Tugrul Çirakoglu richt zich met zijn bedrijf, Frisse Kater, op het reinigen van extreme en uitzonderlijke omstandigheden, zoals een suïcide, zware vervuiling door verwaarlozing en lijkvinding. De situaties die hij aantreft benadert hij met professionele distantie, maar dat is lastiger met de verhalen erachter. Het verdriet, de ellende en de eenzaamheid laten hem moeilijk los en dit boek is dan ook een pleidooi om in onze samenleving elkaar beter in de gaten te houden en voor elkaar te zorgen.

Lees hier het eerste hoofdstuk van zijn boek Schoon genoeg.

1

ALS JE TIJD IS GEKOMEN,
IS JE TIJD GEKOMEN

’s Ochtends had ik een slaapkamer gereinigd waarin iemand was overleden. De klus was niet al te groot en binnen twee uur geklaard. Toen ik alles had ingeladen in de auto, kreeg ik een telefoontje van een uitzendbureau. Een van hun buitenlandse uitzendkrachten had zelfmoord gepleegd, en de ruimte waarin dit was gebeurd moest worden gereinigd. Ze hadden zelf schoonmakers in dienst, maar dit moest door een specialist worden gedaan. Het enige wat ik te horen kreeg, was dat het incident in een hotelbadkamer had plaatsgevonden, meer informatie was er niet. Het gehele hotel werd gehuurd door het uitzendbureau om daar hun buitenlandse uitzendkrachten te huisvesten. Ik was weleens eerder op dit soort locaties geweest en wist dat het niet de fijnste plekken zijn om te werken. De kamers zijn vaak krap en staan vol met persoonlijke bezittingen, waardoor het lastig is om je werk goed te kunnen uitvoeren. Ik gaf telefonisch een prijs door voor de reiniging en kreeg binnen enkele minuten akkoord.

Toen ik samen met mijn collega bij het hotel arriveerde, rook ik vanuit de bedrijfswagen al een sterke wietlucht. Er zaten twee mannen op een houten bankje een joint te roken. Ik parkeerde de bedrijfswagen en liep naar binnen om de floormanager te zoeken. Er kwam een Nederlandse jongeman de directiekamer uit lopen. Ik schatte hem niet ouder dan twintig. Ik kon meteen zien dat hij bekaf was; het was een lange dag voor hem geweest. Ik vroeg hem wat er was gebeurd en of hij ons naar de kamer kon begeleiden waar het incident had plaatsgevonden. Terwijl we samen naar boven liepen, begon hij te vertellen dat het om een tweeëntwintigjarige Poolse man ging. Net als velen van de uitzendkrachten die in het hotel verbleven, had ook deze man een probleem met amfetaminegebruik. Hij had te veel gebruikt en was vermoedelijk doorgedraaid, waarop hij besloot zichzelf van het leven te beroven. Vanuit zijn kamer op de tweede verdieping was hij naar de gemeenschappelijke hotelkeuken op de begane grond gelopen, had daar een mes gepakt, en vervolgens op zijn kamer in het bad de polsen doorgesneden. We waren inmiddels bij de hotelkamer aangekomen. Toen ik de deur opendeed, schrok ik van wat ik zag. Overal lag bloed. De tapijtvloer zat onder de bloedvlekken, en alle muren en meubels zaten onder de bloedspetters en -vegen. De badkamer leek wel een slachterij. Ook hier zat alles onder de bloedspatten, en de badkuip was tot halverwege gevuld met bloed. Mijn collega keek met verbazing rond en zei dat hij het op een criminele afrekening van het Mexicaanse kartel vond lijken. Hij had het niet treffender kunnen omschrijven.

Het enige wat ik niet goed begreep, was waarom er nergens een duidelijke plek van overlijden te zien was. Want die plek herken je namelijk altijd aan de aanwezige vervuiling waar iemand ingezakt is. Maar dat was hier niet het geval. Ik vroeg de floormanager hier naar, en hij lachte. De man om wie het ging had nadat hij zijn polsen had doorgesneden nog wat in de kamer rondgelopen, en was toen op zijn dooie gemak naar beneden toe gewandeld om achter het gebouw een sigaret te roken. Hij wilde ook niet dat iemand een ambulance belde, want, zo zei hij: ‘I want to die.’ Ik heb in mijn werk veel bizarre dingen gezien en gehoord, maar zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Enerzijds was het niet voor te stellen dat iemand, na zoveel bloedverlies, nog rustig naar buiten zou kunnen wandelen om te roken. Maar anderzijds wist ik heel goed wat amfetamine met een mens kan doen.

