Nadat Merry Mannings droom van Olympisch goud voorgoed is verwoest door een iets te intieme ontmoeting met een spar, belandt de voormalig ski-kampioene bij toeval in een carrière als reisjournalist. Maar in plaats van luxe reisjes maken en daarover schrijven, krijgt ze de opdracht om de blog ‘Doe mij vooral niet na’ te starten. En hiervoor ‘mag’ ze afreizen naar een afgelegen lamaboerderij New Mexico…
En Merry ontdekt dat het boerenleven (met alle bijbehorende viezigheid) misschien wel precies is wat ze altijd heeft gemist…

Lees hier de eerste hoofdstukken van Liefde, leven, lama’s van Hilary Fields!

Proloog

Het was een donkere, stormachtige nacht…

In elk geval buiten de grot.

Binnen in de grot was het zelfs nog donkerder en stormachtiger. Dat kwam doordat hij werd bewoond door een heel erg knorrige trol.

‘Verdomme! Van alle beginnersfouten die je kunt maken…’ Daarna volgde er een tirade waar de honden geen brood van zouden lusten.

Hm, brood… Een van Dolly’s beroemde dikmakende, met gehaktsaus overladen broodjes zou er nu best in gaan.

‘Doet je telefoontje het nog?’

‘Meen je dat nou echt? Jullie hebben midden in het dorp al bijna geen bereik, laat staan halverwege een berg…’

‘Ik wil er niet mee bellen,’ onderbrak de trol haar ruw. ‘Ik heb licht nodig omdat ik anders geen reet kan zien.’

‘O.’

Ze drukte op de START-knop van haar smartphone en er verscheen een zwakke gloed die op een bijna lege batterij duidde.

De trol griste het toestel uit haar ijskoude vingers.
De trol griste het toestel uit haar ijskoude vingers. ‘Haal wat van dat droge mos en die dode bladeren om een vuurtje mee aan te maken, dan ga ik ervoor zorgen dat we morgenochtend nog leven,’ snauwde hij.

Ze zei maar niet waar hij de smartphone wat haar betreft kon stoppen, want ze hoopte dat de trol zo vriendelijk zou zijn om die avond haar leven te redden. Hij was namelijk niet alleen onwijs bazig, maar toevallig ook nog eens heel handig in schuilplekken bouwen en vuurtjes stoken met vrijwel alles wat brandbaar was.

En op dat moment was Merry Manning een enorme fan van schuilplekken en vuur. Ze had het nog nooit van haar leven zo koud gehad.

Dat krijg je ervan als je je enige trui aan een alpacaveulen geeft, dacht ze bij zichzelf, huiverend en zo heftig klappertandend dat haar tanden en kiezen bijna barstten. Maar dat had ze er wel voor over.

Ze had zich in jaren niet zo energiek en levenslustig gevoeld.

Ook al heb ik geen flauw idee hoe ik dit aan mijn lezers moet uitleggen…

1

Istanbul (niet Constantinopel)
Twee maanden eerder

Fatimah had een rotdag.

Dat werd me al snel duidelijk toen mijn zwaarlijvige gastvrouw me steeds dieper meevoerde in de dampende ingewanden van haar domein. Haar ontevredenheid kolkte als een ziedende walm om haar heen en sijpelde uit al haar poriën.

Misschien kwam het wel door het versleten, onflatteuze badpak met madeliefjes dat zich onelegant om Fatimahs robuuste gedaante sloot, of de hobbelige badmuts met zeeanemonen die met een enorme krachtsinspanning haar dikke zwarte haardos omspande. Dat kon ik echt niet zeggen. Wat ook de oorzaak was van haar existentiële indigestie, het zorgde er in elk geval voor dat ze stampvoetend als een brontosaurus op haar zompig soppende Crocs door de met meeldauw bevlekte gang banjerde, aan één stuk door binnensmonds foeterend.

Ik kreeg het bange vermoeden dat mijn eerste spabezoek meteen ook mijn laatste zou zijn.

De Topkapi Hamam is vooral gericht op toeristen. En aangezien ik daar tegenwoordig onder val, leek het me een geschikte plek om deze traditionele Turkse ervaring eens uit te proberen. Fatimah was echter als cultureel ambassadeur bepaald niet in haar sas met haar taak om mijn logge lijf te verwennen met de ‘Sultana Treatment’.

