Siglufjörður: een idyllisch vissersplaatsje in het onherbergzame noorden van IJsland, dat alleen bereikbaar is via een smalle bergtunnel. Waar niemand zijn huis op slot doet en waar iedereen elkaar kent.
Ari Thór, een jonge politieagent, begint er aan zijn eerste baan. Wanneer twee bewoners van het dorp binnen korte tijd op vreemde wijze de dood vinden, ontdekt Ari dat hij niemand in de kleine gemeenschap echt kan vertrouwen, en dat geheimen en leugens er een levenswijze zijn.

Lees hier alvast de eerste hoofdstukken van Sneeuwblind van Ragnar Jónasson. Filmisch, beklemmend en claustrofobisch!

1

Reykjavík, lente 2008
Het was nog licht buiten, al liep het al tegen middernacht. De dagen werden nog altijd langer. In deze tijd van het jaar droeg elke nieuwe dag, die weer helderder was dan de dag daarvoor, hoop in zich op betere tijden. En ook het leven van Ari Thór Arason was licht. Kristín, zijn vriendin, was eindelijk in zijn kleine flatje aan de Öldugata getrokken. Het was niet meer dan een formaliteit geweest, ze sliep de meeste nachten toch al bij hem. Alleen vlak voor een examen, wanneer ze in alle rust bij haar ouders zat te blokken, soms tot diep in de nacht, kwam het er niet van om naar hem toe te gaan.

Kristín liep de slaapkamer in. Ze kwam net onder de  douche  vandaan en had een handdoek om haar middel geslagen. ‘Tjee, wat ben ik moe, zeg. Ik snap soms niet waarom ik ooit dokter wilde worden.’

Het was nog licht buiten, al liep het al tegen middernacht.
Ari zat achter zijn bureautje in de slaapkamer en keek op. ‘Je wordt een geweldige dokter.’

Ze ging op het bed liggen, boven op het dekbed, en rekte zich uit. Haar blonde haren lagen als een stralenkrans op het witte dekbed.

Als een engel, dacht Ari en hij keek hoe ze haar armen uitstrekte en ze toen zachtjes naast zich neerlegde.

Als een sneeuwengel.

‘Dank je, schat. En jij wordt een geweldige politieman.’ Ze voegde eraan toe: ‘En toch had je je studie theologie moeten afmaken.’

Hij wist het wel, maar hij hoefde het niet van haar te horen.

Eerst was het filosofie geweest – daar was hij mee gestopt – en toen theologie. Ook daar was hij mee opgehouden, waarna hij zich bij de politieschool had ingeschreven. Ari had nooit zijn draai kunnen vinden, hij was altijd op zoek naar iets bijzonders, iets spannends. Eigenlijk had hij zich bij theologie ingeschreven uit een soort recalcitrantie ten aanzien van God, van wie hij overtuigd was dat hij niet bestond. God die hem zijn jeugd had afgenomen toen hij dertien jaar was – toen zijn moeder overleed en zijn vader spoorloos verdween. Pas toen hij Kristín leerde kennen, twee jaar geleden, had hij het raadsel over de verdwijning van zijn vader kunnen loslaten en een beetje rust kunnen vinden. Toen had hij de bevlieging gekregen om zich in te schrijven op de politieschool. Hij zou vast een betere politieman zijn dan priester. Deze opleiding was ook beter voor zijn lichamelijke ontwikkeling. Hij had nu bredere schouders dan ooit tevoren; hij deed aan gewichtheffen, zwemmen en hardlopen – zo goed had hij niet voor zichzelf gezorgd toen hij dag en nacht over de theologieboeken gebogen zat.

‘Weet ik,’ antwoordde hij, een beetje geïrriteerd. ‘Ik ben niet gestopt met die theologie. Heb alleen een pauze ingelast.’

‘Je moet het gewoon afmaken, nu het allemaal nog vers in je geheugen zit. Het is zo moeilijk om één of twee jaar te stoppen en dan de draad weer op te pakken,’ zei ze.

Ari wist dat ze niet uit eigen ervaring sprak. Zij was nooit gestopt met iets waaraan ze begonnen was. Ze haalde het ene tentamen na het andere in haar studie geneeskunde. Niets hield haar tegen en nu was ze aan het eind van het vijfde jaar van de zes. Hij voelde geen enkele jaloezie, was alleen maar trots op haar. Hij wist ook, al hadden ze het er nooit over, dat ze vroeg of laat naar het buitenland moesten verhuizen, waar ze verder wilde leren.