*

In 2011 woonde ik een halfjaar in Thailand. Het merendeel van mijn tijd bracht ik door met muay Thai-trainingen. Daarvoor had ik al vijf jaar getraind in Nederland, en ik was dus bekend met de sport. Ik had nooit de intentie om in Thailand wedstrijden te gaan vechten en wilde enkel recreatief trainen. Nadat ik een aantal weken in mijn eentje had getraind, kwam ik in contact met Nuh, een voormalig meervoudig kampioen thaiboksen. Hij was een graatmagere man van ergens in de vijftig en had kleine, pikzwarte rattenogen. Toepasselijk genoeg was zijn bijnaam dan ook ‘De Rat’. Hij had een donkere huidskleur en was van top tot teen bedekt met littekens. Zijn tanden waren geel en verrot van het vele roken en drinken, maar dit zag je amper doordat alle aandacht naar zijn oerlelijke dunne, zwarte snor werd getrokken. Hij zag er fragiel uit, maar was zo hard als beton. Soms gaf ik hem tijdens het schaduwboksen per ongeluk een lichte trap tegen zijn lichaam. Elke keer dat mijn huid de zijne aanraakte, voelde het alsof ik tegen een ijzeren balk trapte. Deze man was the real deal.

Nuh had jaren geleden zijn enige zoon verloren bij een treinongeluk. Hij had in zijn leven meer dan tweehonderdvijftig partijen gevochten, en was door de vele klappen op zijn hoofd doof geworden aan één oor. Geen enkele klap had hem echter ooit zoveel pijn gedaan als het nieuws van het overlijden van zijn zoon. Toen hij dit verhaal met mij deelde, werd hij emotioneel, en dit was de enige keer dat ik hem in tranen zag. Ik was destijds even oud als zijn zoon was toen hij overleed, en kennelijk herinnerde ik Nuh aan hem. We hadden vanaf het moment van onze ontmoeting meteen een klik, hoewel we amper met elkaar konden communiceren. Nuh sprak enkel Thais; zijn Engels was zeer beperkt.

Nadat we enkele dagen samen hadden getraind, deed hij het voorstel om een thaibokspartij voor mij te regelen. Ik had hier aanvankelijk geen zin in, maar hij bleef aanhouden en elke training vroeg hij weer wanneer ik zou gaan vechten. Ik was zijn enige pupil, en het was een soort erekwestie voor hem. Daarnaast kende hij natuurlijk niet anders; zijn gehele leven had bestaan uit trainen en vechten om te kunnen overleven. Het vele geld dat hij had verdiend met vechten, had hij inmiddels opgerookt, verdronken en vergokt. Uiteindelijk stemde ik dan toch toe. Ik was absoluut niet in wedstrijdvorm en had maar een paar weken de tijd om mezelf voor te bereiden. Ik begon zes dagen per week te trainen, twee tot drie keer per dag. Het probleem was alleen dat ik altijd samen met Nuh trainde. Als je een voorbereidingsperiode hebt op een wedstrijd, is het belangrijk om veel te sparren met verschillende mensen. Ik probeerde dit aan Nuh uit te leggen, maar hij zei dat het niet nodig was. Na flink wat aandringen regelde hij dan toch een aantal jongens die in het verleden her en der wat partijen hadden gevochten. Geen een van die jongens was in wedstrijdvorm, en een van hen kwam nota bene dronken aan op de training. Bijna iedere jongen die langskwam, sloeg ik ko tijdens het sparren. Na één keer trainen kwamen ze nooit meer terug. Ik was hierdoor angstig om de ring in te stappen, want ik wist ten eerste dat ik bij lange na niet genoeg tijd had gehad om mijn conditie op te bouwen, en ten tweede dat ik veel te weinig had gespard, waardoor ik niet gewend was om (harde) klappen te incasseren. Ik stond altijd al bekend om mijn harde stoten en trappen, en er was voor mij daarom dan ook maar één tactiek mogelijk: mijn tegenstander zo snel mogelijk ko slaan. Dit was het enige waar we elke dag op trainden, net als in de film Rocky Balboa.

