Meer dan 150.000 exemplaren van de Liese Meerhout-boeken gingen al over de toonbank. Toni Coppers is de sympathieke commissaris nog lang niet beu, maar na het schrijven van Val werd het voor hem duidelijk: hij zou vanaf nu twee thrillerreeksen schrijven. En dat vieren we met de feestelijke heruitgave van De zaak Magritte!

Een reeks over een man, en een over een vrouw. Vanaf nu zal Toni Coppers wisselen tussen Liese Meerhout en Alex Berger. Om te vieren dat er rond Alex Berger een nieuwe reeks komt, krijgt De zaak Magritte nu een nieuwe look. In deze thriller uit 2017 verscheen Alex Berger voor het eerst, en het boek werd ook in het Frans vertaald als L’affaire Magritte.

Wie Alex Berger (na Val te hebben gelezen) nóg beter wil leren kennen, weet dus wat te doen aan het zwembad deze zomer! Kan je niet wachten? Lees dan nu al de eerste pagina’s van De zaak Magritte:

 

Proloog

Parijs, 10de arrondissement

En toch was hij er echt, dacht Claire Collinet toen ze op een vroege avond in november haar kleine galerie aan derue la Fayette sloot en schichtig naar de mensen om zich heen keek.

Enkele passanten. Een oudje dat geduldig stond te wachten tot de auto’s stopten en ze kon oversteken. Een jong stel dat uit een apotheek kwam. Maar geen man.

Het is niet omdat hij er nu niet is, dat ik me van alles heb ingebeeld. Net als met die andere, die van vorige maand.

Ze liet het traliewerk neer, stak haar sleutels weg en liep naar de overkant van de straat.

Een zonderling, had ze gedacht, een sukkel op de dool, dit was per slot van rekening Parijs.

Het begon toen ze op een avond een week of vier geleden haar galerie sloot en een man zag die haar aanstaarde. Hij leunde in de avondzon tegen het transformatorhuisje bij het failliete sushirestaurant, een kleine, spichtige kerel van Arabische origine met een zo goed als gladgeschoren schedel. Terwijl ze eerst de buitendeur op het nachtslot deed en daarna het metalen traliewerk naar beneden liet komen, loenste ze vanuit haar ooghoeken naar hem en merkte dat hij haar bewegingen nauwgezet volgde. Ze zag geen enkele emotie op zijn gezicht en hij hield zijn hoofd lichtjes schuin terwijl hij naar haar keek, als een gifslang die haar prooi bestudeert, wachtend om toe te slaan.

Claire had er verder geen aandacht aan besteed en was naar huis gelopen. Een zonderling, had ze gedacht, een sukkel op de dool, dit was per slot van rekening Parijs, je kon ze de kost niet geven.

Maar ze zag hem maar liefst vier keer binnen twee dagen en ze werd bang, vooral toen ze hem op de avond van de tweede dag opeens aan de overkant van de straat tegenover haar woning zag staan. Hij had een telefoon aan zijn oor en voerde een gesprek terwijl hij toekeek hoe ze met trillende vingers de sleutel van de buitendeur zocht.

Haar eerste gedachte was om op hem toe te lopen. Hem met luide stem te vragen waarom hij haar volgde en hem vervolgens te sommeren op te hoepelen. Maar ze was echt bang geworden en in plaats daarvan haastte ze zich naar binnen en naar boven. Ze keek die avond minstens tien keer door het raam, half verscholen achter het gordijn, maar ze zag hem niet meer staan. Toch ebde de angst maar heel langzaam weg en toen ze haar vriendin Marie-Paule omstreeks één uur ’s nachts hoorde thuiskomen van haar werk als serveerster, ging ze op de gang op haar staan wachten.

Haar vriendin leek het niet zo erg te vinden. Had hij haar lastiggevallen? Had hij haar om geld gevraagd of was hij handtastelijk geweest?