Mijn gids duwde een deur open waar TEPIDARIUM op stond.
Mijn gids duwde een deur open waar TEPIDARIUM op stond. Mijn op de middelbare school opgedane kennis van het Latijn zei me dat ik lauwwarm kon verwachten en ik werd niet teleurgesteld. Het was inderdaad lauwwarm. Inktzwart, verlaten en lauwwarm. Ik tuurde beschroomd naar binnen.

‘Vijf minuut!’ bulderde Fatimah, waarna ze me naar binnen duwde.

Ze smeet de deur achter me dicht, luid rammelend als de poorten van de hel. Toen mijn schouders het eindelijk veilig genoeg vonden om hun plekje boven mijn oren te verlaten, keek ik om me heen. Ik bevond me helemaal alleen in een inktzwarte duisternis, zonder ook maar enig idee te hebben waar de deur was. Vijf hijgende, enigszins huiverende, angstige minuten later had ik de uitgang nog steeds niet gevonden, maar opeens werd de poort opengegooid en doemde het silhouet van mijn nijdig kijkende, peervormige Vergilius wederom op in de deuropening.

‘Jij heet!’ gromde ze.

‘O, eh… dat is heel aardig om te horen,’ begon ik, maar Fatimah had me al bij mijn nekvel gegrepen – iets wat niet gemakkelijk was, aangezien ik minstens vijfentwintig centimeter langer was dan zij – en sleurde me mee door de schemerige, groezelige gang.

CALDARIUM stond er op een bordje boven de volgende ruimte. Fatimah wierp me in de oven.

‘Vijf minuut!’

Vijf minuten later wist ik precies hoe een gepofte aardappel zich moest voelen. Toen mijn kwelgeest me eindelijk kwam bevrijden, wankelde ik duizelig en happend naar adem met een vuurrood gezicht en bezweet aan mijn schedel klevende haren naar buiten, maar Fatimah had geen medelijden met in katzwijm vallende buitenlanders.

‘Nu was!’ Ze marcheerde met me naar de andere kant van het eindeloos lijkende pand.

We betraden een grote zaal die ooit bijzonder luisterrijk moest zijn geweest… maar dan wel twee of drie eeuwen geleden. Hoog boven ons strekte zich een gewelfde koepel uit en door het licht dat via kleine zeshoekige dakramen naar binnen gleed, leek het net een prerafaëlitisch schilderij. Alles was van marmer, van de muren met hun murmelende fonteinen waaruit water klaterend in voetenbadjes stroomde, tot de koele, blauwgeaderde vloer en het ronde, verhoogde platform midden in de ruimte dat ruwweg de omvang had een handbalveld. De muren en vloer waren versierd met fraaie mozaïeken. Overal kronkelden sliertjes stoom omhoog, die zich om de pilaren slingerden en mijn medebaders beschermden tegen al te nieuwsgierige ogen.

Ze slaagden er echter niet in de vervallen staat van de zaal te verhullen.
Ze slaagden er echter niet in de vervallen staat van de zaal te verhullen. In de vloer zaten barsten die zwart zagen van de schimmel. Uit het mozaïek ontbraken talloze fragmenten, waardoor de sierlijke gedaanten op de muren ogen, armen of benen moesten missen. De lucht geurde doordringend naar mensenlichamen en het aroma van voetschimmel.

Fatimah gaf me een harde zet in de richting van het offeraltaar en rukte als een goochelaar die een tafelkleed van een gedekte tafel trekt met een agressief gebaar de handdoek van mijn lijf. ‘Hé!’ gilde ik vanzelfsprekend. Voordat ik kon bedenken welk lichaamsdeel ik als eerste moest bedekken, besprong Fatimah me al.

‘Lig!’ bulderde ze.

Ik dook in elkaar en grinnikte schaapachtig toen het tot me doordrong dat ze wilde dat ik op de verhoging in het midden van de zaal ging liggen. Langs de rand van de stenen cirkel lagen in een ruwe kring andere vrouwelijke toeristen, die eveneens werden bewaakt door onheilspellend ogende, in jarenvijftigstijl badkleding gehulde spamedewerksters. De toeristen lagen hoofd aan voet en leken net een bloemenketting van naakt vlees… met mij als sluitstuk.