Op de dag van de wedstrijd zelf voelde ik me redelijk ontspannen. Toen ik bij het stadium aankwam, stond Nuh al buiten op me te wachten. Hij was in gesprek met een vriend van hem, ook een voormalig nationaal kampioen thaiboksen: een korte, gespierde kerel met enorme bicepssen waarvan de aderen uitpuilden. Zijn pikzwarte slangenogen doorboorden je, en hij leek op het type dat zonder nadenken je keel zou doorsnijden. Ik kreeg de rillingen van hem. Hij bekeek me van top tot teen en zei dat ik er goed getraind uitzag. Hij zou die avond geld op mij gaan inzetten. Thaiboksen is een sociaal sportief gebeuren, maar er wordt ook enorm veel gegokt tijdens wedstrijden. En dat was hier niet anders.

Ik vroeg aan Nuh of hij mijn tegenstander had gezien. Hij zei dat het een Russische jongen was die al een paar jaar in Thailand woonde en midden in de jungle verbleef en trainde. ‘Kon je niemand anders vinden?’ vroeg ik hem. Hij lachte en zei dat ik me niet druk hoefde te maken. Een beetje nerveus liep ik het stadium in. Ik had gedacht dat er tientallen tot hoogstens honderd of tweehonderd mensen aanwezig zouden zijn. Het waren er eerder rond de tweeduizend. Ik was verbaasd en had niet verwacht dat ik voor zo’n groot publiek zou gaan vechten, en dan ook nog als hoofdgevecht van de avond. Dit verhoogde de druk alleen maar, want hoe beschamend zou het zijn als ik voor al deze mensen ko geslagen zou worden? Rond elf uur ’s avonds was het dan eindelijk zover. Mijn handen waren ingezwachteld, mijn lichaam was geolied, en mijn gezicht was ingesmeerd met een dikke laag vaseline. Kort voordat ik de ring in ging, kreeg ik van Nuh een Thais natuurdrankje voor extra ‘energie’. Het moment waarop ik de ring in stapte, was de eerste keer dat ik mijn tegenstander zag, en hij mij. Een Russische jongen met een arrogante blik. Hij was ongeveer even lang als ik, maar leek minstens vijf tot tien kilo zwaarder. Vreemd genoeg werden wij beiden voor het gevecht niet gewogen, en ook vond er geen drugscontrole of zoiets plaats. Hij zag er afgetraind uit, maar door zijn bizarre kapsel kon ik hem allesbehalve serieus nemen. De zijkanten en voorzijde van zijn haar waren afgeschoren, en bovenop had hij een vreemd knotje gecreëerd. Het zag er belachelijk uit. Toen we midden in de ring oog in oog stonden, zag ik meteen dat er iets mis was. Zijn pupillen waren gigantisch en hij staarde me op een heel vreemde manier aan. Op dat moment begreep ik er niks van, maar achteraf viel het kwartje. Hij had voor het gevecht honderd procent zeker weten yaba gebruikt: een populaire drug in Thailand bestaande uit een mix van amfetamine en cafeïne. In de ring wist ik dat mijn tegenstander iets had ingenomen, maar dat was verder niet relevant. Mijn tactiek was namelijk nog steeds om hem in de eerste ronde ko te slaan.

