Waar de wind de aarde raakt van de Italiaanse Ilaria Tuti is een historische roman over een vaak vergeten aspect van de Eerste Wereldoorlog: de vrouwelijke artsen die aan het front de soldaten verzorgden.

In de eerste twee decennia van de vorige eeuw studeren in Engeland de eerste vrouwen af als chirurg. Door hun mannelijke collega’s worden ze verbannen uit de reguliere operatiekamers, en de jonge vrouwen gaan hun vak uitoefenen in de armste wijken van Londen en andere grote steden.
Als de oorlog uitbreekt willen de vrouwen, net zoals de mannelijke artsen, hun land dienen. Een kleine groep vertrekt naar het westelijk front in Frankrijk om een ziekenhuis nabij
het oorlogsgebied op te zetten. Een van de vrouwen is Caterina, een jonge arts van Italiaanse afkomst.

Terwijl het ziekenhuis langzaam maar zeker volstroomt met gewonde soldaten, ontdekt Caterina dat het herstel van de mannen veel meer behelst dan alleen het behandelen van fysieke wonden. Als kapitein Alexander het ziekenhuis wordt binnengebracht zal ook zijn kijk op de geneeskunde voorgoed veranderen.

Lees hier al de eerste twee hoofdstukken!

 

1.

Londen, de wijk Whitechapel, 22 augustus 1914

De opvlammende zwavel van de lucifer leek de verschijning van de duivel aan te kondigen. Was hij echt opgedoken, dan was het beslist niet het eerste wezen uit de onderwereld dat daar die nacht voorbijkwam. In het zolderkamertje hing een benauwende lucht die stonk naar het gepleegde geweld, naar een onmenselijke beestachtigheid. Door het wijdopen raam kwam geen zuchtje wind naar binnen om de sporen ervan weg te vagen. Het was alsof de voetstappen van het kwaad nog meer afdrukken hadden achtergelaten daarbuiten. Gesmoord gehuil, beneden op straat, een luguber klaaglied niet ver weg.

Cate stak de spiritusbrander aan, wachtte tot het water in het schaaltje kookte en steriliseerde de naald.

Duivels was ze al genoeg tegengekomen, ze was zich ervan bewust dat sommige mensen werden gekweld door een honger die niets met eten te maken had. Ze zag hoe ze zich met meer vastberadenheid dan anderen bekwaamden in de kunst van het overleven, hoe ze zich het onvoorstelbare eigen maakten en elke fout in hun geheugen opsloegen. Van de botsplinters van hun soortgenoten maakten ze harnassen, en met de kracht van hun kaken klauterden ze steeds weer omhoog.

Duivels was ze al genoeg tegengekomen, ze was zich ervan bewust dat sommige mensen werden gekweld door een honger die niets met eten te maken had.

Weduwe Harris behoorde tot deze categorie mensen.

Cate voelde de priemende kraalogen van de vrouw over haar lichaam trippelen. Ze vlogen heen en weer over haar gezicht, over haar armen, sprongen op haar rug. Heimelijke blikken, een staart die snel weer in een schuilplaats verdwijnt. De deemoedigheid waarmee de oude vrouw haar blik maskeerde slaagde er niet in de ware aard achter die brandende ogen te verhullen: het karakter van iemand die leefde van de armen in Whitechapel. Cate stak de draad, de dunste die ze in haar leren tas had kunnen vinden, door het oog van de naald. Ze gaf de weduwe een teken de lamp dichterbij te houden.

Ze onderschatte geen moment de rilling die door haar lijf trok toen de vrouw vlak naast haar stond. Abigail Harris was voortdurend op jacht en wist beter dan wie ook dat het voortbestaan van elke levensvorm niet op spierkracht berust, maar op het vermogen je aan te passen. Haar metamorfose tot zwarte vlinderpop was begonnen na de dood van haar man, toen schuldeisers op de deur stonden te bonken. De wanhopige Abigail had zich ontdaan van de huid waarmee ze was geboren en had met haar laatste ponden de zolder van haar huis veranderd in een bordeel.

De prostituee lag in een hoek van het peeskamertje, weggezakt in een leunstoel. Op dat fluweel zaten de klanten gewoonlijk hun veters en leugens los te trekken of vast te knopen, naast het onopgemaakte bed. Ze sliep, verdoofd door de goedkope brandy die Abigail bij haar naar binnen had gegoten. Cate had de korsten en tranen van het gezicht geveegd, de naaktheid bedekt met een schoon laken.

