In Over vrouwen en zout komen de verhalen van vijf generaties Latijns-Amerikaanse vrouwen samen: een beklemmende roman over de keuzes van moeders en de volharding van vrouwen. Vrouwen die ervoor kiezen hun waarheid te vertellen, in weerwil van degenen die hun het zwijgen willen opleggen.

Lees hier de eerste pagina’s van de debuutroman van Gabriela García, een van de Most Anticipated Books of 2021 in Amerika.

Carmen
Miami, 2018

Jeanette, zeg me dat je wilt leven.

Gisteren zat ik foto’s te kijken van jou als kind. Doortrokken met zout, gepaneerd met zand, lach je je fietsenrekje bloot aan de rand van de oceaan, mijn enige dochter. Een boek in je handen, want dat deed je het liefst op het strand. Niet spelen, niet zwemmen, niet keihard de golven in rennen. Je zat het liefst in de schaduw te lezen.

Tiener-jij, armen en benen gespreid, als een zeester op de trampoline. Zie je dat scheve glimlachje, dat we dezelfde mond hebben? Tiener-jij, Florida-jij, eindexamenfeest in Epcot, met twee voeten elk in een ander land. Dat kan in Epcot, in die Disney-miniwereld, daar kun je met een grens tussen je benen staan.

Zonnekind, haren altijd waaiend in de wind, ooit was je gelukkig. Ik zie het, op al deze foto’s. Wat een glimlach. Hoe had ik kunnen weten wat je voor me verzweeg? Ik weet alleen maar dat je een tijdje hebt gelachen, en toen niet meer.

Luister, ik heb ook geheimen die ik verzwijg. Maar als je zou ophouden met jezelf kapot te maken, zou stoppen met gebruiken, misschien dat we dan eens bij elkaar kunnen gaan zitten. Misschien dat ik het dan aan je zou kunnen vertellen. Misschien dat je dan zou kunnen begrijpen waar bepaalde beslissingen die ik heb genomen vandaan komen, waarom ik alles in het werk stelde om ons gezin bij elkaar te houden. Misschien zijn er krachten die we nog nooit onderzocht hebben. Misschien, als ik het hele verleden zou kunnen zien, alle wegen zou kunnen natrekken, misschien dat ik dan een antwoord zou hebben op het waarom: waarom zijn onze levens zo gelopen?

Jij zei altijd: Jij weigert te praten. Jij weigert emotie te tonen.

Ik voel me schuldig, omdat ik weet dat je altijd hebt gehoopt dat ik je meer zou geven. Ik heb zoveel voor je verzwegen en ik heb me op zoveel manieren hard opgesteld, met opzet. Ik dacht dat ik hard moest zijn voor ons beiden. Jij brokkelde steeds verder af. Jij erodeerde. Ik dacht: ik moet kracht zijn.

Nooit heb ik gezegd dat ik mijn leven lang bang ben geweest. Ik heb nooit meer met mijn moeder gesproken. Ik heb je nooit verteld waarom ik naar dit land ben gekomen en dat is om een andere reden dan jij denkt. En nooit heb ik gezegd dat ik dacht dat als ik een emotie of waarheid niet onder woorden zou brengen, ik hem kon laten verdwijnen. Zeg me dat je wilt leven en ik zal zijn wie je wilt dat ik ben. Maar ik kan niet genoeg leven opbrengen voor ons beiden.

Zeg me dat je wilt leven.

Ik durfde niet achterom te kijken omdat ik dan zou hebben gezien wat eraan kwam. Het vóór en het ná dat als zout door het water zwiept tot ik het een niet meer van het ander kan onderscheiden, maar elke keer dat je probeert af te kicken en ik je koortsige lijf in mijn armen houd, proef ik het op je huid. Elk verhaal dat op dat van ons botste. Ik durfde niet achterom te kijken omdat ik dan zou hebben gezien wat eraan kwam.

1
Dans niet achter de berg in de verte…

María Isabel
Camagüey, 1866

Om halfzeven, toen alle sigarenrollers voor hun stapel tabaksbladeren aan hun werkbank zaten en de voorman de bel luidde, boog María Isabel haar hoofd, maakte een kruisteken van schouder naar schouder en pakte het eerste blad. De voorlezer, op zijn platform boven de werknemers, deed hetzelfde, alleen pakte hij geen bruin blad, maar een dubbelgevouwen krant.

‘Heren van de werkplaats,’ zei hij, ‘we beginnen vandaag met een brief van groot belang van de hooggeachte redacteuren van La Aurora. Deze geletterde mannen spreken hun warme waardering uit voor arbeiders wier verlangen naar kennis – van wetenschap, literatuur en moreel gedrag – de brandstof is voor de vooruitgang van Cuba.’

