Hij lijkt de ideale man, maar blijkt haar grootste nachtmerrie… De jonge naïeve en getraumatiseerde Elena kan haar geluk niet op als de populaire Daniël interesse in haar toont. Hij is charmant, slim en zelfverzekerd. Alles wat zijzelf niet is. Hij geeft haar de aandacht die ze in haar jeugd heeft moeten missen en wanneer hij haar ten huwelijk vraagt, zegt ze natuurlijk ja. Maar al in de wittebroodsweken beginnen de problemen. Daniël blijkt een narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben en begint gevaarlijke trekjes te vertonen. Hij manipuleert, intimideert, isoleert haar van haar omgeving, zet hun kinderen tegen haar op en neemt haar stukje bij beetje alles af…

Lees hier de eerste hoofdstukken van Schaduwleven, een roman van Kim Moelands.

Proloog

Ik heb me altijd voorgesteld dat grafstenen koud zijn. Koud en kil als de dood. Maar de steen waar mijn wang op rust is warm en gloeit na van de zon die er de afgelopen uren vol op gesche[1]nen heeft. Ik zou willen dat de warmte doordringt in mijn verkleumde botten, in mijn bevroren hart. Ik stel me ervoor open, maar er gebeurt niets. Ik voel niets. Slapen, ik wil alleen maar slapen. Maar ik ben zo moe dat ik denk dat ik daar zelfs de kracht niet meer voor heb.

Daar lig ik dan. Omringd door de doden. Om me heen gedenktekens van marmer, natuursteen, hout en glas. Bloemen, grind, knuffels, windmolentjes en verdriet. Zoveel verdriet. De tranen die hier zijn vergoten zijn verdampt door de zon, maar ze hangen nog zwaar in de lucht. De dood is meedogenloos. Hij spaart niemand. Niet de mensen die hij meeneemt en ook niet de achterblijvers. Hoe vaak heb ik hem de afgelopen jaren niet gesmeekt om me te komen halen? Maar met die wens komt ook meteen weer het schuldgevoel naar Tom. Mooie prachtige Tom, met je dikke wenkbrauwen, groene ogen en volle bruine haar. Ik kom niet vaak meer bij je graf langs, maar na al die jaren gaat er nog steeds geen dag voorbij dat ik je niet mis. Jij wilde zo graag leven. Ik moet me schamen dat ik zelfs maar denk aan de dood. Ik heb je beloofd om te leven voor twee. Voor jou en mij samen.

Er klinkt onheilspellend gerommel. Ik ga op mijn rug liggen en staar naar de lucht. De harde steen drukt tegen mijn magere rug. Dikke donkere wolken pakken zich samen boven mijn hoofd. Bull’s eye. Een regendruppel valt precies in mijn oog. Alsof hij het verdriet eruit wil spoelen. Het begint harder te spatten en al snel is er geen houden meer aan. De regen klettert op de grafstenen, op mij. Ik sluit mijn ogen en ril. Mijn dunne zomerjurkje is in een mum van tijd doorweekt en toch blijf ik liggen. Het geluid van de regen neemt me mee naar gelukkiger tijden. Tom en ik op zijn zolderkamer, liggend op zijn bed. Dan vervaagt Tom en zie ik de gezichten van mijn kinderen voor me. Ik recht mijn rug en adem een keer diep door. Mijn lijf begint weer te tintelen. Het verdriet dat met elke hartenklop door mijn aderen pulseerde, wordt verdrongen. Ik wiebel voorzichtig met mijn pijnlijke blote voeten en trek de lelijke lompe uggs weer aan waartoe hij me heeft veroordeeld. Ik verlang naar mijn hoge hakken, die ik door de kneuzingen aan mijn voet niet meer aan kan. Ze zijn een statement. Als ik die dingen aanheb, krijgt niemand me klein. Ik vervloek mezelf dat ik me zo heb laten meeslepen. Dat ik het nog geen halfuur geleden bijna had opgegeven. Op hakken, op uggs, op blote voeten, het maakt me niet uit. Een moeder vecht voor haar kinderen. Altijd. Ook als hun vader dreigt haar te vermoorden.