Toen de bel ging, kwam hij meteen als een bezetene op me afstormen. Hij gaf me een simpele combinatie van drie rechte stoten op het hoofd – links-rechts-links – en ik ging onmiddellijk neer. Ik was duizelig en zag sterretjes, net zoals in een tekenfilm. Precies waar ik zo bang voor was, gebeurde in de eerste tien seconden. Ik had de afgelopen weken amper gespard en was niet gewend om klappen op het lichaam en hoofd te krijgen. De eerste de beste dreun voelde daardoor als een mokerslag. Ik stond op en begon wat rondjes om mijn tegenstander heen te dansen om mezelf te herpakken. Ik mocht niet laten merken dat zijn stoten effect op me hadden gehad. Gelukkig had hij geen al te zware stoten, anders was ik de eerste ronde niet eens doorgekomen. Ik focuste me op het inbeuken van zijn gezicht, en het bewerken van zijn linkerbovenbeen. Mijn oude trainer Rik van der Vathorst zei altijd: ‘De stoten van Tuğrul kunnen zelfs een paard neerhalen.’ Maar hoeveel klappen ik die avond ook uitdeelde, hij wilde maar niet neergaan. Ik riep zelfs naar hem dat het beter zou zijn als hij gewoon bleef liggen, want ik begon het zielig voor hem te vinden. In de tweede ronde sloeg ik hem de touwen in en gaf een achterwaartse draaiende elleboog recht in zijn gezicht. Dit moest de genadeklap zijn, maar ook deze overleefde hij. Elke keer wanneer hij bijna neerging, en met spreekwoordelijke sterretjes om zijn hoofd ronddraaide, klampte hij zich enkele seconden aan me vast om zichzelf te herpakken. Na vier ronden van drie minuten was zijn linkerbovenbeen bont en blauw, en enorm opgezwollen. Ik had gedacht dat zijn trainer de handdoek in de ring zou gooien, maar ze bleven hem maar pushen om door te gaan. Stoten en trappen kon hij amper nog, met moeite wankelde hij rond in de ring. Uiteindelijk vochten we ook de vijfde ronde compleet uit en won hij de partij op punten. Ik had me enkel op de ko gefocust, terwijl hij punten aan het scoren was. Maar dat was niet erg, want in de ogen van het publiek was ik de grote winnaar, en dat werd door de vele felicitaties achteraf ook bevestigd. Nuh kreeg meteen een uitnodiging om mij in Japan te laten vechten.

Mijn tegenstander was kapot en hoefde nog net niet in een rolstoel te worden afgevoerd. De amfetamine had hem vijf ronden lang op de been gehouden, en hij bleef ondanks alle pijn doorgaan. De dagen na de wedstrijd kon hij niet lopen, en elke keer als hij naar het toilet wilde, moest iemand hem hierbij helpen. Volgens Nuh zag hij er zeer beroerd uit. Ik was er goed van afgekomen, met enkel een blauw oog en wat kleine schrammen hier en daar.

*

Toen ik hieraan terugdacht, vond ik het niet vreemd dat deze Poolse man in het hotel na zijn zelfmoordpoging rustig naar buiten was gelopen om een sigaretje te roken. Maar dat was nog niet eens het bijzonderste aan dit alles. Een kleine dertig minuten nadat we waren begonnen met de reiniging, stond er ineens iemand op felgroene sokken en met een levenloze blik voor de deur naar binnen te staren. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij de overledene kende. ‘Overledene? Nee, ik leef nog,’ zei hij, terwijl hij zijn armen liet zien. Die waren helemaal ingepakt in verbandgaas. Ik keek hem met wijd open ogen aan en zei dat dat niet mogelijk was. Hoe had hij dit in vredesnaam overleefd? En waarom was hij nu hier, en niet in het ziekenhuis? Ik zei dat hij God moest danken dat hij dit had overleefd, en dat het een zegen was dat hij nog leefde. Hij keek me met droge ogen aan en reageerde er niet eens op. Het enige wat hem interesseerde, waren zijn spullen in de kamer. Hij wilde zijn bebloede kleding en schoenen hebben. Ik stopte alles in een zak en overhandigde die aan hem, waarna hij stilletjes verdween. Achteraf werd duidelijk dat hij zelf uit het ziekenhuis was gevlucht, zodat hij weer drugs kon gebruiken met een vriend van hem.

Het was vreemd om die man in levenden lijve te zien terwijl ik bezig was zijn bloed op te ruimen. Het herinnerde me aan iets wat mijn vader altijd tegen mij zei: ‘Als je tijd is gekomen, is je tijd gekomen.’ Ieder ander mens was waarschijnlijk overleden na zoiets, maar hij niet. Hij wilde niks liever dan sterven, maar het was simpelweg nog niet zijn tijd. Mensen die zo’n zelfmoordpoging overleven, zijn echter wel de uitzondering op de regel.

Een dag voordat we deze hotelkamer moesten reinigen, werden we ingeschakeld om te komen opruimen na een andere zelfdoding, maar deze persoon had het niet overleefd. Toen we bij het pand aankwamen, stond een van zijn vrienden al buiten te wachten om ons binnen te laten.

