Frankie Elkin is een doodgewone vrouw, met een klein alcoholprobleem, en met meer spijt dan bezittingen. Maar ze doet wat niemand anders doet: zoeken naar vermiste personen die door de rest van de wereld zijn vergeten.
Een nieuwe zaak leidt haar naar een achterbuurt in Boston, waar Angelique Badeau, een Haïtiaanse tiener, maanden geleden verdween van school. Ze stuit op tegenwerking door de politie en het lijkt erop dat ze vragen stelt die niet beantwoord mogen worden…

Ontdek hier het eerste hoofdstuk van Voordat ze verdween van Lisa Gardner.

HOOFDSTUK 1

Het koude water streelt mijn gezicht. Mijn benen peddelen me dieper het schemerdonker in. Mijn lange haar sliert achter me aan als een donkere aal. Ik ben gekleed. Spijkerbroek, sneakers, t-shirt met daarover een open windjack dat opbolt en mijn vaart remt. Mijn kleren worden zwaar, steeds zwaarder, tot mijn benen bijna niet meer kunnen trappen, mijn armen zich niet meer kunnen bewegen.

Waarom draag ik kleren?

Duikerspak.

Zuurstofflessen.

Gedachten glijden door mijn geest, maar het lukt me niet ze vast te houden.

Ik moet bij de bodem van het meer zien te komen. Waar geen zonlicht doordringt en lenige wezens op de loer liggen. Ik zoek… ik moet…

Mijn longen worden net zo zwaar als mijn benen. De druk in mijn borst neemt toe.

Een oude pick-uptruck. Een Chevy. Gedeukt, beschadigd, het dak van de cabine door de zon verschoten tot de kleur van een amper verlichte hemel. Dit beeld verschijnt in mijn geest en ik grijp het vast. Daarom ben ik hier, dát is waar ik naar op zoek ben. Een glimp van zilver in het troebele meer.

Ik begon met sonar. Weer een losse gedachte, maar terwijl ik dieper zak in het waterravijn, zie ik het ook. Ik zie mezelf, aan het stuur van een kleine boot die ik voor eigen rekening had gehuurd. In lange rechte banen het meer afzoekend, twee dagen achtereen, langer kon ik me niet veroorloven, werkend aan een theorie die door iedereen was verworpen. Tot…

Waar is mijn duikerspak? Waar zijn mijn zuurstofflessen? Er klopt iets niet. Ik moet… ik wil…

Ik kan de gedachte niet vasthouden. Mijn longen branden. Ik voel hoe ze op barsten staan in mijn borst en de behoefte om adem te halen is overweldigend. Een enkele ademtocht, in donker, troebel water. Niet langer vechten tegen het meer, maar één worden met het water. Dan hoef ik niet meer te zwemmen. Ik zal naar de bodem zakken en als mijn theorie klopt, zal ik op mijn doelwit komen te liggen als de zoveelste persoon van wie nooit meer iets is gehoord.

Oude pick-uptruck. Cabine. Dak door de zon verschoten tot de kleur van een amper verlichte hemel. Onthoud dat. Concentreer je daarop. Vind die pick-uptruck.

Zie ik daar, half verborgen door een dichte wand van wuivend wier, een glimp van zilver?

Ik probeer ernaartoe te zwemmen, maar raak verstrikt in mijn bollende windjack. Ik stop, trappel met mijn benen terwijl ik verwoed probeer mijn armen uit de greep van het windjack te bevrijden.

Borst, toenemende druk.

Had ik geen zuurstofmasker?

Droeg ik geen duikerspak?

Er is iets mis. Ik moet de gedachten vasthouden, maar het meer is het aan het winnen. Mijn borst doet pijn en mijn armen en benen zijn zo moe.

Teder streelt het water mijn wang. Het roept me en ik merk dat ik antwoord geef.

De bewegingen van mijn benen vertragen. Mijn armen gaan langzaam omhoog. Ik geef me over aan het gewicht van mijn kleren, het lood in mijn borst. Ik begin sneller te zinken. Dieper, dieper, dieper.

Ik doe mijn ogen dicht en laat alles los.

Paul zei altijd dat ik te hard knokte. Dat ik alles te moeilijk maakte. Zelfs zijn liefde voor mij. Maar ik luisterde niet. Natuurlijk niet.

Nu vloeit een eigenaardige warmte mijn aderen binnen. Het meer blijkt uiteindelijk helemaal niet donker en eng te zijn. Het is een toevluchtsoord, het omarmt me als een minnaar en belooft me nooit meer los te laten.

