De veertienjarige Pearl woont met haar moeder Margot op een parkeerplaats. Pearl groeit op in de passagiersstoel, Margot woont op de achterbank. Op een dag neemt Margot een nieuwe vriend mee. De man handelt in wapens, en geeft haar een pistool dat ze verstopt onder de bestuurdersstoel. En dat wapen zal Pearls leven voor altijd veranderen…

Lees hier alvast de eerste twee hoofdstukken van het zopas verschenen Wapenliefde van Jennifer Clement!

1

Mijn moeder was een kopje suiker. Je mocht haar altijd even lenen.

Mijn moeder was zo zoet en lief, ze had altijd kleverige kinderfeestjesvingers. Haar adem rook naar de vijf fruitsmaken van Life Savers.

Ze kende ook alle liefdesliedjes van de universiteit van de liefde. ‘Slowly Walk Close To Me’, ‘Where Did You Sleep Last Night’, ‘Born Under a Bad Sign’, en alle nummers over ‘ik vermoord je als je bij me weggaat’.

Maar het zoete lieve meisje zoekt altijd naar de slechterik, en de slechterik pikt haar meteen overal uit.

Mijn moeder vormde een heel grote O met haar mond en ademde hem diep in.

Ik begreep er niets van. Ze kende al die nummers, dus waarom moest ze dan met die man gaan rotzooien?

Toen hij zei dat hij Eli heette, ging ze meteen voor de bijl.

Zijn stem temde haar ter plekke. De eerste woorden die hij tegen haar zei waren al genoeg. Hij praatte en zong tegelijk: ‘I am your medicine sweet baby my oh me oh my your name has always been written on my heart.’

Ik? Ik ben opgegroeid in een auto, en als je in een auto woont, maak je je niet druk over donder en bliksem. Je bent alleen maar bang voor een sleepwagen.
En daarna hoefde hij alleen maar te fluiten of ze kwam al aanrennen.

 

2

Ik? Ik ben opgegroeid in een auto, en als je in een auto woont, maak je je niet druk over donder en bliksem. Je bent alleen maar bang voor een sleepwagen.

Mijn moeder was zeventien en ik een pasgeboren baby toen we in de Mercury gingen wonen. Die auto, geparkeerd aan de rand van een trailerpark in Midden-Florida, was dus het enige huis dat ik heb gekend. We leefden bij de dag en waren niet zo bezig met de toekomst.

Die ouwe bak had mijn moeder gekregen toen ze zestien was.

De Mercury Topaz automatic uit 1994 was vroeger rood, maar nu overdekt met een paar lagen wit, omdat mijn moeder de auto om de zoveel jaar een nieuw verfje gaf, zoals je doet met een huis. Onder de krassen en butsen kon je de rode lak nog zien. Door de voorruit zag je het trailerpark en een groot bord met ‘Welkom in het Indian Waters Trailer Park’.

De motor van onze auto was uitgezet bij het bord ‘Parkeren voor bezoekers’. Mijn moeder dacht dat we maar een paar maanden zouden blijven, maar we hebben daar veertien jaar gebivakkeerd.

Soms vroegen ze mijn moeder hoe het nou was om in een auto te wonen en dan zei ze: Je bent altijd op zoek naar een douche.

Maar onze grootste angst was dat de Kinderbescherming langs zou komen. Mijn moeder was bang dat er iemand op mijn school of op haar werk het misschien nodig vond de meldlijn voor kindermishandeling te gaan bellen en dat ik dan in een pleeggezin geplaatst zou worden.

Ze kende al die instanties bij hun afkortingen, als de letters RIP op een grafsteen.

Voor je ’t weet is een vriend ineens ‘meneer de rechter’.
We moeten niet met iedereen aanpappen, zei mijn moeder. Je hebt overal van die heilige boontjes die hun plaatsje in de hemel willen veiligstellen. Voor je ’t weet is een vriend ineens ‘meneer de rechter’.

Sinds wanneer is in een auto wonen hetzelfde als kindermishandeling? vroeg ze, zonder een antwoord te verwachten. Het trailerpark was in Putnam County. Er was een stuk grond vrijgemaakt voor ten minste vijftien trailers, maar er waren er maar vier bewoond. Mijn vriendin April May woonde er met haar ouders, Rose en sergeant Bob. Pastor Rex had een trailer voor zich alleen. Roberta Young en haar volwassen dochter Noelle woonden vlak naast het verwaarloosde speeltuintje. En Corazón en Ray, een Mexicaans stel, woonden in een trailer achterin, ver van de ingang en onze auto.

We woonden niet in het zuiden van Florida, bij de warme stranden en de Golf van Mexico. We woonden niet in de buurt van de sinaasappelboomgaarden of dicht bij St. Augustine, de oudste stad van Amerika. We woonden niet vlak bij de Everglades, waar zwermen muggen en een koepel van klimplanten de bescherming vormen voor sierlijke orchideeën. Het was een heel eind rijden naar Miami met zijn straten vol Cubaanse klanken en files cabrioletten. Animal Kingdom en Magic Kingdom waren kilometers ver weg. We woonden nergens.