Maar ja, ik ben natuurlijk wel de langste bloem ter wereld. Terwijl ik naar de opening in de kring van op hun wasbeurt wachtende vrouwen tuurde en me afvroeg of het me zou lukken me daarin te wurmen zonder in iemands gezicht te schoppen of zelf in mijn gezicht te worden geschopt, verdween Fatimah in de nevel. Gelukkig, dacht ik bij mezelf, uit alle macht hopend dat ze was gaan lunchen of een voettocht door Australië ging maken. Maar helaas. Fatimah was veel te snel naar mijn zin terug, met een emmer.

Een seconde later zakte mijn mond verrast open toen er schuimend (godzijdank warm) water over mijn lichaam gutste dat Fatimah energiek (en met een zweem van een sadistische grijns) over mijn arme lijf had uitgestort. Zodra ik voldoende was ingezeept, kwakte mijn menselijke loofah-spons me op het marmeren plateau, iets mompelend wat volgens mij zoveel betekende als: ‘Ik zou dubbel betaald moeten krijgen voor deze kolos.’

En toen, lieve vrienden, begon Fatimah me te scrubben.

Nu denken jullie vast dat hier wasdoekjes, shampoo en zo nu en dan een stukje zeep bij kwamen kijken. Dat denken jullie dan goed. Maar het opmerkelijkste aan deze supersonische scrubsessie was dat het me toch vooral deed denken aan een worstelwedstrijd van de WWF. Terwijl Fatimah me met een scrubborstel en zeep mishandelde, glibberde mijn slungelige lijf zonder ook maar een greintje waardigheid over het gladde marmer, waarop mijn begeleider naar dat deel van mijn anatomie graaide dat het dichtstbij was – een enkel, een schouder, mijn haar en eenmaal op adembenemende wijze een borst – om me terug te sjorren naar de plek die me was toegewezen. Om me heen werden de andere toeristen eveneens gillend, glibberend en vloekend rondgedraaid als de beroemde derwisjen over wie ik jullie in mijn vorige bericht heb verteld.

Dit ging zo tien minuten door, lieve vrienden.
Dit ging zo tien minuten door, lieve vrienden. Tien. Verrekte. Minuten. Lang.

Toen het soppen, slaan en spartelen eindelijk was afgelopen, was ik duizelig, halfverzopen en ervan overtuigd dat ik moeiteloos een verhandeling over waterboarden kon schrijven.

Was ik dan tenminste wel schoon? Nou, eerlijk gezegd niet.

Kort samengevat: mijn indruk van de Topkapi Hamam was er niet zozeer een van luxe als wel van een subtiele wraakoefening. Ik werd liefdeloos door een serie bepaald niet ontspannende ‘traditionele’ behandelingen gejakkerd, uitgevoerd door begeleiders met de verfijning van een kudde wildebeesten. Het modderige water, de beschimmelde omgeving en de algehele sfeer van verval hullen de bezoeker in een onuitsprekelijke sfeer die zich nog het best laat omschrijven als ‘jakkes’. Het is echter niet de ruwe Silkwood-achtige douche of de angst voor vleesetende bacteriën waar ik de meeste moeite mee heb. Tijdens mijn ‘hamamervaring’ kon ik eerlijk gezegd maar één ding bedenken dat nog erger zou zijn dan de Sultana Treatment ondergaan, en dat was de Sultana Treatment aan iemand moeten geven. Wat hadden deze vrouwen in vredesnaam misdaan om naar dit purgatorium te zijn verbannen en zeven uur per dag veel te bevoorrechte, in cultureel opzicht onnozele buitenlanders te moeten scrubben? Om in een kletsnat badpak en een zweterige badmuts in deze dampende schimmelfabriek vrouwen te moeten inzepen die zonder enige twijfel astronomische salarissen verdienden die vele malen hoger waren dan hun uurloon en die heus wel in staat waren om hun hygiënische verzorging zelf ter hand te nemen? Een beetje chagrijn was dus wel te verwachten, ook al was het niet aangenaam.

De moraal van dit verhaal, kinderen: als jullie in Istanbul (niet Constantinopel) de baden willen uitproberen, neem dan genoeg desinfecterend spul mee om je hele lijf in onder te dompelen. En vergeet niet Fatimah en haar vriendinnen een flinke fooi te geven.

Tot de volgende keer!