Deel 1

Elena

De trein begint al te rijden als ik amper op mijn plek zit.
De trein begint al te rijden als ik amper op mijn plek zit. Ik weet nog net te voorkomen dat ik mijn evenwicht verlies en bij mijn buurman op schoot beland. De geur van stationskoffie dampt uit het plastic bekertje van de vrouw tegenover me. Ze draagt haar lange blonde haren in een strakke knot en is verdiept in een stapel papieren. Student? Beginnend zakenvrouw? Op haar zwarte pantalon zitten een paar witte kattenharen. Haar handen zijn gebruind door de zon. Een witte verkleuring om haar rechterringvinger laat de afdruk zien van een ring. In alle haast vergeten en op haar nachtkastje laten liggen? Of een verbroken relatie? Ze oogt niet ongelukkig. Ik kijk naar mijn eigen ringvinger, kaal en egaal gebruind, net als mijn andere vingers. Niets meer te zien, maar de onzichtbare ketenen knellen elke dag meer. In mijn dromen kan ik niet meer ademen, tot ik vechtend voor een beetje zuurstof omhoogschiet. Hijgend en zwetend terug naar de werkelijkheid die niet veel fraaier is dan mijn nachtmerries.

Ik huiver en mijn overbuurvrouw kijkt op als ze mijn ongecontroleerde ademhaling hoort. Vlug wend ik mijn ogen af en kijk langs de man naast me naar buiten. Mijn gezicht weerspiegelt in het groene waas van de bomen en weilanden die we passeren. Geconcentreerd volg ik de regendruppels op het raam, die over het vastgekoekte vuil naar beneden glijden en kronkelige sporen achterlaten op mijn wangen. Kersenrode lippenstift steekt fel af tegen bleke huid en maakt mijn wallen nog zichtbaarder. Spiegels, ramen, etalageruiten, ze lijken samen te spannen om me continu met mijn neus op de feiten te drukken; ik herken mezelf niet meer.

Ik draai mijn hoofd weg van mijn verminkte zelfbeeld en kijk de coupé rond. Zou er tussen al deze mensen iemand zijn die net als ik gedwongen is met het openbaar vervoer te reizen omdat haar auto vanochtend ineens op onverklaarbare wijze niet wilde starten? Zou een van hen net als ik het slachtoffer kunnen zijn van stalking, mishandeling, psychische terreur en vernedering? Is er hier iemand die net als ik voor haar kinderen moet vechten? Iemand, wie dan ook? Mijn onuitgesproken wanhoopskreet zweeft nu al een paar jaar als een tekstballonnetje boven me. Niemand ziet het, niemand gelooft me, niemand kan me helpen. Niet echt. Hij wint uiteindelijk altijd.

De trein remt af en de piepende wielen kondigen aan dat we het station naderen. Ik kijk op mijn goedkope horloge. De goudkleurige stalen band hangt veel te los om mijn pols. Ik heb nog een halfuur. Dat zou ruim voldoende moeten zijn. Mijn buurman schuift onrustig heen en weer op zijn stoel terwijl het kattenvrouwtje tegenover me vooroverbuigt om haar lege koffiebekertje in de prullenbak te gooien. De ruimte vult zich met het geluid van dichtklikkende koffersluitingen, ritsende tassen en gekuch. Een verloren A4’tje dwarrelt het middenpad in en wordt vlug opgeraapt terwijl ik mezelf bij elkaar veeg en moed verzamel om uit te stappen. Schuifelende voeten. Ergens achterin gaat een telefoon af. De geur van al die zwetende, bewegende lijven om me heen maakt me misselijk, hun volume claimt de atmosfeer en drukt me samen.

Met tegenzin sta ik op.
Met tegenzin sta ik op om me tussen de passerende mensen te wringen. Probeer niet in paniek te raken als de onvermijdelijke aanrakingen beginnen. Een elleboog in mijn zij, een tas die prikt in mijn rug. Iemand staat op mijn tenen. Ik trek me terug in mezelf en onderga het. Als ik eindelijk op het winderige perron sta, neutraliseert de geur van zomerse regen de mix aan menselijke luchtjes in mijn neus. Blij dat ik weer een beetje normaal kan ademhalen zuig ik de frisse lucht zo hard naar binnen dat mijn neusvleugels samentrekken. De wind kietelt met zachte dwang in mijn rug en probeert onder mijn rode blazer te kruipen als ik het perron verlaat en afdaal naar de voetgangerstunnel. Het is nog ruim een halve kilometer lopen naar het Vrouwe Justitiaplein waar het gebouw van de rechtbank aan ligt. Ik klem mijn hand stevig om de leuning van de betonnen trap. De treden liggen vol met platgetrapte kauwgom, plakkerige drankresten en gebruikte zakdoekjes.