María Isabel liet haar tong over de plakkerige onderzijde van een blad glijden, de aards-bittere smaak inmiddels zo vertrouwd alsof hij uit haarzelf kwam. Ze legde het soepel gemaakte blad op het stapeltje dat ze al had gevocht en de lange hoofdnerven op een hoopje ernaast. De sigarenrollers, die zoveel sigaren mochten roken als ze maar wilden, streken lucifers af en trokken met zuigende pufjes aan hun sigaar terwijl ze met hun hand het vlammetje afschermden. De lucht werd zwaar. María Isabel had in de loop der tijd zoveel tabaksstof ingeademd dat ze regelmatig een bloedneus kreeg, maar van de voorman mochten ze de lamellen van de luiken slechts op een kiertje openzetten – zonlicht zou de sigaren uitdrogen. Dus onderdrukte ze haar gehoest. Ze was de enige vrouw in de werkplaats. Ze wilde niet zwak overkomen.

Voor Cuba was het geen grote fabriek: slechts honderd en nog wat werknemers, voldoende rollers voor de plantage die anderhalve kilometer verderop lag. In de houten silo midden in de fabriek lagen de zongedroogde tabaksbladeren, donkere papierachtige stroken die de rollers meenamen naar hun werkbank. Naast de silo stond de ladder naar het platform met de stoel waarop Antonio, de voorlezer, zat.

Hij schraapte zijn keel en bracht de krant op ooghoogte. ‘La Aurora, vrijdag 1 juni 1866,’ begon hij. ‘De orde en goede zeden die onze sigarenrollers op de werkvloer betrachten en het enthousiasme dat ze aan de dag leggen om te leren – is dat geen duidelijk bewijs van vooruitgang?’

María Isabel keek haar hoopje bladeren door en legde die van mindere kwaliteit opzij voor het binnengoed.

‘“… bij een bezoek aan een werkplaats zult u verbluft zijn over de volmaakte orde die er heerst, over de meer dan honderd arbeiders die zich inzetten voor hetzelfde doel: hun plicht nakomen…”’

Daar waren de warme tintelingen tussen haar schouders weer. In de komende uren zouden ze uitgroeien tot een kloppende pijn waardoor ze, tegen het eind van de werkdag, haar hoofd bijna niet meer omhoog zou kunnen krijgen. Hun plicht nakomen, hun plicht nakomen. Haar handen bewogen uit eigen beweging. De bel zou gaan en ze zou naar de stapel sigaren voor haar kijken, glad als van klei, verbaasd over het grote aantal dat ze had gerold. In haar verbeelding zag ze alle bruintinten in elkaar overgaan – werkbanken werden muren, bladeren werden ogen – en alle armen één grote, zichzelf eindeloos herhalende beweging worden, alsof iedereen deel uitmaakte van dezelfde fysieke poëzie, hetzelfde lied van zweet. Middagpauze. Ze was moe.

.

Er was maar één weg van het dorp naar de fabriek, een onverharde weg, die naar de poort voerde en doorliep tot aan de suikerrietplantage een kilometer verderop, beide in bezit van een creoolse familie, de familie Porteños. Dit was de weg waarover María Isabel naar huis liep, een weg met hier en daar schaduwplekken waarin ze even kon bijkomen van de genadeloze zon. Ze dacht aan wat Antonio had voorgelezen: Studeren is hun gewoon geworden; tegenwoordig verkiezen ze het lezen van de krant of een boek boven het hanengevecht; de arena is hun nu te min; tegenwoordig zijn het de bibliotheek, het theater en plaatsen met goed gezelschap die druk door hen worden bezocht.

Sinds La Aurora de onbeschaafde aard van de hanen- en stierengevechten aan de kaak had gesteld was het aantal deelnemers inderdaad teruggelopen. Maar ze hadden de bloedsport niet alleen opgegeven omdat ze de kritiek ter harte hadden genomen. Er waren andere dingen die hen bezighielden. De mannen van de werkplaats spraken over rebellen die in opstand kwamen tegen de Spaanse loyalisten. Over mannen die gezamenlijk trainden om zich vervolgens aan te sluiten bij andere groepen die optrokken naar het westen, naar La Habana. Na het recente overlijden van haar vader aan een duivelse gele koorts die hem binnen enkele weken had verteerd, had María Isabel zich zo in haar cocon teruggetrokken dat ze het aanvankelijk niet had opgemerkt – het kon haar allemaal niet veel meer schelen. Tot niemand het meer over iets anders had.

