vastgegrepen toen ze haar flat binnenging. Ze had de deur geopend, een wit silhouet gezien en een arm gevoeld die haar als een bankschroef omklemde. Een andere hand had iets tegen haar gezicht geduwd en daarna was het licht uitgegaan.

Toen ze weer bij bewustzijn kwam, lag ze in haar ondergoed en met haar handen en voeten gebonden op de vloer in de badkamer.

Toen ze weer bij bewustzijn kwam, lag ze in haar ondergoed en met haar handen en voeten gebonden op de vloer in de badkamer. De man had een schaar vast en knipte met een snelle beweging haar beha in het midden door. Daarna zette hij ook de schaar in haar slipje, tilde haar zonder veel moeite op en legde haar in de vrijstaande badkuip, waarvan de bodem bedekt was met ijsblokjes.

Hij droeg een wit pak met capuchon, een soort overall zoals schilders vaak gebruiken, maar hij had niet eens zijn gezicht bedekt. Door dat laatste, plus het feit dat hij haar helemaal had uitgekleed en niets met haar had gedaan, was Roisin er absoluut zeker van dat ze zou sterven. Hier in haar dure flat op de derde verdieping van een statig bakstenen gebouw, de flat bij Covent Garden die haar afwezige ouders drie jaar geleden voor haar achttiende verjaardag hadden gekocht. Een makelaar had haar de sleutels overhandigd. Zelf hadden ze niet eens de moeite genomen om vanuit New York over te komen en samen haar verjaardag te vieren.

Ze rilde over haar hele lichaam, ze kon het niet meer stoppen. De kou drong door tot in haar botten.

De man haalde een stuk touw tevoorschijn. Het was feloranje en glad en zag er stevig uit. Roisins pupillen verwijdden van angst. Haar hart sloeg razendsnel.

O God alstublieft stop wat is dit fuck ik ga dood.

Hij zette iets op haar buik. Roisin kon het vreemde voorwerp eerst niet thuisbrengen. Dan zag ze dat het een sneeuwbol was, met erin een miniatuur van het Atomium, het bekende monument met de negen bollen in Brussel. De man had met de sneeuwbol geschud en de namaaksneeuwvlokjes warrelden in het glas.

Blinde paniek golfde door Roisins lichaam. Ze begreep er niets van, ze daverde van de angst en van de kou, ze wist niet wat die man in haar flat deed, waarom ze hier naakt in haar badkuip lag, wat ze in godsnaam met Brussel te maken had.

Waarom ze moest sterven.

Ik wil niet doodgaan o fuck wat is dit help me alsjeblieft ik ben bang ik wil niet dood.

Roisin schudde haar hoofd heftig heen en weer. Ze jammerde nu onophoudelijk.

Roisin schudde haar hoofd heftig heen en weer. Ze jammerde nu onophoudelijk. Terwijl ze keer op keer als een mantra murmelde dat ze niet dood wilde, flitsten de beelden en gedachten steeds sneller en zonder enige samenhang door haar hoofd. De jonge bedelaar en zijn hond aan Leicester Square. De gigantische kerstboom op Covent Garden. Ze moest morgen op controle bij de tandarts. In het hotel tegenover haar flat hield ooit de uitgever van Kingsley Amis en John le Carré kantoor. Hij bracht Call for the Dead van Le Carré uit in 1961. Haar onderbuurman was een creep die haar met zijn ogen uitkleedde telkens als ze hem op de trap tegenkwam.

De man knielde nu achter haar, ze zag hem niet meer. Ze was ineens negen jaar oud en stond voor Her Majesty’s Theatre aan Haymarket voor The Phantom of the Opera, de eerste musical die ze ooit zag. Die nacht was ze gillend wakker geworden omdat een monster het op haar leven had gemunt.

Ze was zestien en liep door de flat boven de snoepwinkel in Garrick Street, tegenover het restaurant Carluccio’s, de plek waar ze voor de eerste keer gevrijd had, met Rebecca, het stilste meisje van haar klas.

De man wreef zachtjes over Roisins hoofd. Ze voelde zijn handschoen.

De motor met zijn kaduke uitlaat was er weer, het geknal klonk als geweerschoten. Ze werd zo verwacht op een meeting van de Climate Action Group. Zouden ze haar zoeken als ze niet opdaagde? In Call for the Dead werd voor het eerst George Smiley geïntroduceerd.

