Dannie durft wel te voorspellen hoe haar leven er over vijf jaar uit zal zien. Ze heeft net een succesvol sollicitatiegesprek gehad en diezelfde dag vraagt haar vriend haar ten huwelijk. Maar die nacht droomt ze dat ze wakker wordt met een andere ring om haar vinger en naast een andere man. Het is dezelfde nacht, maar dan in 2025. Vijf jaar later. Het is maar een droom, denkt Dannie, en ze doet haar best om hem te vergeten. Totdat ze vierenhalf jaar later de nieuwe vriend van haar beste vriendin ontmoet. Het is de man uit haar droom, ze weet het zeker.
Lees hier alvast de eerste pagina’s van Over vijf jaar van Rebecca Serle.
Vijfentwintig. Tot zover tel ik elke ochtend voordat ik mijn ogen opendoe. Het is een meditatieve, kalmerende manier die het brein helpt geheugen, focus en aandacht te reguleren, maar de echte reden waarom ik dat doe is dat het zo lang duurt voordat mijn vriend, David, naast me opstaat, het koffiezetapparaat aanzet en ik de bonen ruik.
Zesendertig. Zoveel minuten doe ik erover om mijn tanden te poetsen, te douchen, toner, serum, crème, make-up op mijn gezicht te doen en een pak aan te trekken om naar mijn werk te gaan. Als ik mijn haar was, worden het er drieënveertig.
Achttien. Dat is in minuten de tijd die het me kost om van ons appartement in Murray Hill naar mijn werk op East Forty-Seventh Street te lopen, waar het juridisch kantoor van Sutter, Boyt and Barn gevestigd is.
Vierentwintig. Zoveel maanden moet je volgens mij iemand daten voordat je bij hem intrekt.
Achtentwintig. De juiste leeftijd om je te verloven.
Dertig. De juiste leeftijd om te trouwen.
Ik heet Dannie Kohan. En ik geloof in leven via getallen.
‘Hartelijk gefeliciteerd met je sollicitatiedag,’ zegt David, als ik de keuken binnenkom. Vandaag. 15 december. Ik heb een badjas aan, haar opgedraaid in een handdoek. Hij loopt nog in pyjama en voor iemand die de dertig nog niet is gepasseerd is zijn haar al behoorlijk peper en zout, maar ik vind het wel mooi. Het geeft hem iets voornaams, vooral als hij een bril draagt, wat hij vaak doet.
‘Dank je,’ zeg ik. Ik sla mijn armen om hem heen, kus zijn hals en dan zijn lippen. Ik heb mijn tanden al gepoetst, maar David heeft nooit een ochtendadem. Nooit. Toen we begonnen te daten, dacht ik dat hij eerder opstond dan ik om wat mondwater te sproeien, maar toen we samen gingen wonen besefte ik dat het zijn natuurlijke conditie is. Zo wordt hij wakker. Dat kan van mij niet gezegd worden.
‘De koffie is klaar.’
Hij pakt een kopje en schenkt in. Ik loop naar de koelkast en als hij me de kop aangeeft, doe ik er een scheut creamer bij. Coffee mate, hazelnoot. Volgens David is het heiligschennis maar hij koopt het om me mijn zin te geven. Zo’n soort man is hij. Kritisch, en toegeeflijk.
Ik neem de koffie mee en ga in het hoekje van de keuken zitten dat uitkijkt over Third Avenue. Murray Hill is niet de chicste buurt in New York en heeft een slechte reputatie (iedere joodse corpsstudent of -studente uit de driestatenzone verhuist hierheen als hij of zij is afgestudeerd. Het doorsneestraatbeeld is een Penn-sweatshirt), maar nergens anders in de stad zouden we ons een appartement met twee slaapkamers en een echte keuken kunnen permitteren in een appartementengebouw met een portier, en samen verdienen we meer geld dan een achtentwintigjarig stel zou moeten mogen.
David werkt in de financiële sector als investment banker bij Tishman Speyer, een vastgoedconcern. Ik ben jurist ondernemingsrecht. En vandaag heb ik een sollicitatiegesprek bij het beste advocatenkantoor van de stad. Wachtell. Het eldorado. De top. Het legendarische hoofdkantoor dat in een zwart en grijs fort op West Fifty-Second Street zetelt. Daar werken alle topjuristen van het land. De cliëntenlijst is oneindig; ze vertegenwoordigen iedereen: Boeing, ING, AT&T. Alle grote bedrijfsfusies, alle transacties die bepalend zijn voor de onbestendigheid van onze wereldmarkten, vinden plaats tussen hun muren.