Het was nog maar een meisje, met de pech dat ze gezegend was met een schoonheid die al begon te verwelken, en met armoede, waardoor ze tot aan haar laatste snik afhankelijk zou blijven van een man.

In dat magere en misbruikte lichaam meende Cate dat van Jezus te herkennen, gewikkeld in de lijkwade.

Ze draaide het gezicht heel voorzichtig naar het licht. De diepe snijwond spleet haar wang open van oor tot mond.

Door de oorlog waren de mannen uit Londen vertrokken en Abigail was haar klanten gaan zoeken tussen het schorremorrie in de achterbuurten. Ze had zich aangepast aan de nieuwe omstandigheden, ten koste van de meisjes die elkaar in het bordeel aflosten voor een paar centen, een bord porridge en een kopje brandewijn om de misselijkheid te onderdrukken. Cate stak de naald in de huid en begon het gescheurde leven te hechten. Ze reeg met kleine steekjes, liet de randen van de gruweldaad en het mededogen op elkaar aansluiten.

Weduwe Harris boog voorover om toe te kijken. Niets kon haar van haar stuk brengen. ‘Wordt ze weer zoals eerst?’

‘Als de wond niet gaat ontsteken. U moet hem met een oplossing van zout en water schoonmaken en afdekken met steriel verband. De lamp iets dichterbij, graag. Dank u.’

Cate trok de draad weer aan. Ze had gekozen voor een compacte, doorlopende hechting om het kind het gezicht van de hoop terug te geven. Ze zeiden dat ze goed was in het repareren van levens die in stukken uiteen waren gevallen.

Abigail protesteerde niet tegen het werk dat ze zou moeten doen. Het was slechts een te verwaarlozen ongemak vergeleken met wat er had kunnen gebeuren. Ze had de gewelddadige klant buitengezet en een knecht eropuit gestuurd om Cate te halen, ‘de Italiaanse dokteres’. Zo kenden ze haar in het ziekenhuis van Harrow Road.

De deurbel klingelde in de nacht, twee energieke rukken. De vrouw des huizes trok haar sjaal steviger om zich heen.

‘Welke duivel komt er dan nu weer langs?’

Cate bedacht dat hun beider gedachten wel een heel bijzonder, weliswaar spiegelend gesprek hadden gevoerd.

Abigail zette de lamp naast het teiltje en duwde haar grijze lokken terug onder het kapje van mousseline. Ze betastte de zware zak van haar schort. De bult onder de stof liet over de inhoud geen twijfel bestaan. ‘Als hij terug is gekomen, stuur ik hem regelrecht retour naar de hel. Gaat u vooral door, vooruit, stop maar niet.’

Met de draad tussen haar vingers zag Cate hoe de vrouw de kamer uit liep en de deur achter zich dichttrok. De duivel was al in huis, dacht ze, en liep nu de trap af, hield met pafferige vingers de onderrokken op. Hij was moeilijk te herkennen wanneer hij er niet uitzag als de sprookjeswolf.

‘De duivel, dat ben jij, ouwe, harteloze tang,’ mompelde ze binnensmonds.

Ze wachtte een paar tellen, maar er schreeuwde niemand, en weduwe Harris loste geen schot. Cate haalde een arm over haar brandende ogen, strekte haar pijnlijke rug en zette zich weer aan het werk. Weer een steek, weer een gebroken draad om vast te knopen aan het weefsel van een leven.

Het meisje kreunde. Haar oogleden waren gezwollen, haar lippen trilden.

Cate streek met haar knokkels over de ongeschonden wang van het meisje. ‘Ik ben bijna klaar, nog even volhouden.’

Ze zag hoe het meisje moeizaam haar hand uitstrekte naar de vloer, waar een kussen lag. Ze slaagde erin met haar wijsvinger de rand aan te raken. Een traan rolde over haar kin en viel op het laken.

Cate had dat gebaar eerder gezien, in een stad in het haar onbekend gebleven geboorteland, op een fresco in een kapel die allesbehalve bescheiden was. Het was de krachtige, woedende wanhoopskreet van stervelingen naar de hemel: de uitgestrekte vinger van de mens die contact zoekt met God.

