De details van de Zweedse Ia Genberg is een psychologische roman, opgebouwd uit vier portretten. Maar wie is het eigenlijke onderwerp van een portret? De afgeschilderde, of de persoon die de kwast hanteert?

In Zweden werd de roman enthousiast onthaald en won Genberg de Augustpriset, de belangrijkste Zweedse literatuurprijs. De motivering van de jury luidde als volgt:

‘In De details wordt een gloeiende koorts een portaal naar het verleden en naar de relaties die ooit alles voor iemand betekenden – in een leven dat niet meer bestaat. Met verdriet, precisie en subtiele humor schrijft Ia Genberg over de scherven waaruit een mens bestaat, en laat ze haar stem klinken met een onmiskenbaar timbre. Een hele wereld komt tot leven door haar nauwkeurige gevoel voor de kleine details.’

‘Elk portret in De details bevat een mensenleven,’ schrijft de krant Aftonbladet. ‘Triviale gebeurtenissen worden weergegeven in al hun complexiteit, met existentiële en politieke dimensies. Toen ik de laatste pagina’s las, werd ik overvallen door een diep verdriet dat ik deze levendige roman moest verlaten.’

‘De vier portretten in De details zijn indringend en rauw, maar met schijnbaar groot gemak geschreven,’ voegt de krant Dagens Nyheter daaraan toe.

Lees hier al een eerste fragment.

1.
Johanna

Nadat ik een paar dagen met het virus in mijn lijf heb rondgelopen krijg ik koorts en kom ik op het idee een speciale roman te herlezen, maar pas als ik in bed ga zitten en het boek opensla, begrijp ik waarom. Op het schutblad staat – in een overduidelijk handschrift – met een blauwe balpen geschreven:

29 mei 1996

Snel weer beter worden.

Bij Fyra Knop hebben ze Franse crêpes en cider.

Ik kijk ernaar uit om daar weer met jou heen te gaan. Kusjes (het liefst op jouw lippen),

Johanna

Toentertijd had ik malaria, een paar weken eerder was ik in een tent bij de Serengeti door een Oost-Afrikaanse mug besmet, na onze thuiskomst ziek geworden en opgenomen in het Hudiksvall-ziekenhuis, maar niemand begreep waarom mijn waarden omhoogvlogen, en toen de diagnose uiteindelijk gesteld werd stonden alle artsen van het ziekenhuis in de rij om de vrouw met de exotische aandoening te aanschouwen. Er brandde een vuur in mijn hoofd en in het ziekenhuis werd ik elke ochtend heel vroeg wakker van mijn eigen gehijg en een hoofdpijn die ik nog nooit had meegemaakt. Na onze reis naar Oost-Afrika was ik meteen doorgereisd naar Hälsingland om langs te gaan bij mijn opa van vaderskant, die binnenkort zou komen te overlijden, maar in plaats daarvan werd ik ziek en ging ik zelf bijna dood. Ik lag meer dan een week in het ziekenhuis, maar toen Johanna mij het boek gaf, lag ik ingestopt in onze slaapkamer in Hägersten, met een ambulance vervoerd via Uppsala, waar een biopt van mijn lever was genomen. Ik weet niet meer wat de uitslag daarvan was, ik weet sowieso niet veel meer van die prille zomer, maar ons appartement vergeet ik niet, en het boek niet, en haar niet. De roman verdween in de koorts en de hoofdpijn en werd er één mee, en precies op dat punt bevinden zich ergens de lijnen die helemaal hiernaartoe lopen, een gevoelsader waarvan de lading van koorts en gevaar me deze middag naar de boekenkast roept om juist deze roman op te zoeken. De koorts en de hoofdpijn die niet wijken, de drukte van onrustige gedachten in mijn hoofd, het gepiep van een opkomende benauwdheid – ik herken het want ik heb het eerder meegemaakt, met op de grond naast mijn bed doosjes met paracetamol die niets uithaalt, en flessen koolzuurhoudend water die ik leegdrink terwijl mijn dorst niet verdwijnt. Zodra ik mijn ogen sluit rollen de beelden voorbij: paardenhoeven in een droge woestijn, een klamme kelderduisternis met zwijgende spoken, lichamen zonder vorm of afbakening, grote vocalen die me toeschreeuwen, dat wil zeggen het hele standaardmenu van nachtmerries dat ik van kindsbeen af ken, en dit alles verrijkt met dood en verderf als uitvloeisel van de gedachte aan de ziekte alleen al.

Het leven werd maar in één richting geleefd, vond Johanna: voorwaarts, voorwaarts.