Achter me klinken zware voetstappen, slepend en dreigend. Zonder om te hoeven kijken weet ik dat het een man is. De haartjes in mijn nek komen overeind. Ik begin sneller te lopen en ingespannen luister ik of de persoon achter me mijn tempo volgt. Ik voel de afstand kleiner worden en verwacht elk moment een duw in mijn rug. Een ongelukje zodat ik niet op tijd in de rechtbank verschijn zou hem goed uitkomen. Het zou passen bij zijn niet-aflatende pogingen om mij als moeder te beschadigen. Dat hij geweld daarbij niet schuwt, mensen omkoopt en onze vier kinderen daarvoor misbruikt, heb ik al verschillende malen ondervonden. Juist daarom moet ik veilig in de rechtbank zien te komen. Ik kan mijn kinderen alleen beschermen als ik voorzichtig ben met mezelf.

Aan een kuchje hoor ik dat de man nu zo dichtbij is dat hij me kan aanraken. Nog steeds kijk ik niet om, bang om mezelf uit balans te brengen en te vallen. Mijn maag trekt samen, maar ik blijf doorlopen. Trede na trede. Er verschijnt een gedaante naast me en we lopen heel even met elkaar op. Ik bekijk hem vanuit mijn ooghoek. Hij gunt me geen blik waardig en kijkt recht vooruit. Ik voel zijn arm langs de mijne strijken en dan neemt een gehaaste looppas hem mee, steeds verder bij me vandaan. Mijn nek verkrampt door de opgebouwde spanning en ik rol even met mijn schouders voordat ik mijn weg vervolg.

Ik zet mijn voet op de laatste trede en dan… een luide knal!

Ik duik in elkaar tegen de betonnen muur en gil.
Ik duik in elkaar tegen de betonnen muur en gil. Een hand op mijn schouder. Wild sla ik om me heen.

Miss, are you all right?’

Door een waas van tranen zie ik een vrouw met een Aziatisch uiterlijk staan die zich bezorgd over me heen buigt. Vlak naast me ligt een zwarte koffer. Het slot is opengebarsten en de mouwen van een witte blouse absorberen de ranzigheid van de tunnel.

Miss?’

Did you hear that?’ weet ik met moeite uit te brengen.

Did I hear what, miss?’

Someone tried to shoot me.’

No miss, I dropped my suitcase and it fell down the stairs. That was the noise you heard. I’m sorry for my clumsiness. I’m sorry that I scared you.’

Argwanend kijk ik om me heen, niet van plan de vrouw op haar woord te geloven. Achter me lopen mensen, links word ik verschillende malen gepasseerd. Individuen die niet op- of omkijken. Niemand kijkt geschrokken, niemand ligt net als ik op de grond. Geen ongure types of handen met pistolen, slechts een kapotte koffer en een kleine onhandige dame.

Trillend kom ik overeind. Met een beetje speeksel wrijf ik het vuil van mijn knieën tot er twee rode plekken overblijven. Het vrouwtje rangschikt ondertussen haar verschoven spullen en propt haar blouse weer in haar overvolle koffer. Daarna ploft ze erbovenop, klikt het slot weer dicht en geeft er een klap op.

You have a big imagination,’ zegt ze giechelend, terwijl ze van haar vingers een pistool maakt en doet alsof ze in de lucht schiet. ‘It was just my suitcase.’ Nog steeds lachend pakt ze haar koffer en zeult deze hoofdschuddend bij me vandaan.