Dan vielen haar gedachten weg. Ze staarde naar het grijze plafond.

De man boog voorover en schoof het touw rond Roisins nek.

De man boog voorover en schoof het touw rond Roisins nek. Ze rook zijn aftershave, ze rook kruiden, citrusvruchten en muskus, en terwijl hij het touw aantrok en ze langzaam stikte, zag ze gek genoeg boven haar de lucht openbreken: het was een zomerdag, de hemel was zonnig en zachtblauw, ze was weer een kind en stapte aan de hand van haar oma binnen bij Bloomsbury Flowers in Great Queen Street wat verderop, haar lieve oma die gek was op bloemen.

In de laatste seconden van haar leven rook Roisin Benting alleen maar de witte rozen die in grote vazen vooraan in de winkel stonden, de geur van haar kindertijd, van de zomers op het platteland, fris en zoet tegelijk.

 

2

Stipt om acht uur ’s ochtends stond hoofdinspecteur Sara Cavani van de Brusselse Moordbrigade of de ‘Crim’ voor het kantoor van haar chef, haalde enkele keren diep adem en ging naar binnen.

‘Ah, Sara. Ga zitten’, mompelde hoofdcommissaris Reynders. ‘Hoe gaat het met je?’

Dat vroeg hij sinds haar terugkeer een maand geleden bijna iedere keer wanneer hij haar zag, alsof het voor hem allang vaststond dat Cavani aangeschoten wild was en hij van haar alleen maar een bevestiging wilde dat het nooit meer goed zou komen.

‘Uitstekend, chef.’

Als je het slaapgebrek, de paniekaanvallen en de huizenhoge faalangst niet meerekende, dacht Sara. En het verdriet dat haar soms overspoelde als een vloedgolf.

‘Het is een vreemde zaak’, zei Reynders. ‘Heb je het rapport gelezen?’

‘Ja.’

Een goeie week geleden was er een moord gepleegd in Londen met een potentiële link met Brussel. Al was die link, had Sara na het lezen van het dunne dossier snel geconcludeerd, voorlopig alleen maar een sneeuwbol van het Atomium die op de buik van het slachtoffer was teruggevonden.

Niet doen, dacht ze. Het is echt niet nodig, ik twijfel al genoeg aan mezelf.

Reynders schraapte zijn keel en Sara voelde aan wat er zou komen. Niet doen, dacht ze. Het is echt niet nodig, ik twijfel al genoeg aan mezelf zonder dat jij er nog een flinke schep bovenop moet doen. Hij deed het toch.

‘Het NCB vraagt me officieel of je nog steeds hun liaison bent. Ik wil er zeker van zijn dat ik het juiste antwoord geef, begrijp je dat?’

Sara Cavani was al enkele jaren de liaison officer van de Moordbrigade bij het NCB Brussel, zoals de Belgische antenne van Interpol heette. Het NCB bestond uit een klein team van topagenten die over de grenzen heen samenwerkten en de plaatsen waren schaars en gewild. De moord in Londen was de eerste zaak sinds Sara’s terugkeer waarbij de Crim betrokken werd, dus het was normaal dat er gepolst werd naar haar beschikbaarheid.

De hoofdcommissaris maakte haar duidelijk waar zijn prioriteiten lagen. ‘Als ik voor jou mijn nek uitsteek en je maakt onderweg een uitschuiver, straalt dat negatief af op de dienst en op mij. Dat willen we niet.’

Uiteraard willen ‘we’ dat niet, dacht ze. Er was ooit een tijd waarin een chef door het vuur ging voor zijn mensen en hen beschermde, zowel naar buiten als bij de hogere echelons in het eigen korps. Een chef als Alex Berger, om maar iemand te noemen. Maar vandaag leek het alsof er nog  enkel mensen als Reynders overbleven, bureaucraten die alleen maar geïnteresseerd waren in wat de media over hen dachten en die zich bij elk initiatief afvroegen of het hun carrière wel vooruit zou helpen.

‘Hoelang is het nu geleden, een half jaar, zoiets?’

‘Drie maanden.’

Hij wuifde haar antwoord weg en zei: ‘In ieder geval… ik moet eerlijk met je zijn, Sara, ik weet niet of je al in staat bent om voluit mee te draaien. De liaison met Interpol is ook een zaak van… prestige. Van zichtbaarheid. Ik moet je in dezen misschien ook tegen jezelf beschermen.’