Het trailerpark was omgeven door twee snelwegen en een beek, die we een rivier noemden maar eigenlijk alleen maar een zijstroompje was van de St. John. De vuilstort van de stad was aan het verste eind, achter een paar bomen. We ademden het afval in. We inhaleerden roest en rottingsgas, lekkende batterijen, bedorven eten, levensgevaarlijk ziekenhuisafval, de lucht van medicijnen en de damp van reinigingsmiddelen.

In dit deel van Florida was alles ondoorgrondelijk.
Mijn moeder zei: Welke gek maakt er nou land vrij voor een trailerpark en een vuilnisbelt op heilige indiaanse grond? Dit land is van de Timucua-stam en hun geesten waren er rond. Als je hier een zaadje plant, komt er iets anders uit de grond. Plant je een roos, dan krijg je een anjer. Plant je een citroenboom, krijg je een palm. Plant je een witte eik, dan groeit er een boom van een man uit. Het land hier is ondoorgrondelijk.

Mijn moeder had gelijk. In dit deel van Florida was alles ondoorgrondelijk. Het leven was altijd alsof je je schoenen verkeerd om aanhad.

Als ik de koppen las van de kranten die in de winkel naast het kauwgum- en snoeprek bij de kassa lagen, besefte ik dat Florida het er zelf naar had gemaakt. Ik las: BEL NIET DE ALARMLIJN, MAAR KOOP EEN PISTOOL. BEER KOMT TRUG IN DE STAD NA OVERPLAATSING. VIER DODEN DOOR MEXICAANSE HEROÏNE. ORKAAN WORDT BEWOLKTE DAG.

Een keer in de zomer zagen we twee alligators bij de rivier, een Siamese tweeling. Ze hadden vier poten en twee koppen.

Mijn vriendin April May had ze gevonden. Ze zat op de houten steiger bij de rivier en toen zag ze de kleine alligatortjes uit het zand kruipen. Op de groene schubben van hun gedeelde rug zaten nog stukjes eierschaal.

April May was niet blijven zitten. Net als wij allemaal wist ze: is er ergens een alligator-ei, dan is er een boze moederalligator dichtbij.

Het nieuwtje verspreidde zich als een lopend vuurtje en aan het eind van de middag ging iedereen naar de rivier om te zien of de beestjes er nog waren. De grond om hen heen was bespikkeld met eierschaalsplinters, want ze hadden nog geen centimeter bewogen en de moeder kwam niet opdagen. De baby’s waren niet veel groter dan een kuikentje.

De volgende ochtend arriveerden de eerste plaatselijke verslaggevers. ’s Middags wemelde het van verslaggevers van nationale tv-zenders in busjes met filmapparatuur. Tegen de avond had iemand het beestje met een van zijn vier poten aan een palmboom vastgebonden met dun blauw naaigaren, zodat het niet kon ontsnappen.

De volgende ochtend arriveerden de eerste plaatselijke verslaggevers.
Twee dagen lang stond ons parkeervak vol auto’s en nieuwswagens en hun uitzendapparatuur. Onze Siamese alligatortweeling, die op ons puzzelstukje land ter wereld was gekomen, was nu in het hele land op het nieuws.

Er was maar één verslaggeefster, een lange, slanke, zwarte vrouw met lichtgroene ogen en een honkbalpet met cnn news, die belangstelling toonde voor onze woonauto. Het was toeval dat ze ons ontdekte. Ze was naar de rivier aan het lopen toen ze om de een of andere reden stilhield bij het open raampje van de auto.

Mijn moeder was naar haar werk. Ik was net thuis van school en zat een boterham met pindakaas en jam te smeren op het dashboard.

De verslaggeefster leunde naar voren en stak haar hoofd door het raampje van de Mercury. Ze keek rond.

Woon jij hier? vroeg ze, en ze tuurde naar de achterbank.

Ik knikte.

Heb jij die gemaakt? Die tekening? vroeg ze, en ze wees op een potloodtekening van het zonnestelsel, die met stukjes plakband op de rugleuning van de bestuurdersstoel was vastgemaakt.

Ze droeg een gouden trouwring en een verlovingsring met een grote diamant.

Ik keek altijd meteen naar de handen van een vrouw om te zien of ze getrouwd was. Een ring was net zoiets als een paspoort of een rijbewijs voor de liefde, had mijn moeder gezegd.

Ik knikte en legde de boterham die ik met een dikke laag bosbessenjam aan het besmeren was terug op het bord.

Ga maar gewoon door met die boterham smeren, zei ze. Ik ga je iets vragen over de baby-alligators, oké? Maar eerst moet ik even wat standaardvragen stellen. Hoe oud ben je?

Negen.

Die woorden – voor en erna – hoorden op een klok.
Ik kon mijn ogen niet van haar gouden eeuwige-liefderingen afhouden.

Ik was toen negen jaar. Ik weet dat nog precies, omdat de alligators een week voor mijn tiende verjaardag waren gekomen. En ook denk ik aan mijn leven in de auto in twee delen: vóór mijn moeder Eli Redmond tegenkwam en erna. Die woorden – voor en erna – hoorden op een klok.

En je woont dus in deze auto? vroeg de verslaggeefster.