– De blije reiziger

Merry liet haar blik over het scherm glijden en herlas het artikel, bijtend op de huid rond een nagel. Ze overwoog even om het nóg een keer door te nemen, maar na het vier keer te hebben herschreven wist ze dat het er niet beter op zou worden. ‘Opslaan… en… verzenden!’ mompelde ze, terwijl ze de bijbehorende toetsen indrukte. Ze wierp een vluchtige blik op haar Gmail en zag dat haar baas zat te chatten. Dat verbaasde haar niets, want Joel was nooit offline. Het was best mogelijk dat hij met zijn iPhone douchte en zijn iPad gebruikte als hoofdkussen. Ze klikte op zijn naam en begon te typen.

Je komt vast niet meer bij. Ik ben bijna gewaterboard.
Net het laatste artikel voor mijn serie over Turkije gemaild. Je komt vast niet meer bij. Ik ben bijna gewaterboard.

Er kwam meteen antwoord.

Heb je er weer een zootje van gemaakt? Ik kan bijna niet wachten.

Merry glimlachte wrang en stuurde Joel een boze emoji. Haar redacteur leek een voorkeur te hebben voor belevenissen waarbij Merry bijna verdronk. (Van het watervalincident tijdens de boottocht over de Milford Sound een maand eerder had hij in een deuk gelegen.) Zoals gewoonlijk had ze haar artikel ruim binnen de afgesproken tijd verstuurd, ook al geloofde Pulse niet in zoiets kinderachtigs als journalistieke deadlines. Vanwege de voortdurende concurrentie van Slate, HuffPo en BuzzFeed was het enige wat het online tijdschrift waarvoor Merry werkte van haar verlangde een gestage stroom venijn, vermaak en vuurwerk.

Nou, missie volbracht, hoopte ze. Het afgelopen jaar had ze als een combinatie van toerist en afschrikwekkend voorbeeld gefungeerd, en voor haar column ‘De blije reiziger’ een aantal van de beste en slechtste luxereisbestemmingen over de hele wereld bezocht. Het was, zo vond ze zelf, een draai van honderdtachtig graden ten opzichte van wat ze daarvoor had gedaan en de leercurve was op zijn zachtst gezegd steil geweest.

Ben blij dat je zo goed op me past, typte ze aan haar baas. Ze bleef even roerloos zitten, met haar vingers boven het toetsenbord. Zeg, Joel…

‘…’ typte Joel.

Merry kende haar baas goed genoeg om te weten dat ze zijn aandacht in rap tempo begon te verliezen, maar toch aarzelde ze. Uiteindelijk zette ze haar vingertoppen voorzichtig weer op de toetsen, alsof ze bang was dat ze zouden bijten. Joel, denk jij dat ik het eindelijk in de vingers begin te krijgen?

Het bleef heel lang stil, langer dan Merry lief was. En toen…

Je doet het prima, meid. We verwachten echt niet van je dat je de volgende grote Amerikaanse roman schrijft. Ondanks de verschillende tijdzones tussen zijn kantoor in het centrum van Chicago en haar hotelkamer in Istanbul volgden de woorden op haar scherm elkaar in een razendsnel tempo op. Ik weet dat je bent gevormd door zeventien Zwitserse kostscholen, maar je schrijft niet om een master in de vergelijkende literatuurwetenschap te halen. Zoals ik je al eerder heb verteld, is dit een luchtige, vluchtige tijdschriftencolumn. Voor wie schrijven wij?

Merry rolde met haar ogen. Snel-afgeleide-Sally.

En wat wil Sally? spoorde Joel haar aan.

Vermaakt worden. Dat weet ik wel, baas.

Ze wil vermaakt worden, ze wil niet hoeven nadenken.
Ze wil vermaakt worden, ze wil niet hoeven nadenken. Als je de concurrentie aangaat met haar Facebook-feed of haar Pumpkin Spice Latte, dan verlies je het.

Joels kritiek stak een beetje, maar Merry kon het de mythische Sally, de verpersoonlijking van het lezerspubliek van Pulse, eerlijk gezegd niet kwalijk nemen. Ze hield zelf ook wel van een lekkere latte met herfstkruiden. Misschien kan ik inderdaad beter wat minder hoog van de toren blazen, dacht ze, ook al hoopte ze dat het niet nodig zou zijn, want ze was er juist achter gekomen dat taalkundige acrobatiek echt haar ding was. Maar ja, een betaalde baan was óók haar ding. Begrepen, typte ze.

Wat is ons motto?

Merry’s lippen vertrokken zich. Luchtig, vluchtig niemendalletje.

Precies, schreef hij. Zorg nou maar dat je op de eerstvolgende vlucht naar huis zit. We betalen je niet om te luieren.