Dan…

Geen glimp van zilver. Geen dak van een oude, gedeukte pick-uptruck die zijn beste tijd al honderdduizend kilometer voorbij was. In plaats daarvan bespeurt mijn oog een zwarte streep, die opduikt en weer verdwijnt in het veld van troebel groen. Ik wacht tot het wier naar links wuift en zie het weer, een donkere streep, en nog een, en nog een. Vier identieke vormen rusten op de bodem van het meer.

Autobanden. Ik kijk naar vier autobanden. Als ik niet zo verschrikkelijk moe was, zou ik hysterisch gaan lachen.

De sonar had de waarheid verteld. Hij had een korrelig beeld doorgegeven van een voorwerp dat de juiste grootte en vorm had en dat op de bodem van het diepe meer rustte. Ik had er alleen niet bij stilgestaan dat het voorwerp in kwestie op z’n kop zou kunnen liggen.

Ik zet me over mijn apathie heen, aangespoord door een laatste opwelling van doorzettingsvermogen. Ze zeiden dat ik het mis had. Ze hadden me uitgelachen, de mensen die waren komen kijken. Ze hadden met hun ogen gerold toen ik onhandig een boot te water liet zonder te weten hoe ik die moest bedienen. Ze zeiden tegen me dat ik niet goed bij mijn hoofd was en ze zeiden achter mijn rug waarschijnlijk nog veel meer. Maar nu…

Duik. Vind. Zwem. Voordat het meer het van je wint.

Duikerspak. Het woord flikkert in mijn achterhoofd. Zuurstofflessen. Dit is fout. Fout, fout, fout. Maar ik ben te versuft om de fout te corrigeren.

Ik stuw mezelf voorwaarts, vechtend tegen het water, vechtend tegen zuurstofgebrek. Ze hebben gelijk: ik ben niet goed bij mijn hoofd. Ik ben wild, koppig en roekeloos.

Maar ik ben niet verslagen. Nog niet.

Ik bereik de eerste autoband. Grijp me vast aan het slijmerige rubber om me te oriënteren. Snel nu, weinig tijd over. Achterband. Ik trek me voort langs het met algen bedekte chassis tot ik de cabine bereik.

Dan staar ik alleen nog maar.

Lani Whitehorse. Tweeëntwintig. Serveerster, dochter, moeder van een peuter van drie. Een vrouw die zo jong al zo’n slechte smaak had gehad wat mannen betrof.

Ze was achttien maanden geleden spoorloos verdwenen. Ertussenuit geknepen, was het oordeel van de plaatselijke bevolking. Nee, zei haar moeder.

En nu was ze gevonden, op de bodem van het meer dat naast de haarspeldbocht lag die ze elke nacht nam als ze om twee uur haar dienst in de bar erop had zitten. Precies zoals ik had gedacht in alle maanden dat ik me had gebogen over verhoren, vraaggesprekken, plattegronden en belachelijk dunne politiedossiers.

Had Lani de bocht die ze al zo vaak had genomen, verkeerd ingeschat?

Was ze geschrokken van een overstekend hert? Was ze achter het stuur in slaap gesukkeld, uitgeput door een leven dat zoveel van haar vergde?

Ik heb geen antwoord op deze vragen.

Maar ik kan haar moeder en haar dochter wel dít geven.

Lani hangt ondersteboven, haar gezicht verborgen door de deinende krans van haar gitzwarte haar, haar lichaam op zijn plek gehouden door de veiligheidsriem van de cabine waar ze achttien maanden geleden in is gestapt.

Mijn longen branden niet meer. Mijn kleren zijn niet langer zwaar. Ik voel slechts eerbied als mijn vingers zich rond de deurknop krommen. Ik trek.

Het portier gaat moeiteloos open.

Wacht… portieren kunnen onder water niet geopend worden. Duikerspak. Zuurstofflessen. Wat klopt hier niet, wat klopt hier niet… Te laat wordt in mijn hersens alarm geslagen: gevaar! Denk na, denk na, denk na! Maar dat lukt niet, lukt niet, lukt niet.

Ik adem nu in. Ik adem het meer in. Verwelkom het in mijn longen. Ik ben één geworden met het meer, of het meer is één geworden met mij.

Dan draait Lani Whitehorse haar hoofd.

Ze staart naar me met haar lege oogkassen, haar gapende mond, haar kaalgevreten gezicht. ‘Te laat,’ zegt ze tegen me.

‘Te laat.’ Dan schiet haar knokige arm naar voren en grijpt ze mijn pols.

Ik schop, probeer me los te trekken. Maar ik heb de deurknop niet meer vast. Ik kan me niet afzetten. Mijn zuurstof is op en ik ben niets anders dan het water van het meer en wuivend wier.

