Ciel krijgt heel binnenkort een zusje of broertje. Iedereen zegt dat je daar blij om moet zijn. Maar Ciel kijkt er helemaal niet naar uit. Ze wil die baby helemaal niet. Gelukkig is er Alfie, de jongen in haar klas die haar begrijpt, met wie ze de mooiste-woordenlijst maakt, en kraanvogels vouwt voor een wens.

Op een dag zei mama dat ik er een broertje of zusje bij zou krijgen. ‘O, God,’ zei ze met een stralende glimlach, ‘wat ben ik gelukkig!’ Het was dus Zijn schuld. Mama vond het geweldig. Remco ook. Ik niet. Ik moest die baby niet. Ik belde mijn vader op. Hij had maar eventjes tijd. Een belangrijke vergadering, zei hij. Papa moest dus veel koffie uit een automaat drinken en aan een tafel zitten
waar iedereen dingen zei die niemand wou horen. Daar wordt hij erg nerveus van en ook een beetje doof. Dat weet hij zelf ook wel. ‘Ik neem je zaterdag mee naar de speeltuin,’ zei hij, ‘met ijs en hamburger toe.’ ‘Ik ben al groot, papa,’ zei ik. Het was even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Bedenk jij maar wat,’ zei papa toen. ‘Alles wat je maar wilt, prinses.’ Ik hapte naar adem. ‘Jij en mama…’ begon ik. Er klonk een raar geluid. ‘Ik moet weer weg,’ zei papa. ‘Ik bel je nog. Goed, liefje?’ ‘Maar…’ Een klik. Gezoem. ‘Dat kan God niet helpen,’ zei Alfie. ‘Toen Hij de wereld schiep, was er nog geen telefoon. Anders had Hij vast de blijf-voor-eeuwig-aan-de-lijn-knop bedacht.’ Ik knikte. Alfie had zoals altijd gelijk.

Alfie kan ook dingen die niemand anders kan. Zoals kuchen in morse. Lang – kort – lang, weet je wel? In de oorlog red je daar mensenlevens mee.
Alfie zit naast me in de klas. Hij is een jaar ouder en komt uit een ander land. Daar was het oorlog. Alfie vluchtte weg, samen met zijn vader. Vluchten gaat snel, maar ook traag. Alfie moest metershoge bergen en een woeste zee oversteken om hier te komen. Daar wil hij niks over kwijt, ook al is dat al een poos geleden. Alfie heeft een puffer, omdat hij niet goed kan ademen.
Vaak zit hij te kuchen. De andere kinderen in de klas vinden hem zielig. En ook stom. Omdat hij onderwaters praat. Dat vind ik nu juist heel bijzonder. Alfie wil de slimste mens ter wereld worden. Hij stelt vragen waarop niemand het antwoord weet. Waarom de aarde rond is, bijvoorbeeld. En of God zichzelf had bedacht. Zelfs juf Emma weet dan niet wat ze moet zeggen. Alfie kan ook dingen die niemand anders kan. Zoals kuchen in morse. Lang – kort – lang, weet je wel? In de oorlog red je daar mensenlevens mee. Alfie doet het voor mij haast elke dag. Als we een toets hebben,
kucht hij de juiste antwoorden. ‘Knap! Ga zo door,’ zei juf Emma toen ze me mijn laatste rekentoets teruggaf. Dat hoefde ze geen twee keer te zeggen.