Het leek alsof hij de hele avond had doorgehaald en was niet erg spraakzaam. We liepen samen naar binnen om de woning te bekijken en vast te stellen wat er allemaal schoongemaakt moest worden. Het huis zag er vanbinnen chic en duur uit, maar tegelijkertijd rommelig. Typisch het soort rommeligheid dat kenmerkend is voor woningen van personen die veel drugs gebruiken en wel van een feestje houden. Als eerste viel me op dat er overal peperdure merkkleding lag, en bovendien dat je in elke ruimte wel een of twee drugsspuiten zag liggen. Dit waren overduidelijk geen jongens met een normale kantoorbaan. Het bloedspoor begon in de entreehal. De tegelvloer zat helemaal onder het bloed, en de muren waren bezaaid met bloedspetters.

Hetzelfde bloedspoor liep door naar de eerste badkamer, tweede badkamer, slaapkamer en keuken. Enkel afgaand op wat ik zag, leek het erop dat hij zijn polsen had doorgesneden in de tweede badkamer, in paniek was geraakt en naar de keuken was gelopen; misschien op zoek naar een handdoek of zoiets die hij om zijn polsen kon knopen om het bloeden te stoppen. Vanuit de keuken was hij via de gang naar de eerste badkamer gelopen; ik denk dat hij toen al zo in paniek was dat hij niet meer wist wat hij moest doen. Nadat hij het moment van overlijden voelde aankomen, is hij naar de slaapkamer gelopen en op bed gaan liggen. Gebaseerd op de enorme hoeveelheid bloed op het stuk vloer naast het bed is hij waarschijnlijk gestorven met zijn arm(en) over de rand van het bed uitgestoken. Alle kamers waar hij was geweest zaten onder het bloed; hij had echt alles onder gesproeid. Mijn collega had het er moeilijk mee en liep naar buiten om zich te herpakken.

Paniekreacties als deze, wanneer mensen zich van het leven beroven en vervolgens de gehele woning rondrennen, zijn niet ongewoon. Ik zie dat bij bijna elke zelfdoding waar mensen zichzelf verwondingen hebben toegebracht. Om deze reden is mijn advies aan de nabestaanden altijd om de woning pas te betreden wanneer deze is gereinigd. De meeste mensen luisteren daar gelukkig naar. Van degenen die tegen mijn advies ingaan en toch naar binnen lopen, zie je de gezichten wit wegtrekken, omdat de confrontatie heftiger is dan ze hadden verwacht. Het schokkende aan zulke situaties is nooit de hoeveelheid bloed, maar het verhaal dat het bloed je vertelt. Ze bereiden zich mentaal voor op het zien van grote hoeveelheden bloed, maar begrijpen nooit dat dit niet het ergste is. Het bloedspoor toont de paniek en manie die een persoon gedurende zijn laatste momenten op aarde heeft beleefd. Je ziet bloederige voetsporen, handafdrukken op de muren en de kozijnen, en hoe iemand uiteindelijk dood op de vloer neer is gevallen, net een halve meter van de telefoon af. Hij wilde om hulp bellen, maar kreeg daar de kans niet meer voor. Nabestaanden verwachten nooit dat ze zoiets zullen aantreffen, waardoor ze er compleet door worden overvallen en het inslaat als een bom. Hoewel ik dit soort taferelen al ontelbare keren heb gezien, blijft het elke keer weer heftig. Als dit voor mij al het geval is, hoe zit het dan met mensen die zoiets nog nooit eerder hebben gezien? Daarbovenop zijn het voor mij enkel vreemden, voor hen zijn het vaak vrienden, familieleden of collega’s. Dat maakt de impact des te groter. Het is iets wat je gehele leven bij je zal blijven. Voordat je de eerste stap in de woning zet, moet je je daarom afvragen: wil ik dit voor de rest van mijn leven op mijn netvlies gebrand hebben? De eerste zelfdoding die ik moest opruimen is op het moment dat ik dit schrijf al ruim vier jaar geleden, maar ik herinner het me als de dag van gisteren.