De literatuur was het leukste spelletje van Johanna en mij, we lieten elkaar kennismaken met oeuvres en thema’s, periodes, regio’s en afzonderlijke werken, oudere en hedendaagse, en in diverse genres. Onze smaak was vergelijkbaar maar verschilde voldoende om ervoor te zorgen dat onze gesprekken interessant zouden zijn. Over bepaalde dingen dachten we anders (Oates, Bukowski), er waren dingen bij die ons allebei koud lieten (Gordimer, fantasy), op andere waren we beiden dol (Östergren, de Krilontrilogie van Eyvind Johnson, Lessing). Ik kon haar oordeel over een boek aflezen aan het tempo waarin ze het afwerkte. Ging het snel (Kundera, alle thrillers), dan wist ik dat ze zich verveelde en er snel doorheen wilde zijn, maar ging het te langzaam (De blikken trommel, alle sciencefiction), dan verveelde ze zich ook maar moest ze zich erdoorheen worstelen. Ze zag het als haar plicht om de boeken waarin ze was begonnen uit te lezen – zoals ze al haar opleidingen, papers en projecten afmaakte. Ze bezat een diepgewortelde gehoorzaamheid, een soort respect voor haar taak, hoe hopeloos die misschien ook voelde. Dat had ze, neem ik aan, van huis uit meegekregen, van haar creatieve en onwrikbaar doelbewuste ouders. Zelf zei ze dat de voltooiing een manier was om zich in te dekken voor de toekomst, om, wat zij noemde, clean sheets te hebben. Het leven werd maar in één richting geleefd, vond Johanna: voorwaarts, voorwaarts. Op dat punt verschilden we; ikzelf maakte zelden grote projecten af. Na een jaar in een krantenkiosk achter de toonbank te hebben gestaan was ik aan allerlei hbo-opleidingen begonnen, waaraan ik al snel de brui gaf of die ik op de lange baan schoof, naar een niet nader bepaalde toekomst, en daarna begon ik serieus met schrijven. Maar zelfs toen, op het moment dat ik het besluit had genomen om fulltime schrijver te worden, lukte het me niet om me aan de door mijzelf uitgestippelde route te houden en bracht ik dagen door met rondflaneren in buurten in de Stockholmse wijken Aspudden, Mälarhöjden, Midsommarkransen en Axelsberg. Dat was in een periode dat er zich nog het nodige aan ongeoorloofde activiteiten afspeelde in gebieden in de buurt van de binnenstad, met motorclubs, tattooshops, en pikdonkere videotheken annex zonnebanken. De metrostations waren somber en smerig. Alle mogelijke soorten mensen leefden zij aan zij, mensen die werkten en met hun aktetas naar kantoor gingen, kunstenaars die goedkoop een atelier huurden op de industrieterreinen, verslaafden die in drugspanden woonden waar de politie invallen deed, kerels die met bierflesjes en bruinverbrande koppen op een plein zaten; iedereen leefde naast elkaar in de gebouwen van vier hoog die de kronkelende hoofdwegen omzoomden, met op de begane grond winkels met een laag plafond en buitenlandse kruiden, en eenvoudige lunchrestaurants met een bruin interieur waar ik op vroege middagen vaak met mijn lege bord op een plastic dienblad in de hoek zat en het laatste restje van mijn alcoholarme biertje opdronk terwijl ik de andere gasten bestudeerde. Voor me lagen een notitieblok en een zorgvuldig uitgekozen pen, maar die gebruikte ik zelden. Ik mocht misschien toegewijd lijken maar dat was ik niet, en in de stapel boeken op mijn nachtkastje zaten er altijd wel een paar waarin ik ergens in het midden was blijven steken. Ik las het liefst boeken die voor een hunkering zorgden waaruit ik me niet kon losmaken. Dat gold voor de meeste dingen, en daarom had ik weinig verplichtingen in mijn leven, misschien té weinig. Als ik al plicht ervoer, dan schoof ik die meteen weer weg. Dat uitgangspunt leverde geen ‘clean sheets’ op, en ik vermoed dat Johanna deze inherente sloomheid van mij daarom juist als een uitdaging beschouwde. In haar tempo en enthousiasme zat iets wat mij in beweging en dingen in werking zette. Misschien was het dit aspect van haar dat mij in onze relatie zo’n gevoel van geborgenheid gaf. Ze was aan mij begonnen en niet van plan om op te geven. Ze zou niet weggaan, ze zou nooit toegeven aan een neiging mij te verlaten. Ik ontspande, ik gaf me over. Ze was zo gedegen, zo toegewijd en loyaal. Zou het ooit bij haar opkomen om het uit te maken? Nee, dacht ik. Nee, nooit.

Dat was in een periode dat er zich nog het nodige aan ongeoorloofde activiteiten afspeelde in gebieden in de buurt van de binnenstad, met motorclubs, tattooshops, en pikdonkere videotheken annex zonnebanken.