Alfie is dol op woorden, net als ik. Woorden doen altijd gek. Sommige mummelen, andere schreeuwen, weer andere huppelen de hele tijd achter je aan tot ze in je hoofd mogen. Over sommige woorden moet je heel diep nadenken. Ze doen zich anders voor als je even niet oplet. Scheppen is zo’n woord. De ene keer kan je er soep mee eten, dan weer kan je er iets anders mee verzinnen. Je kan zelf ook nieuwe woorden bedenken. De mooiste woorden zetten we op een lijst. We hebben er al meer dan honderd. Honderdenzeven om precies te zijn. Maar over het allermooiste woord worden we het maar niet eens. ‘Niet erg,’ zei Alfie. ‘De allermooiste dingen komen vanzelf naar je toe.’ Mijn op een na mooiste woord is elleboogpijpje, dat van Alfie vuurvreter. Die woorden passen bij elkaar, vindt Alfie, ze zingen voor ze iets zeggen. Precies wat ik denk. Daarom staan ze samen op de tweede plaats. Ekseekwo. We weten niet precies hoe je dat schrijft. Maar dat geeft niet. Sommige woorden zitten liever in je oor dan op papier.

Mijn vader heeft geen tijd om lijstjes van mooie woorden te maken. Hij werkt de hele dag met cijfers. Papa wil de dingen graag netjes op een rij. Alles moet kloppen, anders gaan mensen zeuren. Cijfers laten je nooit in de steek, zegt hij. Ik vind cijfers ook leuk. Als je goed om je heen kijkt,zie je dat bij iedereen een cijfer past. Alfie is een zes. Hij zit altijd voorovergebogen. Rechtop zitten kost hem erg veel moeite. Dan krijgt hij het benauwd en moet hij hoesten. Papa? Een vier. Zoals alles wat sterk en stevig is. Een huis met vier muren. Een tafel op vier poten. De wind, die uit vier hoeken blaast. Als papa bij me is, ben ik nooit bang. Zelfs niet als het onweert of stikdonker is. Op hem kun je altijd rekenen. Of nou ja, meestal. Mama is sowieso een acht, een cijfer dat rondjes
maakt en lekker slingert. Mama is onwijs verstrooid. Keer op keer raakt ze haar sleutels kwijt. Soms vergeet ze me op te pikken na school. Dat geeft niet. Ik ben het al gewend. Papa en mama zijn niet meer samen. Ze vinden het beter zo. Aan mij hebben ze niks gevraagd. Mama is nu met Remco. Een zeven, met brede schouders. Remco legt graag een arm om mama heen. Papa wou dat ook wel, maar zijn armen waren niet lang genoeg. Een zeven en een acht staan vlak naast elkaar Een vier komt niet eens in de buurt. Daarom ging het fout. Daarom maakten papa en mama altijd ruzie.
Toen ze nog samen waren, was ik voor hen nummer één. Dat zeiden ze in elk geval. Maar hoe moet dat nu ze uit elkaar zijn? Ben ik dan twee keer een halfje? 

Toen ze nog samen waren, was ik voor hen nummer één. Dat zeiden ze in elk geval. Maar hoe moet dat nu ze uit elkaar zijn? Ben ik dan twee keer een halfje?

Als je ouders uit elkaar zijn, wordt alles opeens erg ingewikkeld. Het is niet alleen raar om bij je eigen vader op bezoek te gaan, je moet ook altijd samen dingen doen. Daar word je doodmoe van. Dat vindt Alfie ook. Zijn vader wil altijd eenden voeren in het park. Dat had hij in een film gezien. Maar Alfie is bang voor eenden. Eén keer beet er eentje zijn vinger haast doormidden.
Zijn vader zei toen dat hij niet zo’n mietje moest zijn. Alfie maakte thuis meteen een lelijke-woordenlijst en zette mietje bovenaan. Papa vindt eenden te druk. Hij gaat liever naar een pretpark. Alsof het daar niet druk is! Maar papa wordt er vrolijk van. Soms gaan we drie keer na elkaar in de rollercoaster. Papa schreeuwt dan harder dan alle eenden in het park samen. Ik voel me alleen maar misselijk. Dat zeg ik maar niet, want het is fijn om hem te zien lachen. Ik knijp mijn mond stijf dicht. Als het slecht weer is, blijven we thuis en doen we een spelletje. Ik laat papa altijd winnen. Hij is niet goed in verliezen. En hij is mama ook al kwijt. Het liefst kijk ik samen met hem tv. Na een poos valt hij meestal in slaap, zelfs als het superspannend is. Dat komt door al die cijfers in zijn hoofd. Papa mag er niet eentje vergeten. Als hij luid ligt te snurken, knijp ik zachtjes in zijn hand. Dan houdt het snurken op. Even toch. Het is fijn om stilletjes naast papa op de bank zitten en te bedenken dat al die cijfers in zijn hoofd nu ook moeten zwijgen. Dat mijn vader heel even een leeghoofd mag zijn, ook al vindt hij dat maar niks. Als papa slaapt, is hij alleen van mij. Dan hoef ik hem met niets of niemand te delen.