Ik klop mijn kleren af om mezelf een houding te geven en voel dat er iets op mijn kont geplakt zit. Een stukje kauwgom met een ondefinieerbare kleur heeft zich in de stof van mijn kokerrok vastgebeten. Gatver. Ik peuter het zo goed mogelijk los en plak het tegen de muur waar ik net nog in wilde verdwijnen. Een teken van hoop dat me elke keer als ik hierlangs kom eraan zal herinneren dat soms, heel soms, de dingen ook wel[1]eens minder erg zijn dan ze lijken.

Tot mijn schrik zie ik dat deze onzin me tien minuten van mijn kostbare tijd heeft gekost.
Tot mijn schrik zie ik dat deze onzin me tien minuten van mijn kostbare tijd heeft gekost. Ik moet haast maken. Het laatste stuk ren ik en ik durf pas weer rustiger te lopen als het geruststellende getokkel van een straatmuzikant me weer de bewoonde wereld in tilt. Blij dat ik die claustrofobische tunnel goed door ben gekomen, sla ik rechts af. Breek mijn hakken bijna op de kinderkopjes. Elke stap die ik zet verkleint mijn afstand tot de rechtbank en vergroot mijn angst. Ik heb niks bij me. Geen advocaat, want die kan ik niet meer betalen. Geen papieren, want ik ken mijn pleidooi uit mijn hoofd. Ik heb het tot diep in de nacht voor de spiegel geoefend. In de eerdere voorlopige voorziening zijn de kinderen aan mij toegewezen. Ik moet er vertrouwen in hebben dat dit ook vandaag weer gebeurt. Maar hoe kun je vertrouwen hebben als alles waar je in gelooft steeds verder onder je vandaan brokkelt en een klein splintertje eigenwaarde het enige is wat nog rest?

Amber

Nieuwsgierig kijk ik langs Daniël heen als hij de deur opendoet. Ik vang een glimp op van een kersenkleurige houten vloer. De planken zijn gelegd in visgraatmotief en licht versleten.

‘Blijf je daar staan of kom je binnen?’ vraagt hij en hij stapt uitnodigend opzij.

Met mijn armen achter mijn rug kijk ik de kamer rond. Dit is wel even iets anders dan de studentenflat die ik deel met vijf meiden en zes jongens. De ruimte, het zonlicht dat door de grote ramen naar binnen schijnt en weerkaatst op de witte muren; het intimideert me meer dan ik wil toegeven. Daniël had me vorige week toen ik hem tegenkwam in de bibliotheek van de hogeschool verteld dat hij in een oude villa van een textielbaron woonde en dat hij als huisdirecteur de grootste kamer had, maar ik geloofde hem eigenlijk niet. Dacht dat hij die dingen alleen maar zei om indruk op me te maken.

Mijn handen liggen stevig in elkaar verstrengeld tegen mijn billen. Ik ben wat nerveus en weet niet zo goed wat ik moet zeggen.

‘Nou, daar ben ik dan.’

Mijn lippen krullen in een onzekere lach; het moet er clownesk uitzien. En, oh my god, ik heb net nog een broodje pesto gegeten. Zitten er nog groene restjes tussen mijn tanden? Ik klap mijn kaken zo hard op elkaar dat hij het wel moet horen. Een scherp randje aan mijn kies schampt mijn tong. Het liefst zou ik mezelf nu terugtrekken uit deze gênante vertoning. Ik sta op het punt om me om te draaien, maar Daniël gooit de deur dicht en sluit mijn vluchtweg af.

Hij zet een paar stappen in mijn richting.
Hij zet een paar stappen in mijn richting en gaat schuin voor me staan. De blik in zijn ogen lijkt ineens een stuk minder zelfverzekerd, een tikje verlegen. ‘Nou, dit is dan mijn casa. Let niet op de rommel.’

Ik bekijk zijn definitie van rommel. Een paar opengeslagen studieboeken op een grote grenen Ikea-tafel, wat vuile vaat op een gewafeld rvs keukenblad, een overvolle asbak, gevuld met restanten van gekleurde snoeppapiertjes en afgekloven lollystokjes. Fruittella wordt ons gemeenschappelijke snoepje, dat heb ik al gezien.

‘Zullen we er even bij gaan zitten? Kan ik iets voor je inschenken?’