En God lág ook op dat kussen, in de gedaante van een slapend jongetje, zijn knuistjes tegen zijn rode wangetjes.

Cate voelde hoe de angst haar om het hart sloeg. Wat zou er van hen worden? Vannacht, de volgende nacht, in de winternachten, of over een paar jaar?

Cate voelde hoe de angst haar om het hart sloeg. Wat zou er van hen worden? Vannacht, de volgende nacht, in de winternachten, of over een paar jaar?

Ze waste haar handen en nam het kind in haar armen. De warmte van dat zo kwetsbare leven was die van een wild kloppend hart dat al aan vechten was gewend. Een geluk bij een ongeluk: het arme meisje had een zoon gebaard. Een aantal beproevingen zou hem bespaard blijven.

Ze wiegde de kleine, kuste hem, maar hield zichzelf voor zich niet aan hem te hechten.

Cate herstelde wat ze kon herstellen, ze deed haar werk en vertrok, maar het was vreselijk moeilijk om de slachtoffers aan hun lot over te laten, ze weer uit te leveren aan het volgende bedrijf van de tragedie.

Het jongetje woelde, zijn gezichtje vertrok, hij kon het elk moment op een huilen zetten. Ze maakte zich met tegenzin van hem los. Niemand werd geboren om de wereld te redden, of om zelf gered te worden. Geen enkel mens kon worden veroordeeld tot goddelijke profetieën. Als er een lot bestond, dan kon het hooguit zijn dat ieder zijn eigen weg moest zoeken.

Ze legde het kind bij de moeder op de borst. Ze hielp haar de armen om hem heen te slaan en wikkelde beiden in het laken zodat ze elkaar niet konden kwijtraken. De uiteinden knoopte ze aan elkaar, dan zou de nacht ze niet wegnemen, precies zoals haar Italiaanse oma met haar en haar moeder had gedaan, toen Cate was geboren. Maar de nacht was kalm, de maan een zilveren munt. De wereld had meer dan genoeg van bloed, maar vanuit het westen kwam al een nieuwe storm opzetten. Duisterder dan de duisternis werd hij zo nu en dan verlicht door felle bliksemflitsen.

Weduwe Harris verscheen weer in de deuropening, depte haar voorhoofd met een geborduurde zakdoek. ‘Er staan twee dames in de hal. Twee échte dames, op dit tijdstip, in mijn huis.’ Ze verborg haar verbazing niet. ‘Ze vragen naar u, maar zeiden dat u uw werk zorgvuldig moet afronden. Ongelooflijk, ze willen wachten.’

 

2.

Cate liep de trap af, sleepte haar pijnlijke been mee. Haar heup was stijf, de spieren gekneusd. De eikenhouten treden kraakten bij iedere stap die ze deed. Ze had de tred van een oude vrouw, maar was niet oud.

De twee dames hadden langer dan een uur gewacht tot zij klaar was, alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat ze in een bordeel in het smerige Whitechapel waren, in het holst van de nacht, in het zwarte hart van Londen.

Ze had zich lang afgevraagd wat daarvoor de reden was geweest, alsof ze wisten wat haar handen hier waren komen doen. Dat wisten ze inderdaad. Cate had aan één blik door de op een kier staande deur genoeg om hen te herkennen. Ze had één keer eerder met hen gesproken. Een gelegenheid die zich misschien maar eens in je leven voordeed.

Flora Murray en Louisa Garrett Anderson zaten op de gebloemde sofa van weduwe Harris, in een kaal ontvangstka- mertje, waar gelukkig niet de ranzige geur van eau de cologne voor mannen hing zoals in de rest van het huis. Lange, magere lichamen, rechte ruggen, het haar in eenzelfde knotje bijeengebonden in de nek, de scheiding in het midden; ze zaten zij aan zij, zoals ze – naar werd beweerd – ook al enkele jaren leefden. Cate keek naar hun handen voor een bevestiging van haar gedachten: melkachtig wit, androgyn en sterk genoeg om diep in een lichaam te steken en er het leven vast te houden. Flora en Louisa droegen een identieke ring en op de borst een kokarde met de tekst stemrecht voor vrouwen.

Ze zaten zij aan zij, zoals ze – naar werd beweerd – ook al enkele jaren leefden.