*

Nadat we de ronde door de woning hadden voltooid, was het tijd om ons om te kleden en aan de slag te gaan. Systematisch werkten we alle ruimten af, totdat we enkele uren later klaar waren. Tijdens de schoonmaak vonden we de ene na de andere drugsnaald, en we gooiden voor enkele duizenden euro’s aan bebloede merkkleding weg. Daarbij moest ik denken aan alle reclames waar we mee worden gebombardeerd: advertenties die ons moeten doen geloven dat we dure kleding nodig hebben, of dat dure kleding ons meer ‘waarde’ geeft. De dood stript alle onbelangrijke zaken in het leven in één keer weg, en laat enkel over wat écht waarde heeft. Dat was hier net zo. Uiteindelijk is merkkleding niks meer dan een stuk textiel. Een waardeloze persoonlijkheid of levensstijl zal net zo waardeloos zijn met een spijkerbroek van 50 euro als een van 500 euro. De kosten voor de schoonmaak werden betaald door een tweede vriend, die kwam aanrijden in een gloednieuwe bolide van minstens twee ton. Hij leek een fervent gebruiker te zijn van de witte sloper. Kort na de betaling vertrok hij weer, want hij was druk en moest door naar de volgende afspraak. Nadat iedereen was vertrokken, kwam er een wat oudere meneer binnenlopen die zich voorstelde als de huisbaas. Ik liep samen met hem door de woning om ons werk na te lopen. Ondertussen vroeg ik hem of hij meer kon vertellen over de man die hier was overleden. Normaliter bemoei ik me zo min mogelijk met privézaken omtrent de opdracht, maar bij deze woning was ik oprecht nieuwsgierig. De huisbaas vertelde me dat de overledene een man van vijftig jaar oud was. Kort van postuur, maar erg breed en gespierd vanwege zijn levenslange toewijding aan (professioneel) bodybuilden. Dat verklaarde meteen ook de vele injectiespuiten in de woning, die vermoedelijk werden gebruikt om anabole steroïden te injecteren. Zijn voornaamste inkomstenbron bestond uit grote feesten en festivals organiseren. Sinds de coronapandemie was alles stil komen te staan en kwam er geen geld meer binnen. Na bijna een jaar van inactiviteit was het geld op en besloot hij zich van het leven te beroven. Toen hij me dit vertelde, moest ik meteen terugdenken aan een mevrouw die mijn vader en ik enkele jaren geleden hadden geholpen. Zij is een blijvende herinnering voor mij om nooit te oordelen over de situaties die ik zie.

De mevrouw over wie ik het heb, was ergens in de veertig en werkte bij een grote Turkse supermarkt in Amsterdam. Mijn vader kende haar redelijk goed, omdat hij daar jarenlang elk weekend boodschappen deed en altijd een babbeltje met haar maakte. Telkens wanneer ik met mijn vader de boodschappen ging afrekenen, had deze mevrouw een heel chagrijnig gezicht. Er kon letterlijk nooit een glimlach vanaf. Ik maakte hier ooit eens een opmerking over tegen mijn vader, waarop hij antwoordde dat we niet moesten oordelen. ‘Wij weten niet wat voor problemen zij in haar privéleven heeft,’ zei hij tegen me.

Enkele maanden later kwam hij diezelfde vrouw op straat tegen. Hij had haar al een tijd niet meer gezien bij de supermarkt en vroeg hoe het met haar ging. Nog voordat ze kon antwoorden, barstte ze in tranen uit. Ze was haar baan kwijt, had financiële problemen en stond op het punt om uit huis gezet te worden omdat ze de huur niet meer kon betalen. Na jaren trouwe dienst had haar werkgever haar ontslagen, omdat het niet zo goed meer ging met de zaken. Hij had zijn supermarkt enkele jaren geleden geopend en binnen korte tijd enorme successen behaald. Het ging zelfs zo goed dat hij na een aantal jaar een gloednieuwe luxe SUV aanschafte. Zijn succes bleef niet onopgemerkt. Hij werd benaderd voor het openen van een tweede zaak in Amsterdam. Deze zaak zou nog groter en succesvoller worden. Tenminste, dat was het idee. Zijn tweede zaak draaide slecht en kostte hem klauwen vol geld. Koppig als hij was, wilde hij de boel niet sluiten en bleef hij de centen die hij bij zijn eerste zaak verdiende gebruiken om de gaten te vullen bij zijn tweede zaak. Dat is een kardinale zonde in het zakendoen. Na verloop van tijd ging het niet meer en moest hij de tweede winkel sluiten. In de tussentijd had hij de eerste winkel enorm verwaarloosd. De kwaliteit was achteruitgegaan en klanten deden inmiddels hun boodschappen elders. Extreem bezuinigen was nog de enige manier om het hoofd boven water te houden, en dat betekende dat er flink wat personeelsleden ontslagen moesten worden. Alle werknemers waren flexwerkers, afgezien van de dame achter de kassa. Zij werkte daar vanaf het begin al fulltime en had een vast contract, tenminste, dat dacht ze. Ze wist van zijn geldproblemen af, maar vertrouwde erop dat alles goed zou komen, hoewel haar salaris al maanden niet was uitbetaald.