Met onvoorstelbaar veel kracht trekt ze me in de cabine van de pick-uptruck.

Een laatste schreeuw. Ik zie die als een luchtbel opstijgen, hoger, hoger. Dat is het enige wat er van me over is.

Lani Whitehorse trekt het portier hard dicht.

Ik zit voor eeuwig bij haar in het schemerdonker.

Gedreun. Gepiep. Dan een schallende stem: ‘Volgende halte: South Station!’

Ik schrik wakker als de trein met een schokje tot stilstand komt, knipper met mijn ogen, kijk naar mijn kurkdroge kleren.

Een droom. Een nachtmerrie. Niet de eerste en niet de laatste, gezien mijn beroep. Angst bedekt me als een vlies als ik mijn koffer grijp en met de rest van de passagiers de trein verlaat.

Ik heb Lani Whitehorse drie weken geleden gevonden, gevangen in haar auto op de bodem van een meer. Na maanden van intensief zoeken in een indianenreservaat waar de bevolking me wegkeek en de plaatselijke politie niet op mijn aanwezigheid gesteld was. Ik was online op de zaak gestuit en was geroerd door de onwrikbare overtuiging van haar moeder dat Lani haar eigen dochtertje nooit in de steek zou laten. Lani mocht een dom wicht zijn geweest dat altijd voor de verkeerde mannen viel, ze was ook een moeder. Waarom mensen er altijd van uitgingen dat die twee dingen niet samen konden gaan, was me een raadsel.

Ik was naar die contreien verhuisd, had een baan gevonden als barkeeper in de bar waar Lani had gewerkt en was op onderzoek uitgegaan.

Lani’s moeder omhelsde me op de dag dat de politie de pick-uptruck uit het meer hees, druipend van modder en verschrikkingen. Ze had gehuild van opluchting toen ze Lani eindelijk terug had. Ik bleef tot en met de begrafenis. Ik stond op een afstandje van de kleine groep rouwenden, omdat bewijzen dat je gelijk hebt bijna altijd wil zeggen dat je bewijst dat een ander het mis had, waardoor je er zelden veel vrienden aan overhoudt.

Ik had gedaan wat ik doen moest. Daarna ging ik naar de plaatselijke bibliotheek, waar ik de computer aanzette en terugkeerde naar de nationale chatrooms waar familieleden, bezorgde buren en vreemde snuiters zoals ik informatie uitwisselden over vermiste personen. En dat zijn er zoveel. Te veel, soms, voor de plaatselijke politiekorpsen. Daarom proberen steeds meer mensen zoals ik het vacuüm te vullen.

Ik las. Ik stelde een paar vragen. Een paar uur later wist ik waar ik naartoe zou gaan.

Er worden heel veel mensen vermist. Te veel.

Daarom ben ik nu hier, in Boston, een stad waar ik nooit eerder ben geweest. Ik weet niet precies waar ik me bevind en waar ik mee bezig ben, maar dat is niets nieuws. Ik loop met de stroom mee over het perron naar de bordjes Uitgang, met alles wat ik op deze wereld bezit in de koffer die ik achter me aan trek. Ooit had ik een huis met een tuin en een auto. Maar de tijd holt alles uit en nu…

Laten we zeggen dat ik heb geleerd met weinig bagage te reizen.

Buiten, in het volle daglicht, blijf ik staan. Ik knipper met mijn ogen en knijp ze dan dicht. Als je opeens midden in Boston staat, voel je je alsof al je zintuigen worden aangevallen. Mensen, claxons, piepende remmen voor zebrapaden. De stank van diesel, gebakken vis, havenwater. Ik ben vergeten hoe overweldigend de betonnen jungle kan zijn, zelfs als die een glinsterende haven heeft.

Ik haal bewust diep adem. Dit is mijn nieuwe thuis tot ik mijn missie heb voltooid. Ik blaas mijn adem langzaam uit. Ik doe mijn ogen open en recht mijn rug. De laatste muizenissen van mijn nachtmerrie en de versuftheid van de reis vallen van me af. Ik ben gereed om aan de slag te gaan, en dat is maar goed ook, want ik sta midden in een stroom prikkelbare voetgangers.

Uit mijn oude messenger bag haal ik het dossier met de documenten die ik een paar dagen geleden heb geprint, waaronder een plattegrond van Boston, artikelen over de demografie van de stad, en een foto van een verlegen glimlachend meisje met een gladde, donkere huid, prachtige bruine ogen en donkerbruin haar dat in zorgvuldig gekapte krullen over haar schouders valt. Ze was vijftien toen ze verdween. Ze is nu zestien.