Ze legde een kussen onder haar hoofd en keek naar Ari. ‘Vind je het niet vervelend om je bureau in de slaapkamer te hebben? Wordt deze flat eigenlijk niet te klein?’

Hij voelde geen enkele jaloezie, was alleen maar trots op haar.
‘Klein? Nee, ik vind hem prima. Ik wil niet uit het centrum weg.’

‘Neenee, dat bedoel ik ook niet.’ Ze leunde weer achterover, met haar hoofd op het kussen.

‘Deze woning is groot genoeg voor ons tweeën.’ Ari stond op. ‘Zo liggen we tenminste dicht bij elkaar.’ Hij liep naar het bed, haalde haar handdoek weg, ging voorzichtig op haar liggen en kuste haar zachtjes. Zij kuste hem terug, pakte hem bij zijn schouders en trok hem naar zich toe.

2

Hoe hadden ze de rijst nou kunnen vergeten?

Ze pakte woedend haar telefoon en belde naar het Indiase restaurantje dat nauwelijks vijf minuten rijden van hun grote eengezinswoning in een klein zijstraatje zat. Het huis had twee verdiepingen. Het was een mooi rood bakstenen huis met een oranje dak, een grote garage en een heerlijke serre boven de garage – een droomhuis voor een groot gezin. Ze waren er nog steeds heel tevreden, al waren de kinderen het huis uit en hadden ze bijna de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Ze probeerde zichzelf wat te kalmeren terwijl ze wachtte tot de telefoon werd opgenomen. Ze had zich erop verheugd om voor de televisie te gaan zitten, naar een komedie te kijken op de vrijdagavond en hete kip met rijst te eten. Ze zou vanavond alleen thuis zijn. Haar man was op zakenreis en zou die avond een nachtvlucht naar huis nemen. Ze verwachtte hem niet voor morgenochtend.

Het ergste was dat dat Indiase restaurantje niet bezorgde. Ze moest er dus weer heen om de rijst te halen terwijl haar eten koud werd. Stom gedoe. Het was buiten warm, dus een wandelingetje was misschien wel prettig.

Eindelijk namen ze op, na lang wachten – het was druk. Ze kwam direct ter zake en klaagde dat de rijst niet bij haar eten zat. De man van het restaurant aarzelde en verontschuldigde zich, zei dat ze natuurlijk haar rijst nog zou krijgen. Toen vroeg hij wanneer ze het zou komen halen. Morgen misschien? Ze probeerde haar boosheid te onderdrukken en zei dat ze de rijst direct zou komen halen. Ze liep onmiddellijk de invallende duisternis in.

Het duurde langer dan gewoonlijk om de sleutel uit haar zak te halen, toen ze tien minuten later weer thuiskwam om haar avond rustig te kunnen doorbrengen. Pas toen ze de sleutel in het slot stak, voelde ze dat er nog iemand was. Er was iets niet zoals het hoorde te zijn.

Maar toen was het te laat.

3

Reykjavík, zomer 2008
Ari kwam binnen. Buiten regende het. Hij had het altijd al prettig gevonden om thuis te komen in zijn flat aan de Öldugata, maar nog nooit zo prettig als deze zomer.

‘Hé, ben je daar?’ riep Kristín uit de slaapkamer, waar ze meestal aan het bureautje in haar studieboeken zat te lezen als ze niet aan het werk was in het Landspítali.

Het was alsof zijn flat tot leven was gekomen sinds ze bij hem was komen wonen. De witte muren die voorheen dof waren geweest waren opeens veel helderder. Er zat een soort energie in Kristín, zelfs als ze rustig aan tafel zat te lezen zonder een woord te zeggen – een energie die haar uitwerking op Ari niet miste. Soms kon hij echter niet helpen dat hij het gevoel kreeg dat hij de regie over zijn eigen leven kwijtraakte. Hij was nog maar vierentwintig jaar oud, maar zijn toekomst leek al uitgestippeld. Hij zei daar niets over tegen haar. Het was niet zijn sterkste kant om over zijn gevoelens te praten.

Soms kon hij echter niet helpen dat hij het gevoel kreeg dat hij de regie over zijn eigen leven kwijtraakte.
Hij keek de slaapkamer in. Ze zat daar te lezen.