Al vanaf mijn tiende wilde ik bij Wachtell werken. En elke keer dat mijn vader me meenam naar de stad voor een lunch bij Serendipity en een middagvoorstelling, kwamen we langs alle grote gebouwen op Times Square. Dan wilde ik per se naar West Fifty-Second Street 51 om omhoog te kijken naar het BS-building, waar Wachtell al sinds 1965 kantoor houdt.
‘Je gaat het vandaag maken, schat,’ zegt Dave. Hij rekt zijn arm boven zijn hoofd, waarbij een stuk buik zichtbaar wordt. David is lang en slungelig. Al zijn t-shirts zijn te kort als hij zich uitrekt, wat me wel bevalt. ‘Ben je er klaar voor?’
‘Natuurlijk.’
‘Vergeet niet dat we dit vanavond gaan vieren,’ zegt David.
‘Ik krijg niet vandaag te horen of ik word aangenomen,’ zeg ik tegen hem. ‘Zo werken sollicitaties niet.’
‘O, nee? Dan moet je me dat maar eens uitleggen.’ Hij plaagt me. David is een enorme plaaggeest. Je zou het niet denken, meestal doet hij heel gereserveerd, maar hij is vreselijk geestig. Dat is een van de dingen die ik het meest in hem waardeer. Het was een van de eerste dingen waardoor ik me tot hem aangetrokken voelde.
Ik kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan en hij wordt serieus: ‘Natuurlijk krijg je de baan. Dat staat nu eenmaal op je to-dolijst.’
‘Ik waardeer je vertrouwen.’
Ik ga er niet verder op in, want ik weet wat er vanavond staat te gebeuren. David kan geen geheimen bewaren en liegen kan hij nog minder. Vanavond, in de tweede maand van mijn achtentwintigste levensjaar, gaat David Andrew Rosen mij ten huwelijk vragen.
‘Twee lepels Raisin Bran, een halve banaan?’ vraagt hij. Hij houdt me de kom voor.
‘Belangrijke dagen zijn bageldagen,’ zeg ik. ‘Witvis. Dat weet je.’
Voordat we een grote zaak aanpakken, breng ik altijd een bezoek aan Sarge’s op Third Avenue. Hun vissalade is even goed als die van Katz’s downtown, en de wachttijd, zelfs als er een rij staat, is nooit langer dan vierenhalve minuut. Ik ben een grote fan van hun efficiëntie.
‘Vergeet je kauwgum niet,’ zegt David, terwijl hij naast mij komt zitten. Ik knipper met mijn ogen en neem een slok koffie. Die glijdt zoet en warm naar binnen.
‘Dat je nog thuis bent,’ zeg ik tegen hem. Dat heb ik me net gerealiseerd. Hij had al uren geleden weg moeten zijn. Hij werkt beurstijden. Maar misschien, bedenk ik nu, gaat hij vandaag helemaal niet naar kantoor. Misschien moet hij de ring nog ophalen.
‘Ik was van plan om je uit te zwaaien.’ Hij kijkt op zijn horloge. Een Apple. Die kocht ik vier maanden geleden voor ons tweejarige jubileum. ‘Maar ik moet opschieten. Ik was van plan te trainen.
‘Prima,’ zeg ik. ‘Ik ga me klaarmaken.’
‘Maar je hebt alle tijd.’ David trekt me naar hem toe en stopt een hand in de kraag van mijn badjas. Ik laat hem zijn gang gaan, een, twee, drie, vier…
‘Ik dacht dat je al laat was. En ik moet mijn hoofd erbij houden.’
Hij knikt. Kust me. Hij heeft het begrepen. ‘Dan halen we het vanavond in.’
‘Breng me niet in de verleiding.’ Ik knijp in zijn biceps.
Mijn mobiel gaat over op mijn nachtkastje in de slaapkamer, waar hij aan de oplader ligt en ik loop erheen. Op het scherm verschijnt de foto van een blauwogige niet-joodse godin die haar tong zijwaarts naar de camera uitsteekt. Bella. Ik ben verbaasd. Mijn beste vriendin is alleen maar wakker voor twaalf uur als ze de hele nacht op is gebleven.
‘Goedemorgen,’ zeg ik tegen haar. ‘Waar zit je? Niet in New York.’
Ze geeuwt. In gedachten zie ik hoe ze zich, in een zijden kimono gehuld, ergens op een terras aan zee uitrekt.