Aarzelend pakt hij mijn hand. Zijn huid geeft een warmte af die ik fijn vind. Die ik al zo lang mis. Ik haak mijn vingers in de zijne en hij trekt me mee naar de grote doorgezakte bank. Het zwarte leer op de zitkussens is bijna volledig afgesleten.

‘Hij zit zo lekker,’ zegt hij verontschuldigend als hij ziet dat mijn blik op de slijtplekken blijft hangen. Ik lach, maar met mijn lippen op elkaar.

Ik zak door mijn knieën, totdat mijn billen de bank raken. Op het puntje blijf ik zitten. Hij neemt naast me plaats, maar springt dan weer op.

‘Drinken. Ik ga wat te drinken pakken.’

Ik knik terwijl ik het rolletje Mentos in mijn broekzak tegen mijn been voel drukken. Zal ik? Ik maak met mijn handen een kommetje voor mijn mond en blaas erin. Oh yes, definitely Mentos.

Hij komt terug met twee limonadeglazen en een aangebroken fles witte wijn en ik slik snel mijn snoepje door.

‘Je lust toch wel wijn?’

‘Ja natuurlijk,’ zeg ik zelfverzekerd, hoewel ik ondanks mijn achttien jaren nog nooit een druppel alcohol heb gedronken. Ik loop op wel meer gebieden achter, maar na de dood van Tom was dan ook niets meer normaal; met mijn talloze vragen kon ik niet meer bij hem terecht en mijn ouders waren niet bereikbaar voor commentaar.

Daniël schenkt de glazen tot de rand toe vol en neemt meteen een grote slok. Ik volg zijn voorbeeld en voel mijn smaakpapillen pijnlijk samentrekken door de zure smaak. De tranen springen in mijn ogen, maar Daniël slaakt een tevreden zucht. Hij pakt godzijdank het glas uit mijn handen en zet het samen met dat van hem op tafel. Schuift wat dichter naar me toe. Ik voel iets kriebelen in mijn buik. Het is een gevoel dat ik niet ken, maar het is prettig.

‘Kijk me eens aan.’

Zijn stem klinkt een beetje hees.
Zijn stem klinkt een beetje hees, alsof hij à la minute verkouden is geworden. Ik draai mijn hoofd naar hem toe en sla vrijwel meteen mijn ogen neer. Voorzichtig pakt hij met zijn duim en wijsvinger mijn kin vast.

‘Toe.’

Ik sla mijn ogen op en kijk nu voor het eerst recht in die van hem. Ze zijn bruin.

‘Ik vind je knap, weet je dat?’ Zijn linkerhand streelt zachtjes over mijn wang terwijl de rechter een lok lang zwart haar achter mijn oor strijkt. Zijn gezicht komt dichterbij en ik wijk wat naar achteren.

‘Doe je dat vaker, meisjes mee naar huis nemen?’

‘Soms. Maar die zijn niet zoals jij.’

‘Hoe ben ik dan precies?’

‘Bijzonder. En bijzonder mooi, dat zag ik meteen. Ik ben niet de enige trouwens. De hele campus staart naar je.’

‘Daar geloof ik niets van. Ik zit altijd in mijn eentje.’

‘Mensen zijn bang voor mooie mensen. Naast mooie mensen worden je eigen onvolkomenheden uitvergroot. Dat maakt onzeker.’

‘En jij bent niet onzeker? Jij hebt me wel benaderd.’

Hij grinnikt. ‘Je bent wel een bijdehandje, hè? Hou ik van.’

‘Dat is geen antwoord.’

‘Natuurlijk ben ik onzeker, maar ik ben ook gedreven. Als ik iets wil hebben, dan zorg ik dat ik het krijg.’

‘En mij wil je “hebben”?’

Hij schuift nu helemaal tegen me aan en voordat ik het doorheb voel ik dat zijn tong mijn lippen van elkaar probeert te duwen. Voorzichtig laat ik de spanning in mijn kaken wat vieren. Zijn gretige natte tong begint rondjes te draaien om de mijne. Dit is het dus, dat magische zoenen waar iedereen het altijd over heeft. Onze voortanden raken elkaar en verschrikt trek ik me terug. Hij laat me niet los en begint kusjes op mijn wang te geven. Zijn lippen trekken een spoor van mijn jukbeen naar mijn oor. Het kippenvel staat op mijn armen. Ik heb zelfs kippenvel aan de binnenkant van mijn buik.