Angelique Lovelie Badeau. Haar vrienden noemen haar Angel. Thuis is ze LiLi.

Angelique is elf maanden geleden in Mattapan, Boston, spoorloos verdwenen. Op een vrijdagmiddag in november kwam ze uit school en toen… Weg. Door niemand meer gezien. Geen aanwijzingen. Geen sporen. En dat duurt nu al elf maanden.

Wie in Boston woont, zal je vertellen dat Mattapan nu eenmaal zo’n buurt is. Ruig. Een achterstandswijk. Gevuld met hardwerkende mensen, hoe kan het anders, die een groot cultureel erfgoed hebben omdat hier, na Florida, de grootste groep uit Haïti afkomstige immigranten woont. Maar ook een broeikas voor straatbenden en gewelddaden. Als je neergeschoten of neergestoken wilt worden, moet je in Murderpan zijn, zoals de plaatselijke bevolking de wijk noemt. Daar ga ik nu een kamer huren, een baan zoeken en mensen aan de tand voelen.

En dan hoop ik dat ik door middel van lef, wilskracht en puur geluk een meisje zal vinden dat door de rest van de wereld al vergeten lijkt te zijn.

Ik werk niet voor de politie.

Ik ben geen privédetective.

Ik heb geen bijzondere vaardigheden en ben hier niet voor opgeleid.

Ik ben alleen maar mezelf. Een doodgewone witte vrouw van middelbare leeftijd met meer dingen waar ze spijt van heeft dan dingen die ze wil houden, en meer trieste verhalen dan blije.

Mijn naam is Frankie Elkin en ik houd me bezig met het opsporen van vermiste personen, in het bijzonder minderjarigen. Als de politie het heeft opgegeven, als het volk zich de zaak niet meer herinnert, als de media zich er nooit echt voor hebben geïnteresseerd, ga ik zoeken. Niet voor geld, niet voor roem, en meestal zonder hulp. Waarom doe ik dit?

Er worden heel veel kinderen vermist. Velen zullen nooit gevonden worden, en dat komt vaak louter door de kleur van hun huid. Misschien is de vraag niet waarom ik dit doe, maar waarom niet iedereen het doet.

Angelique Lovelie Badeau verdient het thuis te komen.

Ik bestudeer mijn plattegrond. Ik moet de stoptrein naar Morton Street hebben. Op de kaart van Boston is het spoorwegnet in paars aangegeven, maar om me heen vind ik er niets van terug. Ik draai me de ene kant op. En de andere kant. Dan gaat me een licht op: ik had South Station niet moeten verlaten. Terug naar binnen.

Ik vind het niet erg om verdwaald te zijn. Of in de war. Zelfs niet om bang te zijn.

Na al die jaren ben ik eraan gewend.

Paul had me gewaarschuwd dat ik iedereen van wie ik hield, zou afstoten, dat ik er uiteindelijk zelf aan ten onder zou gaan, dat ik dit niet deed om anderen te redden, maar om mezelf te straffen.

Paul is altijd een wijs man geweest.

Ik loop naar de plattegrond van het spoorwegnet, volg met mijn vinger de paarse lijn en vind mijn bestemming. Ik weet nu waar ik moet zijn en ga op weg naar Murderpan.

Voordat ze verdween

Een voortrazende thriller over een vrouw die werkelijk alles zal doen om vermiste mensen te vinden die door de rest van de wereld zijn vergeten.

Frankie Elkin is een doodgewone vrouw, met een klein alcoholprobleem, en met meer spijt dan bezittingen. Maar ze doet wat niemand anders doet: zoeken naar vermiste personen die door de rest van de wereld zijn vergeten. Wanneer de politie de hoop opgeeft en de media geen interesse meer hebben, is het voor Frankie tijd om haar zoektocht te beginnen.
Een nieuwe zaak leidt haar naar een achterbuurt in Boston, waar Angelique Badeau, een Haïtiaanse ... lees meer tiener, maanden geleden verdween van school. Ze stuit op tegenwerking door de politie en het lijkt erop dat ze vragen stelt die niet beantwoord mogen worden. Maar Frankie laat zich niet stoppen, zelfs als dat betekent dat zij zelf binnenkort ook ineens kan verdwijnen.

€ 21,99

Lisa Gardner

Lisa Gardner is een van de meest geprezen en succesvolle misdaadauteurs ter wereld. Ze wordt in dertig landen vertaald en verkocht meer dan 22 miljoen boeken. In 2012 stond ze met maar liefst drie titels tegelijk in de New York Times-bestsellerlijst. Lisa woont in New Hampshire met haar gezin.   foto auteur (c) Deborah Feingold