Dat was niet gebeurd, nee. Ze was hem twee keer tegengekomen, een keer gisteravond toen ze rond elf uur naar buiten kwam bij Jeannot, haar favoriete brasserie, en de andere keer vanmiddag, toen ze snel een rok naar de stomerij bracht. En hij had haar twee keer staan opwachten, gisterochtend bij de galerie en daarstraks hier, bij haar woning.

De eerstvolgende dagen voelde Claire zich niet echt op haar gemak.

Een aanbidder, oordeelde Marie-Paule. Schuchter, dat wel, maar over enkele dagen spreekt hij je aan, let op mijn woorden.

Maar de spichtige, kaalgeschoren man liet zich niet meer zien.

De eerstvolgende dagen voelde Claire zich niet echt op haar gemak. Ze keek voortdurend naar buiten, ook in haar galerie en als ze door de straten in haar buurt liep, speurde ze rond terwijl ze er flink de pas in zette. Ze kwam hem nergens meer tegen.

Na een dag of drie, vier hervatte ze haar gewone, onbezorgde routine en vergat ze het voorval, want Claire Collinet was een opgewekte vrouw die graag lachte en plezier kon vinden in kleine dingen. Ze was een praktisch ingestelde, no-nonsensevrouw van zesenzestig die met een mix van geluk en boerenwijsheid zowel haar galerie als haar onafhankelijkheid had verworven. Iemand die er in haar eenvoudige kunstzaakje voor zorgde dat ze minder uitgaf dan ze verdiende en die er voor de rest gewoon van hield om door Parijs te lopen.

Ze verkocht vooral reproducties van stadsgezichten, dromerige naakten en zomerse, kleurrijke aquarellen van het Franse platteland en dat liep lekker: samen met de opbrengst van een kleine erfenis kwam ze daarmee ruim rond. Ze had best veel vrienden en ze woonde, vond ze zelf, op de mooiste plek van de wereld. Zo vaak ze maar kon en  zo vaak het weer het toeliet liep ze de hele weg van haargalerie naar haar flat aan de quai de Valmy. En wat het weer betreft waren de Parijzenaars de afgelopen week verwend geweest. Al dagenlang was het helder en zonnig, met dat typische zachte herfstlicht en een lucht die zo fris was als een muntsnoepje. Terwijl ze door haar straat liep en naar de dikke Tamil in zijn kruidenstalletje knikte, kleurde haar stad van zand naar oker en ten slotte naar de stroperige olijfolie die haar oude buurman uit de Midi af en toe voor haar meebracht.

Maar vandaag genoot Claire niet van haar wandeling.

Toen ze de vorige avond thuiskwam, had er opnieuw een man aan de overkant van de straat gestaan.

De man zag er droef en weemoedig uit, een kolossale man met een trieste blik, en vreemd genoeg voelde ze hoe op slag, met een vingerknip, haar angst verdween.

Hij leunde tegen de zwarte reling van het kanaal en observeerde haar, precies zoals die kleine, spichtige kerel een maand geleden had gedaan. Deze man was groot, met brede schouders, enorme bovenarmen en een torso die eerder vet was dan gespierd. Ook hij keek toe terwijl ze haar sleutels zocht, maar in tegenstelling tot de eerste leek hij wel emotie te tonen. Claire kon het niet anders dan als weemoed omschrijven. De man zag er droef en weemoedig uit, een kolossale man met een trieste blik, en vreemd genoeg voelde ze hoe op slag, met een vingerknip, haar angst verdween.

Ze stak de sleutel in het slot van de buitendeur. Toen draaide ze zich onverwacht om en staarde hem aan, onbevreesd, nieuwsgierig bijna.

De man had niet bewogen. Claire kneep haar ogen tot spleetjes om beter te kunnen zien en vond dat alles aan hem een bepaalde tristesse uitstraalde.