Het boek dat ik in mijn hand heb is De New York-trilogie. Auster, claustrofobisch maar lichtvoetig, heel eenvoudig en toch heel eigenzinnig, paranoïde en helder tegelijk, en met een open hemel tussen elk woord. Op dat punt waren we het eens, Johanna en ik, en toen de koorts een paar weken later zakte, herlas ik het boek om naar gebreken te zoeken, om te kijken of ik iets doorzag of dat het me misschien zou vervelen, maar ik kwam geen enkele plek tegen waar iets schuurde, en kort daarna las ik Maanpaleis en dat vond ik even meeslepend. Auster werd een van mijn oriëntatiepunten, tijdens het lezen én tijdens het schrijven – ook nadat hij bij mij van de radar was verdwenen en ik zijn nieuwe boeken niet meer kocht wanneer ze verschenen. Zijn scherpe eenvoud werd een ideaal dat eerst verbonden was met zijn naam maar vervolgens voortleefde zonder. Sommige boeken hebben de neiging in je beenmerg te blijven zitten ook al ben je de details en namen allang vergeten, en toen ik Brooklyn uiteindelijk voor het eerst bezocht, ging ik als vanzelfsprekend op zoek naar zijn adres. Inmiddels zaten we een paar jaar in het nieuwe millennium en Johanna had me al een hele tijd geleden verlaten voor iemand anders, zonder waarschuwing vooraf, bruut en volkomen ijskoud. Op het moment dat ik stond te koekeloeren naar een stoep die leidde naar het bruine bakstenen gebouw waarin Paul Auster en Siri Hustvedt hun leven leefden en hun boeken schreven, was ik sinds enige tijd samen met een man die een eindje verderop met mijn dochter in een café pannenkoeken zat te eten. Alle geplooide eigenschappen van de tijd waren de reden dat ik daar in Park Slope kon staan alsof Johanna vlak naast me stond, dat ik haar iets kon horen zeggen over het toeval wat ik veel later zou begrijpen, en dat we beiden meenden te kunnen zien dat er achter een van de gordijnen op de bovenverdieping iets bewoog.