Net als Cate behoorden ze tot dezelfde tussenwereld. Ze waren hybride wezens die door de kranten met een mix van nieuwsgierigheid en verontrusting in de gaten werden gehouden en niet zonder ironie de lady doctors werden genoemd.

Ze gooide de deur open, de twee vrouwen keken op en al na een paar keer knipperen onthulde hun blik hun karakter. Louisa, meegaander. Flora, een onverschrokken maar gereserveerde Schotse.

Cate had geprobeerd zich enigszins te fatsoeneren en haar schort afgedaan, de mouwen van haar blouse naar beneden gerold, de paarlemoeren knoopjes tot aan haar hals dichtgemaakt. Ze hoopte dat het genoeg zou zijn, maar begon zich naakt te voelen.

Louisa glimlachte voorzichtig. ‘Caterina Hill, eindelijk krijgen we u te spreken.’

‘Cate, graag.’

De vrouw wees naar de leunstoel van weduwe Harris alsof het de hare was. ‘We hebben heel wat moeite moeten doen om u te vinden. U hebt uw baan in Harrow Road opgegeven zonder iets over uw bedoelingen los te laten.’

Cate accepteerde de stoel die haar was toegewezen. De wond maakte elke beweging pijnlijk. De zitting was zo versleten dat je de hardheid van het frame voelde. ‘Ik heb ontslag genomen.’ Louisa’s gefronste wenkbrauwen wierpen een schaduw over het fijne gezicht. ‘Een verspilling van capaciteiten, alles welbeschouwd. Het onaangename ongeval dat u is overkomen heeft, neem ik aan, niets te maken met uw beslissing?’

Beide vrouwen keken naar het been dat Cate noodgedwongen recht onder haar rok moest laten uitsteken. Ze was de vrouwen goedgezind, maar kon niet accepteren dat ze het ondergane geweld bagatelliseerden.

‘Het was geen ongeval. Ik werd aangevallen. Maar dat weet u, u runt het ziekenhuis.’

Als ze had gedacht een grens te trekken tussen welke woorden toegestaan en welke verboden waren, dan had ze het mis. Louisa raakte er totaal niet door van slag.

‘U bent niet de eerste en niet de laatste vrouw die wordt aangevallen, dokter Hill. U mag niet toestaan dat een enkel voorval, veroorzaakt door een of andere fanaat, uw carrière om zeep helpt.’

‘Die fanaat heeft me aangevallen omdat ik half Italiaans ben, dokter Anderson. Zo noemen ze me in Harrow Road: de Italiaanse dokteres. De oorlog heeft het nationalisme aangewakkerd en de situatie kan alleen maar verergeren.’

De oorlog heeft het nationalisme aangewakkerd en de situatie kan alleen maar verergeren.

De man van een patiënte had haar bij haar haar gegrepen en de trap afgesleurd, de straat op. Een brute uitbarsting van geweld. Bij de herinnering alleen al verkrampte haar dijspier weer.

Louisa Garrett Anderson knikte. ‘Maar als ik me niet vergis, en naar wat we hebben gehoord, had hij het ook op u voorzien omdat u vrouw bent. Vrouw en arts.’

Cate masseerde haar heup. ‘Verandert dat iets aan de feiten?’ ‘Het verzwaart ze.’

Een pijnscheut benam Cate de adem. Ze zocht een houding die haar wat verlichting kon schenken. ‘Waarom bent u hier?’

‘We zijn hier om u bij een ambitieus project te betrekken.’ ‘Wat voor project?’

Louisa schoof naar voren, zat op het randje van de sofa. ‘Het opzetten van een chirurgische afdeling die uitsluitend door vrouwen wordt gerund. Voor mannen. In oorlogsgebied.’

Cate meende even dat ze het niet goed had gehoord, of dat de vrouw zich te gehaast had uitgedrukt, maar ze wist dat er niets mis was met haar gehoor en de gezichtsuitdrukking van de arts maakte haar duidelijk dat er van een misverstand geen sprake was. Louisa Garrett Anderson was de veertig net gepas- seerd, ongeveer tien jaar ouder dan Cate, en gespecialiseerd in chirurgie. Flora Murray, vijf jaar ouder dan haar collega, was anesthesiste en revalidatiearts.

Het begon Cate te dagen. ‘Een chirurgische afdeling, gerund door vrouwen,’ herhaalde ze, in een poging betekenis te geven aan haar inzicht. ‘Gerund door u. U wilt niet alleen aan de organisatie deelnemen.’