Waarom moest ze in de zomer eigenlijk zitten lezen?

De zon leek geen enkele aantrekkingskracht op haar te hebben als ze ergens anders was. ‘Het is genoeg voor mij om van en naar mijn werk te lopen, dat is een heerlijk wandelingetje,’ had ze lachend gezegd toen hij haar weer eens had geprobeerd mee te krijgen naar de stad, toen het mooi weer was en hij vrij had. Die zomer werkte hij bij de politie op luchthaven Keflavík, maar dat zou ophouden als hij klaar was met de politieschool. Hij dacht weleens aan wat hem in vredesnaam had bezield toen hij nu bijna precies een jaar geleden had besloten om met zijn studie theologie te stoppen – al was het maar tijdelijk – en eens te zien wat hij op een heel ander gebied kon presteren. Hij was naar de politieschool gegaan, ook al kostte het hem op dat moment veel moeite. Er trok hem iets in het politiewerk – de spanning, het drama. De verdiensten zeker niet. Hij had het nooit gemakkelijk gevonden om hele dagen achter de boeken te zitten, had meer beweging nodig, meer afwisseling.

Hij vond het fijn bij de politie, genoot van de verantwoordelijkheid, de adrenaline.

Nu was de opleiding bijna afgelopen. Nog één examen en dat was het. Hij wist nog niet wat hij ging doen als hij klaar was met de school. Hij had op verschillende banen bij de politie gesolliciteerd en een paar afwijzingen gekregen, maar geen uitnodiging, nog niet.

‘Ja, ik ben er! Wat zeg je?’ riep hij naar Kristín en hij hing zijn natte jas aan de kapstok. Hij liep naar haar toe waar ze over haar boeken gebogen zat en kuste haar in haar hals.

‘Hoi.’ Haar stem klonk lief, maar ze bleef lezen.

Hoi. Hoe gaat het?’

Ze sloot haar boek, maar zorgde ervoor dat ze de bladzijde waar ze gebleven was zorgvuldig vastlegde met een boekenlegger. Toen draaide ze zich om.

‘Gaat wel. Was je sporten?’

‘Ja, was lekker.’

Toen ging de telefoon.

Ari stond op, haalde zijn telefoon uit zijn jas en antwoordde.

‘Ari Thór?’ vroeg een zware stem. ‘Ari Thór Arason?’

‘Dat klopt,’ antwoordde hij, een beetje verward, want hij kende het nummer niet.
‘Dat klopt,’ antwoordde hij, een beetje verward, want hij kende het nummer niet.

‘Mijn naam is Tómas, ik ben van de politie in Siglufjörður.’ Hij klonk nu een stuk vriendelijker.

Ari liep de keuken in om rustig te kunnen praten. Hij had onder andere gesolliciteerd in Siglufjörður, zonder dat tegen Kristín te zeggen. Hij wist niet veel over de plaats, behalve dat je nauwelijks noordelijker kon komen.

‘Ik heb een baan voor je,’ zei de man aan de andere kant van de lijn.

Ari schrok een beetje. Zijn sollicitatie was niet echt serieus geweest, hij had Siglufjörður niet gezien als een echte optie.

‘Ja… Oké…’

‘Je moet me nu antwoord geven, er waren veel kandidaten, de meesten met meer ervaring dan jij. Maar jij hebt een interessante achtergrond, filosofie en theologie, precies wat een politieman in zo’n kleine gemeenschap nodig heeft…’

‘Ik doe het!’ viel Ari hem in de rede. Hij verraste zichzelf ermee. ‘Bedankt. Ik ben er echt blij mee.’

‘Goed om te horen. Zullen we zeggen twee jaar, om te beginnen?’ vroeg Tómas. ‘Twee jaar om te wennen!’ Een zware lach echode door de telefoon vanuit Siglufjörður. ‘En dan kun je vast langer blijven, als je dat wilt. Wanneer kun je beginnen?’

‘Tja, ik moet in de winter nog examen doen…’

‘Doe dat examen maar hier, dat moet wel lukken. Kun je in november beginnen? Half november? Geweldig om in die periode het stadje te leren kennen. De zon is dan helemaal achter de bergen verdwenen en komt daar pas in januari weer achter vandaan. De skipistes gaan open. Het is fantastisch om hier te skiën. De Alpen van het noorden. Misschien krijg je wel kerstvakantie.’