Net als deze koorts installeerde ook de malaria een soort oneindigheid in mijn lijf, de ziekte leek een permanente staat te zijn. We waren op bezoek geweest bij twee vrienden van Johanna die werkten in wat destijds ‘ontwikkelingshulp’ werd genoemd, een begrip waar van alles en nog wat onder leek te kunnen vallen. Zelfs nadat we twee weken met hen hadden opgetrokken vond ik hun missie nog steeds vaag, een van de twee maakte een film voor een organisatie en die film zou eventueel tijdens een congres worden vertoond, als dat congres tenminste doorging en als de film werd voltooid, en het enige wat de ander leek te doen was meegaan om de camerastatieven te dragen. Zij zouden daar drie maanden blijven en dan doorreizen naar het zuiden. De nacht in de tent bij de Serengeti was onze laatste nacht in het land en de mug die me stak werd door geen van ons beiden opgemerkt, ook al deelden we de klamboe, maar in het vliegtuig naar huis ontdekte ik drie jeukende beten op mijn elleboog. Johanna had het er goed afgebracht. De koorts duurde eigenlijk niet meer dan twee of drie weken, misschien vier, maar ik had het gevoel alsof ik maanden bedlegerig was. Johanna depte mijn voorhoofd, kocht gebakjes in de konditorei aan het plein, piepkleine, anders kon ik ze met mijn beperkte eetlust niet op. Dat mijn heupbotten begonnen uit te steken vond ze niet mooi, zei ze, al begreep ik dat ze er stiekem door gefascineerd was. Ze bereidde soepen met room, en in de oven roosterde ze brood waar ze grote klonten boter in liet wegsmelten. Ik was overal dankbaar voor, voor het eten en de cadeaus, voor de pocketboeken met de poëtische opdrachten. Zij was afkomstig uit een liefdevol gezin uit de hogere middenklasse in de wijk Täby, en bij hen thuis waren ze het gewend om elkaar, te pas en te onpas, op die manier cadeautjes te geven: in elegante verpakkingen en met fraaie kaartjes die onder een strik waren gestoken. Er zat een plechtig aspect aan het overhandigen van een geschenk, zelfs als dat eenvoudig was en tijdens een lunch gewoon over de tafel werd geschoven. In haar wereld gingen geschenken niet uitsluitend om de inhoud en de verpakking maar ook om de mate van verrassing en timing, en over referenties aan het verleden en een eventuele toekomst. Elk cadeau was omringd door een netwerk van verwijzingen, knipoogjes en impliciete informatie. Na een tijdje werd de geaccumuleerde hoeveelheid cadeaus een last, want ik kon die niet inhalen. Haar cadeaus waren te talrijk, te duur en te veelbelovend, en zij had oog voor schoonheid, wat ik miste, zij kwam in een museumwinkel het perfecte horloge tegen, en bij een met sluiting bedreigde bioscoop kocht ze een dienblad met daarop de afdruk van een filmposter. Beide cadeaus heb ik nog, mijn kinderen vroegen zich af wie die Monika was en wie er een zomer in zwart-wit met haar doorbracht, en het kapotte horloge ligt zonder bandje in een toilettas, maar zo’n mooi exemplaar ben ik nooit meer tegengekomen. De bruutheid van Johanna’s afscheid was er de oorzaak van dat ik sommige van haar cadeaus weggooide en andere op zolder legde, waar ik ze later, toen mijn emoties waren bedaard, weer vandaan heb gehaald. In laatste instantie ging een cadeau om geld. Financiën waren geen onderwerp. Zij had geen studiebeurs zoals de rest van ons (we leerden elkaar op de universiteit kennen bij de opleiding journalistiek die we volgden), maar wel een Visacard, die bij een rekening hoorde die door haar ouders steeds werd aangevuld. Ik was op mijn zestiende uit huis gegaan, moest vanaf dat moment mijn eigen broek ophouden en had al een aantal niet afgemaakte hbo-opleidingen achter de rug, dus voor mij vergde elke uitgave dat ik ergens anders in mijn budget een offer bracht. Ik betwijfel of ze behalve de boeken iets heeft bewaard van wat ik haar tijdens onze periode samen heb gegeven: de pocketcamera, de ochtendjas van kunstzijde, de ingelijste tekeningen van een stripkunstenaar die destijds gewild was maar inmiddels in de vergetelheid is geraakt. Aan mijn cadeaus voor haar, het overhandigen ervan, hield ik het gevoel over dat ik tekortschoot, want al wilde ik dat niet, ik onthield wat de spullen gekost hadden en hoe weinig het er verhoudingsgewijs waren. Vergeleken met haar was ik onhandig, me opeens bewust van geld en van wat gebrek aan goede smaak kon betekenen. Dit soort dingen bestond overigens alleen in het verborgene van ons gemeenschappelijke leven, we bespraken het niet. Misschien zat er ook een mate van gewelddadigheid in de manier waarop ze cadeaus gaf, een triomfantelijke superioriteit die elke keer werd bewezen wanneer ze een vierkant doosje over de tafel schoof (een halssieraad met een asymmetrische zilveren druppel), of als ze een grote doos midden in de woonkamer had gezet (schaatsen met allerlei accessoires), of een ingepakt, net verschenen boek op mijn kussen had gelegd (De treurgondel van Tomas Tranströmer), of thuiskwam met een doos met lekkers van Gunnarsson Specialkonditori en die voor mijn neus liet bungelen voordat ze hem tussen onze theekopjes op tafel zette. Het was een soort gulheid die haar niets kostte maar waarvan ze wist dat ik me daar nooit mee zou kunnen meten, waardoor ze stiekem in het voordeel was. Als mijn geld op was, was zij degene die de koelkast en de voorraadkast aanvulde, en dat deed ze met vers gesneden kaas uit een markthal, verse jus d’orange, en versgemalen koffie in bruine papieren zakken uit de koffiezaak in de Linnégatan.

Ik dacht weleens, waarschijnlijk net toen het allemaal voorbij was: ziet structureel geweld er misschien op deze manier uit?

Ik dacht weleens, waarschijnlijk net toen het allemaal voorbij was: ziet structureel geweld er misschien op deze manier uit? Dat je iemand anders onbewust bijbrengt wat een geschenk is, waar je dat dient te kopen en hoe het overhandigd dient te worden? Niet de goedkoopste broek, pesto, computer of koekenpan kopen, zoals ik gewend was, maar de beste? Een paar jaar later begreep ik dat al mijn gedachten over de latente gewelddadigheid van de geschenken mijn eigen hersenspinsels waren, voortkomend uit het feit dat ik nu wist hoe het was om in de steek te worden gelaten, en achteraf geconstrueerd door een bewustzijn vol verontwaardiging.

Lees verder in:

De details

De details is een fonkelende roman, waarin aan de hand van alledaagse gebeurtenissen vier complexe relaties belicht worden
Een vrouw van middelbare leeftijd ligt met hoge koorts op bed en denkt terug aan vier mensen die haar leven gevormd hebben: Johanna, met wie ze een stormachtige relatie had en die later een nationale bekendheid zou worden, Niki, een vriendin die ineens van de aarde verdwenen leek, Alejandro, een grote liefde maar iemand met wie ze geen toekomst zag, en Brigitta, die worstelde met een groot trauma.
De details is een roman die opgebouwd is rondom deze vier ... lees meer portretten. De relatie van elk personage met de hoofdpersoon wordt onthuld, ogenschijnlijk aan de hand van details. Maar wie is eigenlijk het onderwerp van het portret, degene die wordt geschilderd, of degene die de kwast hanteert?

€ 21,99