‘Vertel me eens, ga jij vaker met jongens mee naar huis?’
‘Vertel me eens, ga jij vaker met jongens mee naar huis?’

Zijn vochtige adem in mijn nek, die net nog warm en sexy voelde, slaat dood als bier in een vettig glas. Ik verstijf.

‘Hé, wat is er?’ vraagt hij geschrokken.

‘Niks.’

Hij fronst zijn wenkbrauwen en probeert de emoties op mijn gezicht te lezen. Dan krijgt hij een triomfantelijke gloed in zijn ogen. ‘Je bent nog maagd.’

Ik voel dat ik rood aanloop.

‘O, wow. Weet je wel hoe bijzonder het voor een man is om een meisje te ontmaagden? Mag ik jouw eerste zijn? Ik doe heel voorzichtig, dat beloof ik.’

Zijn warme hand aait zachtjes over mijn haren terwijl zijn lichaam steeds verder over me heen komt hangen. Hij kruipt boven op me en zijn gewicht duwt me achterover. Mijn lijf zakt weg in de koude leren kussens. Zijn heupen duwen tegen de mijne en ik voel iets hards tegen me aan wrijven. Hier? Gaat het hier gebeuren, op die oude doorgezakte bank? Hij begint steeds harder te hijgen en zijn handen verdwijnen onder mijn shirt.

‘Eh, moeten we niet naar je slaapkamer gaan?’

‘Waarom?’

‘Straks komt je huisgenoot thuis.’

‘Die heeft vanmiddag chemo, dus die is voorlopig nog niet terug.’

Toms bleke gezicht met blauwpaarse lippen verschijnt levensgroot voor mijn ogen. Het verdringt alle geluiden en gedachten. Even is er niets, een geruststellend zwart gat. Dan klinkt een zoemtoon in mijn oren. Eerst zachtjes, maar dan steeds harder. Het doet pijn. De kamer begint te draaien. Mijn lijf verkrampt en duwt de slok zure wijn en mijn broodje pesto met kracht naar buiten.

Verbijsterd kijkt Daniël van mij naar de plak kots op zijn shirt en dan begint hij onbedaarlijk te lachen. ‘Wauw. Gewoon wauw.’

‘Sorry,’ zeg ik zwakjes terwijl ik hem van me afduw. ‘Iets verkeerds gegeten.’

Ik heb het weer eens verprutst.
Ik begrijp niet zo goed wat er ‘wauw’ is aan dit debacle, maar het zal wel. Met tranen in mijn ogen sta ik op. Ik heb het weer eens verprutst.

Daniël neemt me bij de hand. ‘Kom, we gaan onder de douche.’

‘Wat?’ probeer ik nog, maar hij voert me al mee naar de badkamer.

Ik laat me door hem uitkleden. Probeer mijn borsten en kruis te bedekken terwijl hij de douche aanzet. Daarna draait hij zich om. Voorzichtig pakt hij mijn handen en trekt eraan tot ze slap langs mijn lichaam hangen. Ik span mijn buikspie[1]ren aan als zijn ogen mijn lichaam lezen. Dan trekt hij ook zijn eigen kleren uit. Ik blijf in zijn ogen kijken om ‘dat’ maar niet te hoeven zien. Hij loopt naar me toe en er strijkt iets langs mijn navel als zijn vingertoppen hun weg zoeken van mijn schouders naar mijn bovenarmen. Kippenvel spreidt zich steeds verder uit over mijn huid, net als de condens op de spiegel boven de wasbak met tandpastavlekken.

‘Kom, je krijgt het koud.’

Hij duwt me kordaat onder de douche. Een twee meter hoge wand met om en om witte en zwarte tegels vormt de afscheiding met de rest van de badkamer. Geen plakkerig vergeeld gordijn aan een plastic stangetje zoals in de studentenflat waar ik woon. Ik sta te tollen op mijn benen en weet eigenlijk niet zo goed wat me overkomt. Pas als ik het warme water over mijn rug voel stromen, kom ik weer een beetje tot mezelf. Daniël staat achter me en heeft zijn armen om mijn middel geslagen. Zijn hoofd rust op mijn schouder. Hij houdt me alleen maar vast, alsof hij bang is dat ik elk moment kan omvallen. Ik ben hem dankbaar dat hij me de tijd gunt. Dat hij er gewoon alleen maar is.