Tegen de tijd dat de geruchten over de guerrilla haar kant van het eiland bereikten, deden er ook al verhalen de ronde over een onderlinge machtsstrijd. De generaals van de burgerlegers kwamen en gingen, ingewisseld zodra hun idealen een belemmering werden. La Habana, met al zijn Spaanse koloniale herenhuizen, had weinig boodschap aan de revolte en het werd steeds waarschijnlijker dat de koningin elke vorm van opstand genadeloos zou afstraffen. Bij María Isabel hadden die eerste grootse ideeën over vrijheid en onafhankelijkheid allang plaatsgemaakt voor een schrijnende ongerustheid.

Ze vond het ongewisse verschrikkelijk. Ze vond het verschrikkelijk dat haar voortbestaan afhing van een schimmige politieke toekomst waarvan ze zich geen voorstelling kon maken.

Thuis. María Isabels moeder, Aurelia, zat op de grond, met haar rug tegen het koele leem van de bohío. Ook zij was teruggekeerd van het werk op het veld.

Mamá?’ María Isabel schrok bij het zien van haar moeder, die een hoogrode blos op haar gezicht had, doorlopend tot aan haar oorlelletjes.

Estoy bien,’ zei ze. ‘Beetje slapjes van de wandeling. Je weet dat ik steeds minder kan.’

‘Dat is niet waar.’

Met één hand steun zoekend bij de muur hielp María Isabel Aurelia overeind.

‘Mamá.’ María Isabel legde de rug van haar hand op Aurelia’s voorhoofd, maar de tabaksgeur was zo doordringend dat haar moeder haar hoofd wegtrok. ‘Hier buiten staat nog een zucht[1]je wind, rust maar even uit in de hamaca, ja? Ik maak wel wat te eten.’

Aurelia gaf een klopje op María Isabels arm. ‘Je bent een goede dochter,’ zei ze.

Ze liepen naar de hangmat die tussen twee palmbomen hing.

María Isabels moeder, gesleten door decennia van verlies en hard werken, had desondanks nog steeds iets elegants. Haar huid was glad en zacht, bijna rimpelloos, en haar gebit was regelmatig en niet verkleurd. Na de dood van haar man had ze veel aanloop gehad van mannen met een gebit vol gaten en een door de zon verweerde, perkamentachtige huid, die aan middelen weinig te bieden hadden – een ezel, een landje met wat mango- en bananenbomen – maar zich over haar wilden ontfermen, wat ze resoluut van de hand had gewezen. ‘Een vrouw geeft haar liefde voor God, vaderland en familie niet op,’ was haar credo in die dagen. ‘Ik sterf als weduwe, dat is mijn levenslot.’

Maar María Isabel zag wel dat haar moeders krachten afnamen. Aurelia had zich met fanatieke overgave gestort op het zoeken naar een passende echtgenoot voor haar dochter. María Isabel sputterde tegen: ze voelde zich het gelukkigst in de werkplaats, op het veld, wanneer ze zwetend boven het vuur geschilde cassave en bakbananen in een gietijzeren cazuela met kokend water liet glijden, wanneer ze met tot aan haar ellebogen opgestroopte mouwen varkensbloed opving in een ijzeren emmer, dat ze verwerkte tot glanzend zwarte worst, wanneer ze met twee houwen van een machete een kokosnoot barstensvol kokoswater spleet. Het was waar dat sigaren rollen gewild en respectabel werk was – ze was bijna een jaar in de leer geweest voor ze in loondienst werd genomen. Maar toch. De fabriek betaalde haar per sigaar, de helft van wat de mannen verdienden, en ze was de enige vrouw op de werkvloer en wist dat de mannen haar niet moesten. Ze hadden gehoord over een nieuwe uitvinding, in La Habana – een mal die het voor bijna iedereen mogelijk maakte een strakke sigaar te rollen – en vreesden dat María Isabel de voorbode was van wat komen zou: ondeskundige, losbandige vrouwen en snotneuzen die voor een habbekrats hun werk zouden overnemen. Ze suggereerden dat ze beter in haar onderhoud zou kunnen voorzien als ze de mannen ‘aangenaam zou gaan bezighouden’. Lieten haar een groter deel van haar loon afdragen om de voorlezer te betalen.

Er waren momenten zoals nu, kijkend naar haar moeder die aan de andere kant van het keukenraam met een rood hoofd in de hangmat lag, dat ze zich een wereld voorstelde waarin Aurelia niet zou hoeven werken, waarin zij haar tijd kon besteden aan de zorg voor haar moeder in plaats van het rollen van tabak met de mannen. En ze wist dat ze zich zou schikken en ja zou zeggen tegen iedere man die haar een gemakkelijker leven bood. Dat was háár lot.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99