Het is echt balen als je ouders uit elkaar gaan. Maar het is nog minder leuk als ze weer samengaan met iemand anders. Je krijgt er opeens een hele familie bij. En niemand vraagt je of je dat ook wilt. Zo kreeg Aurelie uit mijn klas twee nieuwe zussen, drie tantes en een heel ouwe opa cadeau. ‘Wat moet ik daarmee?’ zuchtte Aurelie. ‘Die zussen maken de hele dag ruzie. ’s Morgens zitten ze uren in de badkamer. Geloof me, niemand kan zo lang zijn plas ophouden. De tantes? Babbelkonten! Om de haverklap hangen ze aan de telefoon. Alsof ze ooit iets nieuws te vertellen hebben!’
‘Je opa is best gaaf,’ zei ik. ‘Weet je nog, met Halloween? Toen hij koekjes hielp uitdelen en zijn tanden uitdeed? Dat was pas gillen!’ ‘Gebeurt nog steeds,’ zei Aurelie. ‘Ik durf haast geen kastdeur of la meer open te trekken. Overal grijnzen zijn tanden me toe: in de kattenbak, op de vensterbank, tussen de geraniums… Leuk is het echt niet. Er komt alleen maar ruzie van!’ Gelukkig bracht Remco voor mij alleen maar een nieuwe oma mee. Eerst dacht ik dat Remco haar hadgeleend in het bejaardentehuis. Om een goede beurt te maken. Je kan niet met lege handen ergens aankomen,
vindt mama. Remco en zijn moeder lijken niet op elkaar. Remco steekt boven iedereen uit. Hij heeft dun blond haar, dat hij in een staartje draagt. En spierballen, die hij razendsnel heen en weer kan laten rollen. Remco is fitnessleraar. Met één hand tilt hij me op. Alsof het niks is. Mijn nieuwe oma is klein, met een rossig dotje op haar hoofd. Ze heeft een dikke buik, net als mijn moeder,
maar dan zonder baby erin. Oma is een twee, dat zie je zo. Ze heeft niet een, maar twee kinnen. Wanneer ze praat, bibbert de onderste kin tegen de bovenste aan, als een bang zusje. Oma
vindt het ook fijn als mensen met twee woorden spreken, zegt ze. Dat lijkt me vreselijk moeilijk. Ik heb wel duizend woorden nodig om iets te vertellen! Ik heb mijn nieuwe oma nog maar één keer ontmoet. Op een familiefeestje. Ze leek best lief, maar dat zegt niks. Op feestjes doen grote mensen altijd aardig.

‘Toen Alfie verdween’ laat zich als een onderhoudend jeugdboek lezen, met enkele gevatte observaties vanuit kinderperspectief.
Cutting Edge

Bijzonder aan De Preters boeken is haar opvallend inventieve, poëtische taal. De schrijfster heeft geen beschrijvingen nodig om veelzeggend te zijn. Met Alfie en Ciel creëert ze bovendien personages met een grote liefde voor taalspel en daarin wordt de jonge lezer uitgenodigd mee te denken over taal en betekenis:

‘Woorden doen altijd gek. Sommige mummelen, andere schreeuwen, weer andere huppelen de hele tijd achter je aan tot ze in je hoofd mogen.’
Mappalibri