Als onze huid rimpelig en week is, droogt hij me af. Tilt me daarna op en legt me op bed.

‘Ben jij altijd zo zeker van je zaak?’ vraag ik hem.

‘Als ik iets wil hebben, dan zorg ik dat ik het krijg. Dat had ik je toch al gezegd?’ fluistert hij in mijn oor. Er klinkt een lach door in zijn stem.

We zoenen.

Zoals beloofd is hij inderdaad voorzichtig. Alsof hij bang is dat ik onder zijn handen in duizend stukjes breek. Hij neemt de tijd om mijn lichaam uitgebreid te verkennen voordat hij behoedzaam bij me binnen probeert te dringen.

Ik probeer hem van me af te duwen.
‘Ik denk niet dat het past,’ zeg ik. Mijn stem klinkt benauwd. Ik probeer hem van me af te duwen.

‘Wedden van wel,’ grinnikt hij. ‘Probeer een beetje te ontspannen.’

Ik adem luidruchtig uit en slaak een kreet als hij bij me binnendringt. Het doet een beetje pijn, stekend en schrijnend. Langzaam begint hij zijn heupen te bewegen. Ik voel hem in me heen en weer schuiven, het voelt raar en fijn tegelijk. Het schrijnende gevoel neemt af en ik sluit mijn ogen. Benieuwd naar wat er komen gaat en of het echt zo bijzonder is als altijd wordt beweerd.

.

Ik lig bezweet in zijn armen te luisteren naar zijn zachte gesnurk. Muisstil, bang om hem wakker te maken en het moment te verstoren. Als ergens in het huis een deur dichtslaat doet hij langzaam zijn ogen open. Kijkt me lachend aan en geeft me een zoen.

‘Dag, schoonheid.’ Zijn woorden strelen mijn ego en zijn adem mijn blote huid. ‘Heb je een doopnaam?’

‘Huh?’

‘Ik heb je net je vuurdoop gegeven, dus daar hoort een doopnaam bij.’

‘Amber. Mijn tweede naam is Amber.’

‘Dan zal ik je vanaf vandaag altijd zo noemen.’

Beneden in het huis klinkt wat gerommel. Daniël geeft me een zoen op mijn neus en duwt me voorzichtig overeind. Stapt uit bed en slaat een handdoek om zijn middel. Mij werpt hij een beduimelde badjas toe waar ik waarschijnlijk in verzuip.

‘Hier, trek aan.’ Ik doe wat hij vraagt.

‘Kom mee.’ Hij pakt mijn hand en trekt me mee naar de woonkamer. Een jongen met een rood petje op zijn hoofd ligt languit op de bank. Bleek gezicht, geen wenkbrauwen. Ik weet dat hij kaal is onder die pet.

‘Teddy!’

Daniël geeft een tik tegen de pet. De jongen opent zijn ogen en lacht als hij mij ziet. Een wimperloos oog knipoogt naar Daniël en hij steekt een duim met afgekloven nagel in de lucht.

‘Dit is Amber, Ted. Mijn nieuwe vriendin.’
‘Dit is Amber, Ted. Mijn nieuwe vriendin.’

‘Goed gedaan, mattie,’ klinkt het dof vanaf de bank. Weer zo’n wimperloze knipoog die ik nog zo goed ken van vroeger. Het gemis van Tom steekt in volle hevigheid de kop op en het is alsof Daniël het aanvoelt, want hij trekt me mee.

‘Eh, wat gaan we doen?’ vraag ik als hij de voordeur open[1]doet en me naar buiten duwt. Hij grijpt mijn hand en neemt me mee naar de brandtrap aan de zijkant van het huis.

‘Omhoog.’

Ik klim naar boven tot het platte dak. Daniël is de hele tijd vlak achter me. Geeft een tikje tegen mijn kont als ik aarzel om mijn blote voeten op de bitumen dakbedekking te zetten. ‘Kom, loop eens door.’

