Ze was vijftien, haar moeders oogappel. En toen, in een oogwenk, was Ellie verdwenen.
Tien jaar later heeft Laurel de hoop nog altijd niet opgegeven dat ze Ellie zal vinden. Als ze een charismatische man leert kennen, brengt dit wat licht in haar leven. Maar zijn negenjarige dochter is het evenbeeld van Ellie. En alle onbeantwoorde vragen die Laurel al zo lang heeft komen in volle vaart terug.

Lees hier de eerste hoofdstukken van Toen was ze weg, de succesvolste thriller van Lisa Jewell tot nu toe!

Proloog

Die maanden, de maanden voordat ze verdween, waren de beste maanden van haar leven. Nee, echt. Werkelijk de allerbeste. Elk moment presenteerde zichzelf aan haar als een geschenk met de woorden: Daar ben ik, nog zo’n perfect moment. Moet je eens kijken. Niet te geloven toch, hoe schattig ik ben? Elke ochtend was het een windvlaag van mascara en zenuwen, een sneller kloppend hart bij de school, opkomende blijdschap als ze hem ontdekte. School was niet langer een gevangenis, het was een bruisende, met spots verlichte filmset voor haar relatie.

Ellie Mack kon niet geloven dat Theo Goodman met haar uit wilde gaan. Theo Goodman was met afstand de knapste jongen in klas 4. Hij was ook de knapste jongen in klas 3, 2 en 1 geweest. Maar niet in groep 8. In groep 8 was geen enkele jongen knap geweest. Ze waren toen allemaal klein geweest, kindjes met grote ogen en grote schoenen aan en met veel te wijde blazers.

Theo Goodman had nooit een vriendinnetje gehad en iedereen dacht dat hij misschien wel homo was. Hij was voor een jongen best knap, en erg mager. En eigenlijk was hij gewoon ontzettend aardig. Ellie droomde er al jaren van om met hem om te gaan, of hij nu homo was of niet. Ze was al blij geweest als ze alleen maar vrienden waren geweest. Zijn jonge, knappe moeder bracht hem elke dag naar school. Ze had altijd gymkleding aan, droeg haar haar in een staart en had meestal een klein wit hondje bij zich. Voordat Theo door de poort het schoolplein op liep, tilde hij het hondje op en gaf hij hem een kusje op de wang. Daarna zette hij hem weer voorzichtig op de grond en gaf hij zijn moeder een zoen. Het kon hem niet schelen of iedereen het zag. Hij schaamde zich niet voor zijn wollige hondje en evenmin voor zijn moeder. Hij had zélfvertrouwen.

En verleden jaar, net na de zomervakantie, had hij haar opeens aangesproken. Zomaar. Tijdens de lunch, iets over huiswerk of zo. En Ellie, die van weinig dingen verstand had, wist wel meteen dat hij geen homo was en dat hij met haar praatte omdat hij haar leuk vond. Het was glashelder. En toen, plotseling, hadden ze verkering. Zij had gedacht dat daar meer bij zou komen kijken.

Maar door één verkeerde beweging, één klein foutje in de tijdlijn, was alles opeens over. Niet alleen hun relatie, maar alles. Haar jeugd, haar leven, Ellie Mack. Alles weg. Alles voor eeuwig weg. Als ze de tijd terug kon draaien, die kon ontwarren en als een bolletje wol de andere kant op kon rollen, dan waren de knoopjes in het garen, de waarschuwingstekens, haar wel opgevallen. Achteraf gezien was het maar al te duidelijk. Maar toen, toen ze nog nergens verstand van had, had ze het niet zien aankomen. Ze was er met open ogen in getuind.

DEEL 1

1

Laurel liep de benedenflat van haar dochter in. Het was binnen donker en naargeestig, hoewel het een redelijk heldere dag was. Het raam aan de voorkant was overwoekerd door verstrengelde takken klimop. En de achterkant van de flat lag in de schaduw van het kleine bos waar het aan grensde.

Het was een impulsaankoop geweest. Hanna had net haar eerste bonus gekregen en had het geld aan iets willen uitgeven waar ze iets aan had, voordat alles opeens op was. De mensen van wie ze de flat had gekocht, hadden hem vol gezet met allemaal mooie spullen. Maar Hanna had nooit de tijd gehad om dingen te kopen en de woning leek nu op het huis van iemand die bij een vechtscheiding aan het kortste eind had getrokken. Het feit dat ze het niet erg vond dat haar moeder kwam schoonmaken als zij er niet was, was een duidelijk teken dat ze de woning als niet meer dan een soort hotelkamer beschouwde.