‘Natuurlijk niet. We willen doen waarvoor we zijn opgeleid: opereren. We willen ervaring in de praktijk opbouwen. Het is een unieke kans, niet alleen voor ons, maar voor alle vrouwelijke artsen in dit land. Er ontstaat een bewegingsruimte die eerder ondenkbaar was. Maar dat zal niet lang aanhouden. Als we uitvluchten blijven verzinnen en ons in huis terugtrekken, dan zal onze jarenlange strijd geen enkel nut hebben gehad.’

Cate kon slechts één woord uitbrengen. ‘Wie?’

‘Voorlopig bestaat het team uit acht verpleegsters, vier hulp-verpleegsters en drie artsen – vier, als u besluit zich bij de expeditie aan te sluiten. U kent de collega’s, ze zijn min of meer van uw leeftijd: Hazel Cuthbert, Grace Judge en Gertrude Gazdar.’ Ze kende hen. Het waren echte professionals. Chirurgen, radiologen en pathologen.

Cate stond op, niet in staat te blijven zitten onder hun uitdagende blik. Ze keerde hun de rug toe, een hand op haar borst, alsof ze moest kalmeren. Ze voelde haar hart bonzen. ‘We zijn allemaal in gynaecologie en pediatrie gespecialiseerd,’ zei ze, ‘en u bent van plan ons soldaten te laten behandelen.’

‘Tot nu toe zijn dat onze werkterreinen geweest, maar alleen omdat het ons niet toegestaan was elders ervaring op te doen.’ Cate kon zich onmogelijk een beeld vormen van wat ze haar voorstelden. Het was nu al zwaar genoeg, gezien alle intimidaties die ze moesten ondergaan om hun beroep te kunnen uitoefenen.

‘U bent de tweede generatie vrouwelijke artsen,’ zei ze. ‘Uw moeder, dokter Anderson, was de eerste vrouwelijke arts in Groot-Brittannië, zij heeft de London School of Medicine for Women opgericht.’

‘Zij heeft de school opgericht – waar u zelf hebt gestudeerd, Cate – om het veel meer vrouwen mogelijk te maken op systematische wijze toegang tot het beroep te krijgen, en niet alleen als concessie aan iemand met een rijke familie achter zich. Cambridge en Oxford weigeren nog steeds hun medische opleidingen open te stellen voor studentes, en ze zijn niet de enige. De andere universiteiten hebben in wezen niet een heel ander standpunt. U weet heel goed dat we de colleges mogen bijwonen, maar niet worden toegelaten tot het uiteindelijke examen. En als dat ons toch lukt, dan kunnen we een carrière wel vergeten.’

Ze mochten alleen vrouwen en kinderen behandelen, in kleine filantropische ziekenhuizen zoals dat in Harrow Road. Een getolereerde activiteit, meer niet. The Lancet had het bestempeld als een ‘invasie van amazones’. Het medisch beroep maakte het hart ongevoelig, en het hart van een vrouw mocht dat niet zijn. Wat zou er van de mannen terechtkomen, als dat gebeurde? Als ze te maken kregen met wilskrachtige vrouwen, minder geneigd tot gehoorzamen, zou dat voor hen en voor de maatschappij die ze hadden vormgegeven een nederlaag betekenen.

Louisa had een vurig betoog gehouden, haar ogen glansden, maar ze glimlachte. Heel haar lichaam had zich gespannen door de kracht waarmee de pijl was afgeschoten die Cates wil overstag moest doen gaan. Maar Cate moest zich tegen die aanval verzetten.

‘U hebt een hele familie achter u staan, dokter Anderson, terwijl ik alleen ben.’

Louisa’s toon werd zachter. ‘Dat zijn we allemaal, Cate. Zeker wanneer het op keuzes aankomt die ons leven voor altijd kunnen veranderen.’

Tot op dat moment had Flora Murray gezwegen, maar Cate was zich terdege bewust van haar mening. Ze voelde het lijfelijk, als een hand die de consistentie van het materiaal onderzoekt alvorens het aan een extreme druk bloot te stellen. Toen de arts haar mond opendeed, werd Cate getroffen door de staalharde klank van haar stem.

‘Caterina Hill, staat u daadwerkelijk ingeschreven in het medical register? Mogen we u arts noemen?’