Enkele seconden lang vocht ze tegen de absurde impuls om de straat over te steken en hem te zeggen dat ze hem begreep: sinds een tijdje werd haar eigen optimisme soms verdrongen door aanvallen van weemoedigheid en ze snapte hoegenaamd niet waar dat gevoel vandaan kwam. Het gevoel dat, hoe aangenaam de dagen ook waren, haar huidige leven eigenlijk onvolkomen was. Dat er iets wezenlijks aan ontbrak, een soort onbestemde heimwee.

Ze had het een week geleden proberen uit te leggen aan een kunstenaar uit haar galerie, een oude Portugees wiens zedige naakten nogal goed verkochten, en hij had het vertaald als saudade: een melancholie voor iets wat onbenoembaar was, een mengeling van pijn en opluchting, herinneringen aan de liefdes van gisteren en die van morgen, en aan de liefdes die nooit zouden komen. Vooral dat laatste was belangrijk, had hij met ernstige blik gezegd. Een gevoel van nostalgie naar iets wat nooit is geweest.

Ze had zich met een zucht weer omgedraaid en was naar binnen gegaan. De rest van de avond had ze naar muziek geluisterd op haar oude platenspeler. Ook dat was iets nieuws voor Claire Collinet: de nostalgie die zich ’s avonds ongevraagd over haar drapeerde. Elle parle comme l’eau des fontaines,  comme les matins sur la montagne. Elle a les yeux presque aussiclairs que les murs blancs du fond de l’Espagne. Francis Cabrel, ‘La fille qui m’accompagne’.

Ze was vroeg naar bed gegaan.

 

Op de hoek met de rue du Faubourg Saint-Denis hield ze de pas in en keek rond. De meeste Turkse en Indiase winkeliers waren bezig met inpakken en het ene na het andere rolluik werd met scherpe, krassende geluiden neergelaten. Aan de overkant van de straat verscheen het eerste Afrikaanse hoertje.

Ze speurde de straat af. Ze zag de man nergens, maar dat besef nam haar onrust niet weg. Vanochtend was hij er opnieuw geweest.

Claire was als verlamd. Haar adem stokte.

Toen ze iets over negen de rue la Fayette inliep en werktuiglijk haar sleutels uit haar handtas nam, had ze de grote, potige kerel opnieuw gezien. Hij stond aan de overkant van de straat, voor het metalen hek van het vastgoedkantoor, en staarde naar haar galerie.

Claire was als verlamd. Haar adem stokte.

Ze was te ver van hem verwijderd om te zien of er op zijn gezicht nog steeds diezelfde weemoed te lezen stond als de avond ervoor, maar ze wilde het ook niet weten. Ze voelde alleen maar angst.

Gisteravond voor haar deur, nu bij haar galerie. Net als die andere kerel, een maand geleden. Wat willen ze toch van me?

Ze had traag enkele passen achteruit gezet en toen ze er zeker van was dat hij haar niet had opgemerkt, had ze zich omgedraaid en was ze de andere kant op gelopen. Ze had meer dan een uur gedwaald. In een café in het 3de had ze koffie gedronken en voor zich uit zitten staren. Nagedacht, ook. Moest ze naar de politie? Maar wat moest ze daar dan zeggen? Ik ben een maand geleden een paar keer gevolgd door een man? En sinds gisteren opnieuw, maar nu door een andere? Ze kon er geen touw aan vastknopen.

Er was maar één gedachte die de hele tijd als een mantra door haar hoofd dreunde:

Wat willen ze toch van me?

Toen ze omstreeks elf uur vanochtend weer bij haar galerie kwam, was de man weg.

 

Claire stak het kruispunt met het Gare de l’Est over en kwam uiteindelijk in haar straat. Voor haar lag het stille water van het Canal Saint-Martin.

Aangestaard worden door vreemde mannen, ook al straalden ze weemoed uit, hielp ook al niet veel.