Komt voor elkaar, baas.

Merry klikte de chat uit, slaakte een diepe zucht en schudde verbijsterd haar hoofd.

Ik verdien mijn geld met het schrijven van luchtige, vluchtige niemendalletjes.

Ze begon het eigenlijk best leuk te vinden, zolang ze tenminste niet werd afgerost door boosaardige, met badmuts getooide baboesjka’s. Wie wilde er nou niet de hele wereld rondreizen, heerlijke gerechten eten, bijzondere mensen ontmoeten en exotische avonturen beleven? Voor de meeste mensen zou deze baan een droom zijn die was uitgekomen.

Maar de meeste mensen waren dan ook niet Merry Manning, wereldkampioen op de afdaling, vijfvoudig wereldrecordhouder en tot twee jaar geleden de grootste kanshebber om olympisch goud te winnen voor de VS.

Ja, Mer, hielp haar inwendige stemmetje haar herinneren. En de meeste mensen hebben ook niet hun een meter achtentachtig lange lijf om een vierentwintig meter hoge spar gewikkeld tijdens een kwalificatiewedstrijd voor de Olympische Spelen.

Merry klapte haar laptop dicht en liet zich zuchtend achteroverzakken in het kussen op haar hotelbed. Met dit soort gedachten schoot ze geen meter op. Ze had een goede baan – een fantastische baan, verdomme – en hoewel het werk slecht betaalde en niet opwoog tegen de adrenaline die door haar lichaam had gegierd tijdens wedstrijden tegen de beste sporters ter wereld, had het allemaal veel erger kunnen zijn.

Dodelijk erg, zelfs.

Waarschijnlijk was ze een beetje van slag door die barbaarse hamam.
Waarschijnlijk was ze een beetje van slag door die barbaarse hamam. Ze had in haar blootje in de gigantische stoomkamer gestaan waar tientallen onbekenden haar littekens konden zien, en dat had Merry enorm uit haar evenwicht gebracht. Maar dat was iets wat ze niet met haar lezers wilde delen. Ze liet haar fans zelden een kwetsbare kant van zichzelf zien, een overblijfsel uit haar tijd als professioneel topsporter.

Zet het van je af.

Blijf in beweging.

Laat je niet kennen.

Als ze niet het type was geweest dat een verstuiking intapete en een hersenschudding negeerde, om vervolgens de beste tijden van haar concurrenten aan flarden te racen, zou ze al die sponsors niet hebben verdiend, of de kleine meisjes die met fonkelende ogen hun skilaarsjes ophielden om ze door haar te laten signeren…

Maar na tien dagen in een kunstmatig coma te hebben gelegen, was je echt niet een-twee-drie weer de oude. Met een gebroken bekken of een afgescheurde voorste kruisband was ‘in beweging blijven’ geen optie. Een verbrijzeld dijbeen, sleutelbeen en elleboog zette je niet zomaar ‘van je af ’. En met een gebroken kaak en oogkas was het best lastig om je ‘niet te laten kennen’.

Nee. Je verliet stiekem de piste en probeerde te bedenken wat je in vredesnaam de rest van je leven moest doen nu je nooit meer dat ene kon doen waar je echt goed in was.

En dat dan ook nog eens met een lijf dat eruitzag als het monster van Frankenstein.

Merry’s keel werd dichtgeknepen en haar vingers balden zich boven het toetsenbord tot vuisten. Niet kapotslaan, droeg ze de vuisten streng op. Je hebt deze laptop nodig. Je hebt de baan nodig die erbij hoort.

Want hoewel Merry niet langer een populaire topsporter was, was ze nog steeds erg geliefd bij een bepaald deel van de bevolking: schuldeisers. Wanneer haar mobieltje ging, schoot er altijd een huivering langs haar ruggengraat, want de kans was groot dat het een of ander ruig type met een emotieloze stem was dat wilde weten of zij de M. Manning was met een schuld van tachtigduizend dollar op haar visa-kaart, de M. Manning die een halfjaar achterliep met de betalingen voor haar lease-auto en die een kredietwaardigheid had van rond de nul. Verbazingwekkend hoe gemakkelijk dat kan gebeuren wanneer je coke snuivende agent vergeet je verzekeringspremies te betalen en geen enkel bedrijf je wil verzekeren vanwege ‘een reeds bestaande medische aandoening’ die zevenentwintig gebroken botten omvat, dacht Merry.