‘Ik ben oké, chef. Ik heb weer energie, ik ben gefocust. U kunt op me rekenen.’

Terwijl ze het zei, gierde de angst door haar keel.

Terwijl ze het zei, gierde de angst door haar keel. Ze keek hem stoer in de ogen en hoopte dat hij echt zo weinig mensenkennis had als iedereen hem toedichtte. Haar twijfels waren niet hoog, ze waren torenhoog. Ze twijfelde overal aan. Aan haar eigen kunnen, aan haar waarde als mens. Haar waarde als tweelingzus.

Nu moest ze slikken, maar Reynders zat met zijn hoofd in het Londense dossiertje en merkte het niet. Ze twijfelde minstens evenveel aan het nut van haar werk als rechercheur, een slopende baan waar ze de afgelopen jaren zoveel tijd in had gestoken dat ze Mia vaak had verwaarloosd, daar was ze nu wel zeker van.

En toch won haar koppigheid het van de twijfels. Ze weigerde zich als een lam naar de slachtbank te laten leiden door een harde baas die alleen maar in zijn eigen carrière geïnteresseerd was. Ze had in haar baan als flik én in haar leven veel te hard moeten knokken om het nu zomaar op te geven.

‘Ik kan het aan, chef.’

De hoofdcommissaris monsterde haar koeltjes, boetseerde dan een glimlach op zijn gezicht. ‘Daar zullen we dan maar van uit moeten gaan, hoofdinspecteur. Ik geef het zo door aan Interpol. Prettige werkdag verder.’

 

Drie maanden geleden was Sara’s tweelingzus Mia op een nacht naar het Zoniënwoud gereden met een koffer vol verdriet en een handtas vol pillen. De volgende ochtend vonden wandelaars haar koude, doorregende lichaam. Sara was ingestort. Sindsdien was ze een andere vrouw en ze twijfelde er oprecht aan of ze ooit opnieuw de Sara zou worden die iedereen kende.

Vroeger was ze altijd goedgeluimd, vaak uitgelaten, een moordrechercheur vermomd als het type vrolijke kapster. Wie haar niet goed kende, zag een jonger en gekker zusje van Dolly Parton, een frêle vrouw met lange nepnagels in suikerspinkleuren en blond, nogal woest haar dat ze met indrukwekkende haarspelden in bedwang probeerde te houden. Ze droeg altijd T-shirts met daarop de gekste boodschappen, van I’m sorry for what I said when I was hungry tot een eenhoorn is een neushoorn op dieet.

Maar naast haar indrukwekkende make-up, haar frivole outfits en het feit dat ze zelden een blad voor de mond nam, had ze ook een analytische geest.

Maar naast haar indrukwekkende make-up, haar frivole outfits en het feit dat ze zelden een blad voor de mond nam, had ze ook een analytische geest. Sara was altijd doelgericht en trok meestal heldere conclusies, iets wat haar in die harde mannenwereld van de moordrecherche gelukkig wel vooruit had geholpen, en al zeker bij een baas als Alex Berger, die geen geduld had met macho’s en hielenlikkers, maar die medewerkers wel de kans en de tijd gaf om zich te bewijzen.

Bij de Sara Cavani die nu door de gangen van de Crim liep, hadden de frivoliteit en de vreugde plaatsgemaakt voor een soort ingehouden razernij. Een woede tegenover de harde wereld in het algemeen en de pesters in het bijzonder die haar labiele tweelingzus uiteindelijk hadden doen besluiten om eruit te stappen. Sara dacht niet dat ze ooit weer zorgeloos zou kunnen zijn, dat ze ooit nog onbevangen zou kunnen lachen. Het voelde alsof er een stuk uit haar was weggesneden.

Toen ze het politiegebouw verlaten had en door de Koningsstraat in de richting van het Koninklijk Paleis liep, dacht ze aan de vreemde moordzaak in Londen.

Een jonge vrouw, een meisje eigenlijk nog, was gewurgd terwijl ze vastgebonden in haar badkuip lag, waarvan de bodem bedekt was met ijsblokjes. Op haar buik stond een sneeuwbol met een miniatuur van het Atomium.

De collega’s van de Homicide Command in Londen hadden ook na een week speurwerk nog geen enkel spoor gevonden, laat staan een motief kunnen bedenken. Ze moest dringend haar ‘Moordploeg’ optrommelen, wist ze, ze had alle hulp nodig die ze kon krijgen.

Ze had vooral Alex nodig.

 

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99