‘Nee, niet in New York. Parijs,’ zegt ze.
Oké, dat verklaart waarom ze in staat is op dit uur te praten. ‘Ik dacht dat je pas vanavond vertrok?’ Haar vlucht staat in mijn telefoon: UA 57. Vertrekt van Newark om 18.40 uur.
‘Ik ben eerder vertrokken. Papa wilde vanavond met me eten. Alleen maar om over mama te zeuren, natuurlijk.’ Ze zwijgt en ik hoor haar niezen. ‘Wat ga jij vandaag doen?’
Weet ze over vanavond? Ik denk wel dat David het haar heeft verteld, maar ze is ook slecht in geheimen bewaren – vooral tegenover mij.
‘Drukke werkdag en daarna uit eten.’
‘Mooi. Uit eten.’ Ze is absoluut op de hoogte.
Ik zet de telefoon op de luidspreker en schud mijn haar uit. Ik heb zeven minuten nodig om ze te föhnen. Ik kijk op de klok: 8.57 uur. Meer dan genoeg tijd. Het sollicitatiegesprek is pas om elf uur.
‘Nou, dat zou vroeg zijn geweest.’
‘Maar je zou opgepakt hebben,’ zegt ze. ‘Idioot.’
Bella weet dat ik mijn telefoon de hele nacht aan laat staan. Bella en ik zijn beste vriendinnen sinds ons zevende. Ik, aardig joods meisje uit de Main Line van Philadelphia. Zij een Frans-Italiaans prinsesje voor wie haar ouders voor haar dertiende verjaardag een feestje gaven waarbij elke bat mitswa in het niet viel. Bella is verwend, wispelturig en meer dan bovengemiddeld charmant. Dat vind niet ik alleen. Waar ze komt vallen mensen aan haar voeten. Je kunt niet anders dan van haar houden en haar hart staat voor iedereen open. Maar ze is ook kwetsbaar. Het vliesje over haar gevoelens is zo dun dat het voortdurend lijkt te zullen scheuren.
De bankrekening van haar ouders is ruim en royaal, maar dat geldt niet voor hun aandacht en tijd. Als puber woonde ze min of meer bij mij. We waren altijd met ons tweeën.
‘Bella, ik moet ophangen. Vandaag heb ik het sollicitatiegesprek.’
‘O, ja! Watchman!’
‘Wachtell.’
‘Wat trek je aan?’
‘Ik denk een zwart pak. Ik draag altijd zwarte pakken.’ In gedachten loop ik door mijn garderobe, ook al weet ik al vanaf het moment dat ze me belden wat ik ga dragen.
‘Spannend, hoor,’ zegt ze zonder er iets van te menen, en ik stel me voor hoe ze haar puntneusje optrekt alsof ze iets onsmakelijks ruikt.
‘Wanneer kom je terug?’ vraag ik.
‘Ik denk dinsdag,’ zegt ze, ‘maar ik weet het nog niet zeker. Misschien komt Renaldo en dan gaan we een paar dagen naar de Rivièra. Je zou het niet denken, maar in deze tijd van het jaar is het daar fantastisch. Er is niemand. Je waant je alleen op de wereld.’
‘Veel plezier,’ zeg ik. ‘Sms me als je landt en stuur wat foto’s, vooral van Renaldo, je weet wel, voor mijn archief.’
‘Ja, ma.’
‘Hou van je,’ zeg ik.
‘Ik nog meer van jou.’
Ik föhn mijn haar en laat het los hangen; met de stijltang bewerk ik het zo dat het niet gaat kroezen. Ik doe kleine parelknopjes in die mijn ouders me gaven voor mijn afstuderen en mijn favoriete Movado-horloge om dat David vorig jaar ter gelegenheid van Chanoeka voor me kocht. Mijn uitverkoren zwarte pak, vers van de stomerij, hangt aan mijn garderobedeur. Ik trek het aan met eronder, ter ere van Bella, een overhemd met rood-witte ruches. Een klein flitsend, of inspirerend detail, zou zij zeggen.
Ik ga weer terug naar de keuken en draai even in het rond. David is weinig tot niets opgeschoten met aankleden of weggaan. Hij neemt duidelijk een vrije dag. ‘Wat vind je ervan?’ vraag ik.
‘Je bent aangenomen,’ zegt hij. Hij legt een hand op mijn heup en drukt een lichte kus op mijn wang. Ik glimlach naar hem.
‘Dat is de bedoeling,’ zeg ik
Auteursfoto (c) Ann Molen