Obamacare was te laat gekomen om Merry’s kredietwaardigheid of spaargeld te redden. En als ze heel eerlijk was, had ze door haar opvoeding ook nooit veel belangstelling gehad voor haar financiële situatie voordat het ongeluk al haar spaargeld had opgeslokt. Vanwege die nonchalante houding moest ze nu al het werk aanpakken dat ze kon vinden om te voorkomen dat ze helemaal op zwart zaad kwam te zitten. Reisartikelen schrijven leverde niet veel op, maar haar cv bevatte dan ook weinig aansprekende vaardigheden nu skiën geen optie meer was. En ze vertikte het om de enige andere route te nemen die haar uit haar peilloze schuldenput kon helpen.

Ik verkoop nog liever het laatste stuk van mijn milt dan dat ik daarvoor kies.
Ik verkoop nog liever het laatste stuk van mijn milt dan dat ik daarvoor kies, dacht ze bij zichzelf, terwijl ze de laptop uitzette en bij haar paspoort en retourticket in haar rugzak stopte.

Marcus was degene geweest die haar op de baan bij Pulse had gewezen. Hij mocht dan een losbol zijn en zelfs ijdeler dan zijn status als supermodel rechtvaardigde, maar haar grote broer kende haar beter dan ze zichzelf soms kende. Hij wist dat ze gek was op reizen (ze hadden hun jeugd dan ook doorgebracht in Four Seasons Hotels op vijf continenten) en hij wist ook dat ze heimelijk altijd geïnteresseerd was geweest in schrijven en literatuur. Hij had haar daar zelfs in aangemoedigd, ook al hadden hun ouders geroepen dat het tijdverspilling was en dat haar ware talent in haar atletisch vermogen lag.

Schrijven is voor astmatische navelstaarders en universitair docenten, Meredith, hoorde ze haar moeder nog zeggen. Niet voor winnaars zoals wij.

Totdat Merry had verloren. Op spectaculaire wijze.

Pulse had haar een tweede kans gegeven en Merry had die kans gretig aangegrepen. Het afgelopen jaar had ze haar best gedaan om aan de verwachtingen van het tijdschrift te voldoen met dezelfde hartstocht en toewijding die ze ooit in haar moordende trainingsschema had gestopt. Maar dan wel met veel minder zweet en tot vandaag ook minder blauwe plekken, bedacht ze een tikje weemoedig, en ze wreef over het resultaat van een van Fatimahs liefdevolle stompen.

De insteek van de artikelen voor ‘De blije reiziger’ was eenvoudig, iets waar Joel haar herhaaldelijk aan herinnerde. ‘Mei je, je bent daar om hun droomvakantie voor hen te beleven, en hun te vertellen wat leuk is en wat ze vooral niet moeten doen. Geniet ervan, laat ze ervan dromen om daar bij jou te zijn en ga weer verder. Doe niet al te diepzinnig en probeer vooral niet de volgende Hemingway uit te hangen.’

Merry had totaal geen moeite met oppervlakkigheid, want ze zat er absoluut niet op te wachten om de berg ellende uit haar privéleven uit te storten op internet. Haar lezers verwachtten de vrouw die ze kenden van de skihellingen: grappig, onbevreesd en ja, ook met een vleugje zelfspot. Ze lachten graag met haar mee en als Merry op hun reacties op haar columns mocht afgaan lachten ze ook graag óm haar, maar ze hoefden niet te weten hoe ze echt in elkaar zat. Ze mochten zich verkneukelen om haar tegenspoed, maar haar twijfels hield ze voor zichzelf.

En nu ze het daar toch over had… Misschien is het verstandig om nóg een keer onder de douche te springen, dacht ze bij zichzelf. Maar de drie douchebeurten die ze na haar klamme avontuur al had gehad, waren vast wel genoeg. Nou ja, in combinatie met een flinke klodder antischimmelcrème natuurlijk. Ze moest trouwens haar vlucht halen. Als ze geluk had, zat er een lekker ding tussen haar medepassagiers om een potje mee te bekken.

Ze had geluk.

Een beetje dan

‘Liefde, leven, lama’s’ van Hilary Fields

Hilary Fields

Hilary Fields schreef onder een pseudoniem drie historische romans, voordat ze overstapte naar hedendaagse fictie. Ze verdeelt haar tijd tussen New York en Santa Fe, New Mexico, waar ze voor het eerst naartoe reisde voor een van haar romans.