Cate was geschokt door de belediging die achter de twijfel schuilging. ‘Maar natuurlijk!’

‘Dat is voor ons genoeg. Weet u, ik zal u nooit vragen hoe het kan dat mensen die u kennen beweren dat u samenwoont met een ouder echtpaar, een timmerman en een naaister die voor het theater werkt. Degenen bij wie we informatie over u hebben ingewonnen zijn ervan overtuigd dat het uw ouders zijn – die indruk geeft u hun – maar wij weten hier allemaal dat, als dat echt uw familie was, u nooit de studie tot arts had kunnen volgen.’

Ze wachtte, de lichte ogen boorden zich in de hare. Cate was nog nooit in Schotland geweest, maar stelde zich zo de doorzichtigheid van het ijs in de Highlands voor.

‘Dat zijn ze niet,’ mompelde ze. ‘Ze zijn niet mijn ouders.’ ‘Dat geloof ik graag. De vrouw zou Italiaanse moeten zijn, maar volgens mij komt ze uit Wales.’

‘Ik woon niet bij mijn familie, dokter Murray. Dat is wel duidelijk, lijkt me.’

‘En ik zal u ook niets vragen over de trouwring aan uw vinger, of over de echtgenoot die niemand ooit heeft gezien. Dokter Anderson en ik zijn ervan overtuigd dat een huwelijk niet te combineren valt met een medische carrière: als die man verdwenen is, zullen we u daar op geen enkele manier de schuld van geven.’

Cate wist niet of ze moest lachen of tekeergaan om zoveel tactloosheid. Die vrouw had in haar leven gewroet, in wonden die nog open waren. En ze was nog niet klaar.

‘En wat uw Italiaanse bloed aangaat, dokter Hill, dat is en zal nooit een probleem zijn, ongeacht welke beslissing uw vaderland zal nemen over wel of geen deelname aan het conflict, en aan wiens zijde. Wij vrouwen worden nooit opgeroepen om over de oorlog te beslissen, alleen om de schade ervan te herstellen.’ Ze wees naar Cates been. ‘Wat u is overkomen, zal zich niet herhalen. U zult veilig zijn.’

Cate huiverde. ‘Zeggen dat u klare taal spreekt is een understatement, dokter Murray.’

De andere vrouw reageerde niet op haar spottende lachje. ‘We zijn hier omdat uw kwaliteiten waardevol zijn. Uw handen zijn waardevol. We hebben iemand als u nodig.’

‘Ik weet zeker dat ik u niet beledig door ook klare taal te spreken: weet u zeker dat u over alle benodigde vergunningen beschikt? U hebt een voortreffelijk beeld geschetst van de positie van de vrouw in dit land, hoe kunt u dan beweren dat opeens elke tegenwerking, elke lasterlijke twijfel verleden tijd is?’

‘Het spijt me u te moeten zeggen dat er nog niets verleden tijd is. We worden uitgenodigd om elk woord dat te onzer verdediging is gezegd waar te maken, en u kunt er zeker van zijn dat er niemand die aan de knoppen zit staat te popelen om het ons gemakkelijk te maken.’

‘Wie heeft toestemming voor de expeditie gegeven?’

De twee vrouwen keken elkaar even aan. ‘Met ons verleden in de strijd voor kiesrecht, leek het ons niet het juiste moment om bij de regering aan te kloppen. Niemand zou de moeite nemen om open te doen.’

‘Het War Office dan?’

‘Dat heeft dokter Elsie Inglis al geprobeerd. Tegen haar zeiden ze: “Lieve dame, gaat u naar huis en verroert u zich niet.”’

‘Wie dan? Wie is ermee akkoord gegaan?’

Een donderslag gaf het moment van het antwoord aan, als de tekst van een tragedie die in de nacht wordt opgevoerd.

Een donderslag gaf het moment van het antwoord aan, als de tekst van een tragedie die in de nacht wordt opgevoerd.

Wat een timing, dacht Cate. Donkere wolken boven haar hoofd. En ín haar hoofd. Verblindende flitsen, twijfel.