Vanaf de eerste dag dat ze hier woonde, had het kanaal haar blij gemaakt. In de zomer flaneerden de mensen over de kade en moest je op sommige plaatsen zigzaggen tussen de picknicks en de hippe vogels die je soms spontaan uitnodigden om een glas wijn mee te drinken, en sinds Amélie Poulain steentjes in het water had staan ketsen, hadden ook de toeristen het kanaal ontdekt. Claire had het vroeger nooit erg gevonden: hoe meer mensen genoten van haar stad, hoe liever ze het had. En trouwens, moesten we net nu niet iedereen aanmoedigen om met zijn allen naar Parijs te komen en te genieten van haar schoonheid? Van haar vrijheid? De stad had veel geleden, ze verdiende best wat applaus. Maar vorige week nog had Claire een jong stel uit Denemarken met een ongeïnteresseerd gebaar weggewuifd toen ze haar in gebrekkig Frans probeerden uit te leggen dat ze de weg kwijt waren.

Ze voelde zich de laatste tijd vooral moe en futloos, dat was het. En aangestaard worden door vreemde mannen, ook al straalden ze weemoed uit, hielp ook al niet veel.

Ze keek nog één keer goed om zich heen, opende daarna snel de buitendeur en sjokte naar boven, naar de tweede verdieping.

Tussen haar eigen vertrouwde muren werd ze wat minder somber. Claire hield van haar flat. Het was er ontzettend rommelig, met overal stapels boeken en kunstwerken en een allegaartje van bric-à-brac dat ze de afgelopen decennia op vlooienmarkten had verzameld, maar het was haar thuis en ze vond het gezellig. Het was zo langzamerhand de enige plek die haar herinnerde aan wie ze vroeger was geweest: de bohemienne, de vrijbuiter die god noch gebod kende en de dagen plukte als waren ze madeliefjes op een zomerweide.

Ze liet een bad vollopen, gooide achteloos haar kleren op een hoopje en monsterde zichzelf in de grote spiegel. Ondanks een zwaar leven van drank en andere excessen vond ze van zichzelf dat ze er nog tamelijk goed uitzag voor haar leeftijd.

En nu tijd voor mij, dacht Claire.

Ze had haar zaak vanavond wat eerder gesloten omdat ze een afspraakje had met een bevriende beeldhouwer, een mooie, aangename man die onlangs opnieuw vrijgezel was geworden. Misschien mis ik gewoon wat liefde, dacht ze terwijl ze bijna automatisch met haar vingertoppen langs haar borsten wreef. Misschien heeft de oude Portugees gelijk en heb ik alleen maar huid nodig, en handen die me aanraken. Een warm lijf dat me toedekt als een deken.

De muziek stond luid, maar dat stoorde niet, wist ze, terwijl ze zich in het hete water liet glijden.

Ze grinnikte. Eerst een lekker bad en dan de juiste kleren, en wat de avond zou brengen was aan haar en aan de voorzienigheid.

Ze gooide een cd in de speler, draaide de geluidsknop helemaal open en baande zich tussen hoopjes kleren, boeken en tijdschriften een weg naar het bad. Eerst vulde een harde drum de kamer, dan kwamen de ritmische piano en de gitaar en daarna de stem van Etienne Daho. ‘Saudade’. Een oud nummer, Claire had het pas onlangs herontdekt en ze luisterde er zowat elke dag naar. De muziek stond luid, maar dat stoorde niet, wist ze, terwijl ze zich in het hete water liet glijden. Haar oude onderbuurman uit de Midi was doof als een pot, haar bovenbuurvrouw en vriendin Marie-Paule had twee dagen vakantie en was naar haar familie vertrokken.

Ze neuriede met haar ogen dicht mee terwijl Daho zong over tranen die zich vermengen met de regens in november, over brede armen om je in te verbergen, en over de saudade natuurlijk, mais au matin les dauphins se meurent de saudade.

Toen voelde ze opeens een grote, warme hand op haar gezicht die haar naar beneden duwde en haar onder water hield tot ze uiteindelijk stopte met spartelen.

 

Verder lezen? Meer info vind je hier:

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99