Januari 1945. Het is een meedogenloos strenge winter als de Russen de Duitse provincie Oost-Pruisen binnenvallen. Honderdduizenden mensen slaan op de vlucht. Maar op het landgoed Georgenhof dompelt de beeldschone Katharina von Globig zich onder in een droomwereld vol muziek en literatuur. Wanneer de dorpspastoor haar vraagt een onderduiker op te vangen, stemt ze in. De man wordt echter opgepakt, evenals de argeloze Katharina. En terwijl zij wegkwijnt in haar koude cel, slaan haar familieleden op de vlucht. Een aftocht die eindigt in een nachtmerrie.

Lees hier het eerste hoofdstuk van Alles voor niets, de meesterlijke roman van Walter Kempowski, die nu voor het eerst in Nederlandse vertaling verschijnt.

‘Sebald zei dat de grote Duitse roman over de oorlog nog geschreven moest worden. Minder dan een jaar later, te laat voor de arme Sebald, schreef Walter Kempowski dat boek.’ – The New York Times

Georgenhof

Niet ver van Mitkau, een kleine stad in Oost-Pruisen, lag het landgoed Georgenhof met zijn oude eiken nu in de winter als een zwart wad in een witte zee.
Het was maar een klein landgoed, de landerijen waren voor het grootste gedeelte verkocht, en het woonhuis was allesbehalve een kasteel. Een huis van twee verdiepingen met een halfrond fronton in het midden, dat door een kaduke blikken morgenster werd bekroond. Het lag achter een oude muur van veldkeien, ooit was het geel geverfd geweest. Intussen was het overwoekerd door klimop, in de zomer huisden daar spreeuwen in. Nu, in de winter van 1945, klepperde het met zijn dakpannen: een ijzige wind joeg fijnkorrelige sneeuw van ver over de akkers tegen het landgoed aan.
‘Die klimop moet u van tijd tot tijd verwijderen, die vreet uw hele pleisterwerk kapot,’ had men al gezegd.
Tegen de bouwvallige muur van veldkeien stond uitgerangeerd roestig akkertuig en in de grote zwarte eiken bungelden zeisen en harken. Alweer een hele poos geleden was een oogstwagen tegen de poort van het erf aan gereden, sindsdien hing die scheef in zijn hengsels.

De hoeve met zijn stallen, schuren en het koetshuis lag wat terzijde. De vreemden die over de straatweg langsreden zagen alleen het woonhuis. Wie zou daar wonen, dachten ze, en met een zucht van verlangen: waarom niet even stoppen en gedag zeggen? En: waarom wonen we zelf niet in zo’n huis, dat vast vol verhalen zit? Het lot is toch onrechtvaardig, dachten ze.
‘Doorgang verboden’ stond bij de grote schuur: een doorgang naar het park was niet toegestaan. Achter het huis moest rust heersen, het kleine park daar, het bos erachter: je moet toch ergens op jezelf kunnen zijn.

‘4,5 km’ stond op de witgekalkte kilometersteen aan de rand van de straatweg, die langs het huis naar Mitkau leidde en in de tegenovergestelde richting naar Elbing.

Tegenover het landgoed, aan de overkant van de weg, was in de jaren dertig een nieuwe wijk gebouwd, met huizen die allemaal eender waren, netjes op een rij, telkens met stal, hek en een kleine tuin. De mensen die hier woonden heetten Schmidt, Meyer, Schröder of Hirscheidt, dat waren zogeheten eenvoudige lui.