Louisa gaf antwoord. ‘De Franse ambassadeur heeft met veel enthousiasme gereageerd. Ons ziekenhuis wordt het eerste Engelse ziekenhuis op Franse bodem. Het Rode Kruis in Parijs heeft ons twee weken gegeven om alles voor te bereiden: bedden, dekens, chloroform, medicijnvoorraden en chirurgische instrumenten. Onze mede-suffragettes zijn erin geslaagd een bedrag bij elkaar te sprokkelen dat meer dan genoeg is voor de aanschaf van al het benodigde: tweeduizend pond. We zullen niet officieel deel uitmaken van het leger, maar ik verzeker u dat de discipline hetzelfde zal zijn en het salaris goed. Kortom, wilt u deel uitmaken van het WHC?’

‘Het WHC?’

‘Het Women’s Hospital Corps. U bent de enige die nog ja moet zeggen.’

Cate klampte zich vast aan de rugleuning van de fauteuil. Frankrijk. Ze wilden dat ze het water overstak om op een slagveld aan land te gaan. Kenden ze dan totaal geen angst? Stonden ze bij het idee alleen al niet te trillen op hun benen, zoals zij nu deed?

‘Wel, wat is uw antwoord, dokter Hill?’

Cate haalde diep adem. ‘Beste collega’s, u hebt haar naam zorgvuldig vermeden, maar ik weet zeker dat u ervan op de hoogte bent dat ik een jong dochtertje heb.’

‘U zult voor haar een toekomst verdienen. En beslist een betere toekomst dan die u haar ooit kunt bieden door in de achterbuurten van Londen prostituees op te kalefateren.’

Louisa zei het zonder enig venijn, zonder een spoor van veroordeling of afkeer. Het waren de feiten en daarvan was Cate zich terdege bewust, maar dat veranderde niets aan de kern van het probleem.

‘Ik kan haar niet achterlaten. Mijn antwoord kan dan ook niet anders zijn dan nee.’

Toen ze dat laatste woord uitsprak, voelde ze een moeilijk te definiëren onbehagen. Alsof er een mes in haar eigen principes werd gestoken, of misschien in een beeld van zichzelf en haar dochter dat ze nooit in haar dromen had toegelaten.

De twee vrouwen stonden – precies tegelijkertijd – op. Flora nam afscheid met een knikje en verliet het vertrek. Cate hoorde haar enkele beleefdheden uitwisselen met weduwe Harris.

Louisa stak haar de hand toe. ‘U kunt ons de komende dagen vinden op nummer 60, Bedford Gardens. Als we niets meer van u horen, hoop ik u in elk geval de dag van vertrek op Victoria Station aan te treffen. Ook voor u zal er een uniform klaarliggen.’

Cate schudde haar de hand. ‘Dank u, maar ik kan niet.’

De vrouw nam haar aandachtig op. ‘Ik zie dat u het er enigszins moeilijk mee heeft. Dat geeft moed. Ik had me niet vergist: u houdt van uw werk. Denk erover na om weer aan de slag te gaan in Harrow Road. De nood is hoog, hoger dan ooit.’

Cate liep met hen mee naar de uitgang, leunde tegen de deurpost en zag hen in de wachtende auto stappen. De chauffeur startte de motor en reed langzaam het steegje uit, maar de wielen draaiden slechts een paar keer rond. Het portier werd opengegooid en Flora Murray stapte uit. Haar laarsjes zonken weg in de goot, maar ze vertrok geen spier en marcheerde terug naar Cate. Het was gaan regenen, maar de arts nam geen enkele moeite haar gezicht af te vegen.

Ze keek Cate aan terwijl de regendruppels van haar blonde wimpers gleden, de zoom van haar jurk was drijfnat. ‘Of we niet bang zijn? Dat wilde u ons zojuist vragen, toch? Natuurlijk zijn we dat. Of het offers van ons vraagt?’ Ze spreidde haar armen. ‘Wanneer worden er van ons vrouwen géén offers gevraagd?’ Ze kwam nog een stap dichterbij. ‘Louisa is twee jaar geleden gearresteerd tijdens de demonstraties. Ze heeft bijna twee maanden dwangarbeid in Holloway Prison uitgezeten. Bent u daar ooit geweest?’

‘Nee.’