Laurel liep, zoals altijd, via de sombere gang rechtstreeks door naar de keuken, waar ze de schoonmaakspullen onder de gootsteen vandaan haalde. Zo te zien had Hanna hier niet de nacht doorgebracht. Er stond geen kom voor de ontbijtgranen in de gootsteen, er zaten geen melkspatten op het werkblad en er stond geen halfopen mascararoller bij de vergrotende make-upspiegel op het raamkozijn. Er liep een koude rilling over Laurels rug. Hanna ging altijd naar huis. Hanna kon nergens anders naartoe. Ze liep naar haar handtas en pakte haar mobiel. Met trillende vingers toetste ze Hanna’s nummer in, en ze kreeg meteen de voicemail, zoals altijd als Hanna aan het werk was. De mobiel viel uit haar hand, precies op haar schoen, anders was hij kapot geweest.

‘Shit,’ siste ze hardop terwijl ze de mobiel oppakte en er nietsziend naar staarde. ‘Shit.’

Er was niemand die ze kon bellen.
Er was niemand die ze kon bellen, niemand aan wie ze kon vragen: Heb je Hanna gezien? Weet je waar ze is? Haar leven was nu eenmaal anders. Ze had geen vriendenkring. Ze had alleen wat kennissen, die elkaar niet kenden.

Het was mogelijk, dacht ze, dat Hanna een man had leren kennen. Maar dat was wel zeer onwaarschijnlijk. Hanna had nog nooit een vriend gehad. Nooit. Iemand had eens de theorie geopperd dat Hanna geen relatie wilde aangaan, omdat haar jongere zusje er nooit een zou hebben. Diezelfde theorie zou ook kunnen opgaan voor haar woning en haar niet-bestaande sociale leven.

Laurel wist dat ze overdreven reageerde, maar tegelijkertijd ook dat ze helemaal niet overdreven reageerde. Als je de moeder bent van een kind dat op een ochtend het huis verlaat met een rugzak vol boeken om in de bibliotheek een kwartier lopen verderop te gaan leren en dat kind nooit meer thuiskomt, dan bestaat een overdreven reactie niet. Dat ze in de keuken van haar volwassen dochter stond en haar al dood in een greppel zag liggen omdat er geen kom in de gootsteen stond, was gezien haar ervaring een heel normale en redelijke reactie.

Ze tikte de naam van het bedrijf waar Hanna werkte in op haar zoekmachine en drukte op de link naar het telefoonnummer. De telefoniste verbond haar door met Hanna’s toestel en Laurel hield haar adem in.

‘Met Hanna Mack.’

Daar was hij. De stem van haar dochter, kortaf en zonder emotie.

Laurel zei niets, ze drukte de telefoon uit op het schermpje en stopte de mobiel weer in haar tas. Ze trok Hanna’s vaatwasser open en begon hem uit te ruimen.

2

Hoe zag Laurels leven er tien jaar geleden uit, toen ze nog drie kinderen had in plaats van twee? Was ze elke ochtend extatisch van vreugde wakker geworden? Nee, zeer zeker niet. Laurel was altijd het soort mens geweest voor wie het glas halfleeg was. Ze vond altijd wel iets om over te klagen, ook al was alles nog zo fijn. Zij wist de blijdschap over goed nieuws in een oogwenk de kop in te drukken door zich over iets anders zorgen te maken. Dus was ze elke ochtend wakker geworden in de overtuiging dat ze slecht had geslapen, ook al was dat niet het geval geweest, dat haar buik te dik was, haar haar te lang of te kort was, dat haar huis te groot of te klein was, dat er te weinig op de bank stond, dat haar man te lui was, haar kinderen te luidruchtig waren of te rustig, dat ze ooit het huis uit zouden gaan, of dat ze nooit het huis uit zouden gaan. Als ze wakker werd, zag ze meteen de kattenharen op de rug van de stoel in de slaapkamer, de ontbrekende pantoffel, de wallen onder Hanna’s ogen, de stapel voor de stomerij die ze al bijna een maand geleden weg had moeten brengen, de scheur in het behang in de gang, de walgelijke puist op Jakes kin, de stank van kattenvoer dat te lang had gestaan en de vuilnisbak die niemand wilde legen en waarvan de inhoud stevig aangedrukt werd door haar luie gezin.

Zo had ze haar perfecte leven gezien.
Zo had ze haar perfecte leven gezien: als een aaneenschakeling van nare geuren en nagelaten taken, kleine zorgen en te laat betaalde rekeningen.

En toen op een ochtend was haar meisje, haar allerliefste meisje, haar jongste, haar baby, haar zielsverwante, haar oogappel, de deur uit gestapt en nooit meer teruggekeerd.

En hoe had ze zich gevoeld tijdens die gruwelijke uren die volgden? Wat had in haar hoofd en hart de plaats ingenomen van al die onbeduidende zorgjes? Doodsangst, wanhoop, verdriet, afgrijzen, pijn, onrust, hartzeer, beklemming. Al deze woorden, stuk voor stuk melodramatisch, maar evengoed toch niet toereikend.

‘Ze zal vast bij Theo zijn,’ had Paul gezegd. ‘Bel zijn moeder maar.’