Toen ze werd ontslagen, dacht ze het achterstallige loon van vele duizenden euro’s uitbetaald te krijgen. Het probleem was echter dat haar werkgever, achter haar rug om, jarenlang had gesjoemeld met haar arbeidsuren. Op papier werkte ze maar enkele uren per week. De gehele situatie resulteerde in een rechtszaak, maar ze kon niks bewijzen omdat alle documentatie vanuit zijn kant ‘klopte’. Daar stond ze dan, huilend in de rechtbank, met niemand die haar steunde. Ze had geldproblemen en moest gedwongen her en der geld lenen bij mensen die ze dacht te kunnen vertrouwen. Niet dus. Een paar van de mannen van wie ze geld had geleend, zetten haar binnen een of twee weken onder druk en zeiden dat ze haar schuld zo snel mogelijk moest afbetalen. Deed ze dat niet, dan moest ze met hen naar bed zodat haar schuld zou worden kwijtgescholden. Ze voelde zich van alle kanten vastgezet en had alle hoop in de mensheid verloren. De dood was nog haar enige uitweg. Midden in een drukke winkelstraat vertelde ze huilend aan mijn vader dat ze een zelfmoordpoging had gedaan door een overdosis pillen in te nemen. Wonder boven wonder overleefde ze dit nadat haar maag was leeggepompt. Ze deed een tweede poging en wilde voor de trein springen. Net voordat ze de kans hiervoor kreeg, werd ze door andere mensen op het perron tegengehouden en gered.

Nadat ze dit allemaal had verteld, vroeg mijn vader naar de omvang van haar schuld. Het ging om ongeveer 4.000 euro. Zonder er lang over na te denken, bood mijn vader haar aan om de schuld volledig te voldoen. Hij zei dat hij de ene helft zou betalen, en zijn zoon (ik dus) de andere. Ze weigerde, maar na aandringen van mijn vader accepteerde ze het aanbod, onder de voorwaarde dat ze, wanneer ze hiertoe de mogelijkheid had, het geld zou terugbetalen. Zonder deze voorwaarde zou ze het geld nooit en te nimmer accepteren. Mijn vader stemde toe en zei dat ze zoveel tijd mocht nemen als nodig was om het geld terug te betalen.

Toen hij ’s middags thuiskwam, lag ik op de bank tv te kijken. Hij ging naast me zitten en vertelde alles wat er was gebeurd. Ik kreeg er meteen tranen van in mijn ogen. Niet per se om deze vrouw in het bijzonder, want ik kende haar amper. Maar meer om het verdriet dat het me deed dat in een land als Nederland een mensenleven blijkbaar niet veel meer waard is dan 4.000 euro. Hoe kon het zo zijn dat een vrouw met twee kinderen niet één, maar twee keer had geprobeerd zichzelf van het leven te beroven voor een schuld van 4.000 euro? Mijn vader gaf me haar rekeningnummer, waarna ik direct het geld overmaakte. Enkele dagen hierna belde ze mijn vader op. Huilend bedankte ze hem wel een halfuur lang.

Inmiddels gaat het stukken beter met haar en heeft ze haar leven weer aardig op de rit. Hoewel zij denkt dat wij haar hebben geholpen, zie ik het andersom. Zij heeft ons geholpen, en mij laten inzien dat geld enkel waarde heeft als je besluit er iets goeds mee te doen.

Schoon genoeg

Als hij na zijn afstuderen op elke sollicitatiebrief een standaardafwijzing krijgt, besluit Tugrul Çirakoglu voor zichzelf te beginnen. Zijn bedrijf, Frisse Kater, richt zich in eerste instantie op het schoonmaken na huisfeesten, maar al snel zoekt hij naar grotere uitdagingen. Die vindt hij in het reinigen na extreme en uitzonderlijke omstandigheden, zoals een suïcide, zware vervuiling door verwaarlozing en lijkvinding.

De situaties die hij aantreft benadert hij met professionele distantie, maar dat is lastiger met de verhalen erachter. Het verdriet, de ellende en de eenzaamheid laten hem moeilijk los en dit boek is dan ook een pleidooi om in ... lees meer onze samenleving elkaar beter in de gaten te houden en voor elkaar te zorgen.

€ 21,99