Met haar hoofd bijna helemaal door het raampje tuurde ze naar binnen.

Hoe heet je?

Pearl.

Hoe lang woon je hier al?

Sinds ik een baby was.

Maar hoe wassen jullie je dan? vroeg ze.

In de wc van het trailerpark naast het speeltuintje. Soms wordt het water afgesloten omdat het stinkt, dat komt door de vuilnisbelt. Dan gaan we naar McDonald’s en poetsen we daar onze tanden.

Waarom stinkt het water zo?

Door de vuilnisbelt, dat weet iedereen.
Door de vuilnisbelt, dat weet iedereen. Het water wordt vies van het afval.

Wat eet jij van een chic bord, zei de verslaggeefster.

Ik keek naar het witporseleinen bord, versierd met tere bloemen en groene blaadjes.

Dat is Limoges, zei ik. Uit Frankrijk.

De verslaggeefster zweeg even en vroeg toen: Vind je het leuk om in een auto te wonen?

Bij een ramp ben je zó weg. Nou ja, dat zegt m’n moeder altijd.

De verslaggeefster lachte en liep weg. Ze had me niet eens over de alligators gevraagd.

Na drie dagen waren alle verslaggevers weg, omdat de alligators op de derde ochtend nadat ze waren ontdekt al niet meer leefden.

De verslaggevers stapten meteen in hun auto of busje en maakten rechtsomkeert. Het ging snel. Een begrafenisstoet van twintig minuten.

Die wisten niet hoe gauw ze hier weg moesten komen, zei mijn moeder. Ze keken niet eens achterom om te zien of ze niets vergeten waren.

We begrepen dat die verslaggevers niet tegen de stank van de vuilnisbelt konden. Ons afval bedierf hun parfum.

Nadat de verslaggevers waren vertrokken, deed mijn moeder snel haar sneakers aan, pakte haar gerafelde strohoed en stapte uit de auto.

Kom, we gaan naar die kleine alligatortjes kijken, zei ze.

Ze pakte mijn hand toen we samen naar de rivier liepen. We waren bijna even lang. Als iemand ons had gezien, had hij ons voor twee negenjarige meisjes kunnen houden, samen op weg naar de schommels.

Mijn moeder en ik liepen door het trailerpark naar de rivier, over het pad met cipressen en cladium erlangs, dwars door een wolk blauw met gele libellen, zwevend boven het pad.

De late middagzon stond hoog in een wolkeloze hemel en wierp lange, dunne schaduwen, die tijdens het lopen voor ons uit gingen. Onze schaduwen voerden ons als twee vriendinnen naar de rivier.

Wat is het leukste aan wonen in een auto? vroeg ik.
Wat is het leukste aan wonen in een auto? vroeg ik.

Dat zal ik je vertellen. Dat er geen gasfornuis is. Als kind, en later ook nog, was ik altijd bang dat het gas nog aan stond. En dat er geen echte stroom in de auto is. En geen stopcontacten. Er is altijd wel iemand die iets in die gaatjes wil stoppen, een haarspeldje of een vork of zo. Dus daar hoef ik dan niet bang voor te zijn.

De zachte grond tussen onze auto en de rivier was één grote puinhoop. Het gras langs het pad was vertrapt en er slingerden plastic flessen, gedeukte blikjes en witte stukjes kauwgum rond. Onder een cipres lag een stuk opgerolde elektriciteitskabel.

Mijn moeder en ik verwachtten de dode alligators te zien, maar toen we bij de rivieroever stonden, waren ze weg.

Het witte zand, waar de beestjes de vorige dag hadden gelegen, was nu rood zand. Alleen een hoopje schubben en vleespulp lag nog vast aan het blauwe garen.

De pasgeboren beestjes waren aan flarden geschoten.

De schutters hadden een paar lege hulzen op de grond laten liggen.

We verbaasden ons er niet over. Er had altijd wel iemand zin om even een potje te schieten. Er sloop altijd wel iemand rond wiens vinger jeukte om de trekker over te halen. Die beestjes hadden geen enkele kans gehad.

Op een keer hadden we een kogelgaatje in de auto ontdekt. De kogel was ingeslagen via de motorkap en moest ergens in de motor zijn blijven steken, want we konden de kogel of het uitgangsgaatje nergens vinden.

Wanneer zou dit nou zijn gebeurd? zei mijn moeder, toen we in het staal het gaatje met zwarte schroeiring vonden.

We hadden er niets van gemerkt.

Ze jagen nu op auto’s, zei ze. Geintje. Het was vast een verdwaalde kogel.

Maar we wisten allebei dat dit niet uitzonderlijk was. Waar wij woonden in Florida kreeg alles altijd een kogel, gewoon voor de lol.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Jennifer Clement

Jennifer Clement woont en werkt in Mexico-stad. Ze heeft meerdere boeken geschreven, waaronder de bekroonde roman Gebed voor de vermisten. Ze is de voorzitster van PEN International, een schrijversorganisatie die zich inzet voor de vrijheid van meningsuiting. In 2019 verschijnt haar roman Wapenliefde.   foto auteur (c) Omar Meneses