Ari wilde zeggen dat hij niet zo van skiën hield, maar zag ervan af en bedankte nogmaals. Hij had het idee dat hij die luide en vriendelijke man goed zou leren kennen

 

‘Ik heb een baan,’ zei hij, zonder inleiding.
Toen Ari de slaapkamer weer binnenkwam, was Kristín nog steeds verdiept in haar boeken.

‘Ik heb een baan,’ zei hij, zonder inleiding. Kristín draaide zich om. Ari grijnsde.

‘Wat? Serieus?’ Ze sloeg het boek dicht, draaide zich snel om en vergat deze keer haar boekenlegger. ‘Geweldig!’

Oprechte blijdschap. Kristín keek eigenlijk altijd blij uit haar ogen, alsof niets haar uit haar evenwicht bracht, maar Ari had inmiddels geleerd om haar gezichtsuitdrukking beter te lezen. Die diepblauwe ogen, die zo contrasteerden met haar korte blonde haar, hadden op de meeste mensen een betoverende uitwerking, maar vanbinnen was ze vastberaden en doelgericht van karakter. Ze wist precies wat ze wilde.

‘Ja, echt! Ik had er niet op gerekend dat ik zo snel een positief antwoord zou krijgen – er komen er in december zoveel van school en er zijn niet veel banen vrij.’

‘Waar? In de stad? Op proef?’

‘Nee, voor twee jaar. Minstens.’

‘Hier in de stad?’ herhaalde Kristín en je zag aan haar gezicht dat ze begon te vermoeden dat dat niet zo was.

‘Nee, niet hier…’

Hij aarzelde en ging toen verder: ‘In het noorden, in Siglufjörður.’

Ze zweeg even. Die paar seconden voelden als vele minuten.

‘Siglufjörður?’ Ze verhief haar stem, het leek vanzelf te gaan. De toon sprak boekdelen.

‘Ja, het is een prachtige kans.’ Hij ging zachter praten, in de hoop dat zij hem zou begrijpen, en zou inzien hoe belangrijk het voor hem was.

‘En heb je al ja gezegd? Vond je niet dat je dat eerst met mij moest bespreken?’ Ze sloeg haar ogen neer. Er klonk bitterheid in haar stem, boosheid bijna.

Had hij het misschien niet met haar besproken om haar te laten zien dat hij zelf een beslissing kon nemen, dat hij op zijn eigen benen kon staan?

‘Ik hoef niet alles aan je voor te leggen,’ zei hij en hij voegde eraan toe: ‘Soms moet je een kans grijpen. Als ik niet direct antwoord had gegeven, hadden ze gewoon de volgende gebeld.’ Hij zweeg en zei toen bijna verontschuldigend: ‘Ze wilden mij.’

Hij had zijn uiterste best gedaan om de politieschool af te maken.
Ari was met filosofie gestopt. Hij was met theologie gestopt. Hij was zijn ouders op veel te jonge leeftijd kwijtgeraakt en stond er al vanaf zijn kindertijd alleen voor. En toen had Kristín voor hem gekozen. Toen had hij hetzelfde gevoel gehad.

Ze wilden mij.

Zijn eerste echte baan. Een verantwoordelijke baan. Hij had zijn uiterste best gedaan om de politieschool af te maken.

Waarom kon Kristín niet blij voor hem zijn?

‘Je beslist verdorie niet zomaar om naar Siglufjörður te verhuizen zonder met mij te overleggen. Zeg ze dat je er nog over nadenkt,’ zei ze. Haar stem klonk kil.

‘Dat kan niet. Dan raak ik die baan kwijt. Doe niet zo, Kristín. Ik ga er half november heen, doe mijn laatste examen vanuit Siglufjörður en kom met Kerstmis thuis. Jij moet maar zien of je met me mee kunt.’

‘Ik moet hier in de stad werken, met school, en ook komende zomer, dat weet je heel goed, Ari. Ik begrijp je soms niet.’ Ze stond op. ‘Wat een zootje. Ik dacht dat we vrienden waren, dat we het samen deden.’ Ze keek naar de grond alsof ze tranen verborg. ‘Ik ga even naar buiten.’

Ze liep met snelle passen de kamer uit, de gang in.

Ari stond als aan de grond genageld, hij had alle controle over de situatie verloren.

Hij wilde haar roepen, toen hij de voordeur met een klap achter haar dicht hoorde vallen.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99