Ze wist dat ze niet bij Theo zou zijn. Het laatste wat haar dochter tegen haar had gezegd was: ‘Ik ben op tijd terug voor het middageten. Is er nog lasagne over?’

‘Voor één portie wel.’

‘Niet aan Hanna geven, hoor! En ook niet aan Jake! Beloof je dat?’

‘Dat beloof ik.’

En toen had ze het slot van de voordeur dicht horen klikken. De massa in het huis was met één persoon gedaald. Ze moest de vaatwasser inladen, iemand bellen, paracetamol naar Paul boven brengen, die verkouden was en op dat moment het irritantste was in haar leven.

‘Paul is verkouden.’

Hoeveel mensen had ze dat de dag ervoor niet verteld? Met haar ogen ten hemel geslagen en vergezeld van een diepe zucht. ‘Paul is verkouden.’ Ik zit ermee opgescheept. Heb medelijden met me.

Maar ze had toch Theo’s moeder gebeld.

‘Nee,’ zei Becky Goodman, ‘nee, het spijt me. Theo is de hele dag thuis geweest en Ellie heeft niets van zich laten horen. Als ik iets voor je kan doen hoor ik het graag.’

Terwijl de middag overging in de vroege avond, en ze al Ellies vrienden had gebeld, en ze naar de bibliotheek was geweest, waar ze opnamen van de beveiligingscamera had mogen bekijken – Ellie was die dag absoluut niet naar de bibliotheek geweest – en nadat de zon was ondergegaan en het huis in een koele duisternis had ondergedompeld, met hier en daar felwitte bliksemschichten vanwege de geluidloze elektrische storm die buiten woedde, had ze uiteindelijk toegegeven aan de knagende angst die de hele dag steeds meer toenam en had ze de politie gebeld.

Die avond had ze Paul voor het eerst gehaat.
Die avond had ze Paul voor het eerst gehaat. Daar had hij gezeten, in zijn badjas, blootsvoets, ruikend naar lakens en snot, en maar snuiven, voordat hij eindelijk zijn neus snoot. Het vreselijke gegorgel in zijn neus, de zware inademingen via zijn mond, die in haar zeer gevoelige oren leken op de doodsrochels van een monster.

‘Kleed je aan,’ viel ze uit.

Hij gaf toe, als een overdonderd kind, en kwam een paar minuten later naar beneden in een zomerse korte broek en kleurrijk T-shirt. Helemaal verkeerd. Echt helemaal verkeerd.

‘En snuit je neus,’ had ze gezegd. ‘En goed, zodat er niets meer in zit.’

Ook deze keer had hij gedaan wat ze zei. Ze had hem misprijzend opgenomen, toegekeken terwijl hij de tissue verfrommelde en zielig door de keuken naar de vuilnisbak liep om die weg te gooien.

En toen was de politie gekomen.

En toen was het begonnen.

Maar het was nooit geëindigd.

Ze vroeg zich weleens af of Paul, als hij niet thuis had gezeten met een verkoudheid, meteen naar huis was gekomen als ze had gebeld, zijn mooie kleren gekreukeld, een en al doortastendheid en energie, of hij met rechte rug naast haar had gezeten, zijn hand om de hare geklemd. En als hij niet door zijn mond had geademd en niet zijn neus had opgehaald en er niet zo verpieterd had uitgezien, zou het dan anders zijn geweest? Zouden ze het dan hebben gered? Of zou er dan een andere reden zijn geweest waardoor ze hem ging haten?

De politie was om halfnegen weggegaan. Hanna was niet lang daarna opgedoken bij de keukendeur.

‘Mam,’ had ze verontschuldigend gezegd, ‘ik heb honger.’

‘Sorry,’ zei Laurel met een blik op de keukenklok. ‘Jezus, ja, je moet wel omkomen van de honger.’ Ze kwam moeizaam overeind en keek samen met haar dochter met nietsziende blik in de koelkast.

‘Dit?’ vroeg Hanna, die een tupperwarebakje met één portie lasagne omhooghield.

‘Nee.’ Ze had het uit haar handen gegrist. Hanna had met haar ogen geknipperd.

‘Waarom niet?’

‘Daarom niet,’ had ze, iets vriendelijker, gezegd.

De enige met wie ze niet op een onbewoond eiland zou willen belanden.
Ze had witte bonen in tomatensaus opgewarmd en met geroosterd brood opgediend, en toegekeken terwijl ze zat te eten. Hanna. Haar middelste kind. De lastpak. De vermoeiendste. De enige met wie ze niet op een onbewoond eiland zou willen belanden. En opeens ging er een verschrikkelijke gedachte door haar heen. Iets wat zo erg was dat ze het nauwelijks besefte.

Jij zou vermist moeten zijn en Ellie zou hier moeten zitten eten.

Ze had met de palm van haar hand zachtjes Hanna’s wang aangeraakt en was de keuken uit gelopen.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Lisa Jewell