Hij staat zo dicht tegen me aan dat ik geen keus heb.

‘Zou je van het dak springen als ik je dat vroeg, Amber?’

Ik tuur over de rand en word spontaan misselijk.

‘Ik zou het voor jou wel doen, als je dat aan me vroeg. Wil je dat? Wil je dat ik bewijs dat ik vanaf vandaag alles voor je overheb?’ Daniël zet zijn blote tenen eerst op de rand en schuifelt er dan een stukje overheen.

‘Kom hier, idioot!’ Ik trek hem weg.

Hij lacht hardop, slaat zijn armen om me heen en geeft me een tongzoen die me op mijn benen doet wankelen. Als ik licht word in mijn hoofd laat hij me los. ‘Ik ga de wereld voor je veroveren, Amber. Let op mijn woorden.’

Met een ruk trekt hij het koord van mijn badjas los en laat de handdoek van zijn middel vallen. Zijn wijsvinger trekt een spoor van mijn kin over mijn strottenhoofd, vervolgt zijn weg tussen mijn strakke borsten door. Gaat dan langzaam verder langs mijn navel. Hij zakt door zijn knieën, pakt mijn handen en trekt me naar beneden. Ik hurk bij hem neer en hij duwt me achterover. Hand achter mijn hoofd om me zacht neer te leggen. Ik laat me bespelen door zijn tong, zijn handen.

‘Ik laat je nooit meer gaan, lieve Amber. Vanaf nu ben je van mij.

Schaduwleven

Hij lijkt de ideale man, maar blijkt haar grootste nachtmerrie…

De jonge naïeve en getraumatiseerde Elena kan haar geluk niet op als de populaire Daniël interesse in haar toont. Hij is charmant, slim en zelfverzekerd. Alles wat zijzelf niet is. Hij geeft haar de aandacht die ze in haar jeugd heeft moeten missen en wanneer hij haar ten huwelijk vraagt, zegt ze natuurlijk ja. Maar al in de wittebroodsweken beginnen de problemen. Daniël blijkt een narcistische persoonlijkheidsstoornis te hebben en begint gevaarlijke trekjes te vertonen. Hij manipuleert, intimideert, isoleert haar van haar omgeving, zet hun kinderen tegen haar op en ... lees meer neemt haar stukje bij beetje alles af.

Elena raakt verstrikt in een nachtmerrie van intimidatie en geweld. Niemand gelooft haar en niemand helpt haar. Ze is helemaal alleen, want naar de buitenwereld toe is Daniël nog steeds die charmante, leuke man op wie ze destijds verliefd werd. Als ze op een avond moet vluchten van huis en haard omdat ze haar leven niet meer zeker is, ontmoet ze Valerie, een gepensioneerde psychologe die gespecialiseerd is in narcistische mannen. Valerie wint Elena’s vertrouwen en neemt haar liefdevol op in haar huis. Maar net zo plotseling als ze in Elena’s leven komt, verdwijnt Valerie weer. Elena blijft met veel vragen zitten en gaat op zoek naar antwoorden. Antwoorden die ze misschien wel liever niet had willen vinden…

Schaduwleven is een op de huid geschreven, intense psychologische roman over huiselijk geweld, manipulatie en wraak. Een verhaal dat wordt voortgestuwd door een steeds groter wordende dreiging. Schaduwleven legt de geraffineerde tactiek bloot van mannen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Slachtoffers van deze mannen worden vaak niet geloofd door de buitenwereld. Door de ogen van Elena laat het boek zien hoe moeilijk en soms zelfs bijna onmogelijk het is om te ontsnappen aan zo’n relatie.

€ 20,99

Kim Moelands

Kim Moelands (Goirle, 1975) is auteur en voormalig recensent en journalist. Ze schreef twee autobiografische romans, Ademloos en Grenzeloos, en was twee maal jurylid van de Gouden Strop. In 2010 kwam haar eerste thriller uit, Weerloos, in 2012 gevolgd door Verdieping X. In het voorjaar van 2015 verscheen haar derde thriller: De vrouw in de spiegel.