‘Ik wel. Ik kwam daar om de gedetineerde vrouwen te verzorgen en te troosten, en ik heb heel wat verwoeste levens gezien. Een van hen is tweehonderdtweeëndertig keer dwangmatig gevoed. U weet heel goed wat dat voor de longen betekent. Ik heb de verwondingen gezien. Ik heb de door de nagels achtergelaten schrammen gezien. Uiteindelijk hebben ze haar vrijgelaten, maar pas nadat ze haar hadden gemolesteerd, en onder invloed van bromide herhaaldelijk hadden verkracht, en dat alleen omdat ze als mens beschouwd wil worden, met dezelfde waardigheid en dezelfde rechten als een man. En wat doet onze premier nu? Hij biedt aan deze vrouwen amnestie te verlenen als we bereid zijn gunstige reclame te maken voor de regeringsplannen. Vraagt u zich eens af of dat de toekomst is die u uw dochter toewenst.’

Ze liep weg, maar Cate voelde opeens de behoefte haar tegen te houden, alsof in feite, nu de ander haar niet tot antwoorden verplichtte, zij degene was die tekortschoot.

Ze klampte zich met beide handen aan de deurpost vast, om een nieuwe aanval af te slaan, of om op haar beurt zelf in de aanval te gaan. ‘U schildert het beeld van een oorlog, dokter Murray!’

Flora draaide zich om, met een half glimlachje dat Cate niet aanstond. ‘Maar natuurlijk, mijn lief. Hoort u de kanonnen niet? Die bulderen al jaren. Vanaf de pleinen, vanaf de voorpagina’s van de kranten die ons “hysterisch” noemen, vanuit de psychiatrische ziekenhuizen waarin ze onze strijdlustigste zusters maar blijven opsluiten. Hoort u ze niet schreeuwen? Het zijn oorlogskreten. Het is een rechtenoorlog. Iemand zal die oorlog moeten voeren. Als wij het – nu, vandaag – niet doen, dan zullen onze dochters het morgen moeten doen. Ook uw Anna.’

 

Lees verder in:

Waar de wind de aarde raakt

In de eerste twee decennia van de vorige eeuw studeren in Engeland de eerste vrouwen af als chirurg. Door hun mannelijke collega’s worden ze verbannen uit de reguliere operatiekamers, en de jonge vrouwen gaan hun vak uitoefenen in de armste wijken van Londen en andere grote steden.
Als de oorlog uitbreekt willen de vrouwen, net zoals de mannelijke artsen, hun land dienen. Een kleine groep vertrekt naar het westelijk front in Frankrijk om een ziekenhuis nabij
het oorlogsgebied op te zetten. Een van de vrouwen is Caterina, een jonge arts van Italiaanse afkomst. Terwijl het ziekenhuis langzaam maar zeker volstroomt met gewonde soldaten, ontdekt Caterina dat het herstel van de mannen ... lees meer veel meer behelst dan alleen het behandelen van fysieke wonden. Als kapitein Alexander het ziekenhuis wordt binnengebracht zal ook zijn kijk op de geneeskunde voorgoed veranderen.

€ 21,99

Ontdek ook:

Bloemen van steen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog strijdt het Italiaanse leger in een reeks veldslagen tegen Oostenrijk-Hongarije. Hoog in de Alpen ontstaat al snel een loopgravenoorlog. In de sneeuw en ijle lucht vechten duizenden jonge mannen voor hun leven. Er volgt een wanhopige oproep aan de bevolking om de manschappen te helpen. Honderden vrouwen uit de onderliggende dorpen komen in actie. Ze zijn van alle leeftijden en met gevaar voor eigen leven torsen ze manden vol voedsel en munitie omhoog de bergen in naar het front. Ze worden Le Portatrici genoemd, de Draagsters, en uiteindelijk zijn zij het die de lichamen van de ... lees meer jonge mannen weer de berg af zullen dragen.
In Bloemen van steen volgt Ilaria Tuti de lotgevallen van vijf bijzondere vrouwen door de ogen van Agata, een jonge vrouw die tegelijkertijd moet zorgen voor haar stervende vader. Agata’s verhaal, en dat van Caterina, Viola, Lucia en Maria, geeft deze vrouwen hun rechtmatige plaats in de geschiedenis terug.

€ 21,99

Ilaria Tuti

Ilaria Tuti woont en werkt in Friuli, in het uiterste noordoosten van Italië aan de grens met Slovenië. Ze schreef eerder de zeer goed ontvangen thrillers De slapende nimf en Kind 39. Haar roman Bloemen van steen is een grote bestseller in Italië en zal in meer dan 23 landen in vertaling verschijnen. Auteursfoto (c) Beatrice Mancini