De bezitters van Georgenhof heetten Von Globig.
De bezitters van Georgenhof heetten Von Globig. Katharina en Eberhard von Globig, wilhelminische beambtenadel van 1905. Het landgoed was door de oude heer Von Globig voor de Eerste Wereldoorlog voor niet weinig geld gekocht en in tijden van voorspoed uitgebreid met weilanden en bos. De jonge heer Von Globig had vervolgens zowat alle landerijen, akkers, weiden en bossen verkocht en het geld in Engelse staalaandelen belegd, daarnaast had hij er een Roemeense rijstemeelfabriek mee gefinancierd, wat de echtelieden niet meteen een luxeleventje garandeerde, maar toch. Ze schaften een Wanderer aan, een auto die in het regeringsdistrict verder niemand bezat, en daarmee reden ze vooral naar het Zuiden.
Eberhard von Globig was nu in de oorlog Sonderführer bij de Duitse Wehrmacht, het uniform stond hem goed, in de zomer zelfs het witte pak? Hoewel de smallere schouderstukken aangaven dat hij een logistiek officier was, die met wapens niets te maken had.
Zijn vrouw werd alom geroemd als een dromerige schoonheid, zwart haar, blauwe ogen. Het was niet in de laatste plaats voor haar dat er in de zomer regelmatig vrienden en buren op Georgenhof verschenen, die bij haar in de tuin kwamen zitten en hun ogen niet van haar konden afhouden; Lothar Sarkander, de burgemeester van Mitkau – stijf been en duellittekens op zijn wang –, oom Josef met zijn gezin uit Albertsdorf of dr. Wagner, een leraar en verstokte vrijgezel met sik en gouden bril. Door die sik kreeg je de indruk dat je hem kende. Zelfs onbekenden begroetten hem op straat. Op de kloosterschool van Mitkau gaf hij aan de jongens van de hogere klassen Duits en geschiedenis, en Latijn als bijvak.

Tijdens de zomervakantie kwam af en toe nicht Ernestine uit Berlijn, met haar kinderen Elisabeth en Anita, die altijd zo graag paardreden en bij de zware zomeronweersbuien in het huis beschutting zochten en daar de zure melk opdronken die op de vensterbank in de keuken stond, met vliegen erop. De hooiwagens, wanneer die zo aan kwamen schommelen… En blauwe bessen zoeken in het bos.
Nu het oorlog was kwamen ze vooral om te hamsteren. Met lege tassen kwamen ze en met volle reden ze weer weg.

De twee Von Globigs hadden een zoon die ze de naam Peter hadden gegeven: smal hoofd, blond gekruld haar. Hij was twaalf: stil als zijn moeder en ernstig als zijn vader.
Gekrulde haren, gekrulde zinnen, zeiden de mensen als ze hem zagen, maar dat ze blond waren, die haren, dat maakte alles goed.
Zijn kleine zus Elfie was een paar jaar geleden aan roodvonk gestorven, haar kamer stond nog altijd leeg, die liet men onaangeroerd, met het poppenhuis dat nu al onder een laagje stof zat, en de poppenkast. In de met geschilderde bloemen versierde kleerkast hingen nog al haar spullen.

Jago, de hond, en Zippus, de kater. Paarden, koeien, varkens en een grote schare kippen met Richard, de haan.
Er was zelfs een pauw, die hield zich altijd wat afzijdig.

Katharina, de zwarte schoonheid.
Katharina, de zwarte schoonheid, geheel in het zwart, aaide de jongen over zijn haar, en Peter vond het fijn als zijn stille moeder over zijn haar aaide, maar sinds kort verzette hij zich er toch tegen met een bruuske hoofdbeweging. Katharina bleef nooit lang bij de jongen staan, ze liet hem met rust, zelf wilde ze tenslotte ook met rust worden gelaten.

Bij het gezin hoorde nog het ‘Tantetje’, een ouwelijk vrouwtje, pezig, met een wrat op haar kin. ’s Zomers liep ze in een wasechte, vormeloze jurk door het huis, altijd bezig! Nu droeg ze vanwege de kou een mannenbroek onder haar rok en twee gebreide vesten. Sinds Eberhard als Sonderführer ‘te velde was’, zoals men het uitdrukte, hoewel hij slechts achter de frontlinie actief was, zorgde zij voor orde op Georgenhof. Zonder haar zou het niet gegaan zijn. ‘Het is allemaal niet zo gemakkelijk…’ zei ze, en dat hielp haar door de dag.
‘De keukendeur dichthouden!’ riep ze door het huis, dat had ze nu toch al duizend keer gezegd. ‘Het tocht in alle kamers!’ Daar viel niet ‘tegenop te stoken’.
Ze klaagde over de kou, waarom was ze toch ook in Oost-Pruisen beland? Waarom was ze in godsnaam niet naar Würzburg gegaan, destijds, toen ze nog de keuze had?
In haar mouw zat een zakdoek die ze om de haverklap naar haar rode neus bracht. Het was allemaal niet zo gemakkelijk.

Met het uitbreken van de oorlog droogde de geldstroom op: Engelse staalaandelen? Rijstemeelfabriek in Roemenië? Goed dat Eberhard die baan bij de Wehrmacht had gekregen. Zonder de wedde die hij verdiende zou het niet gegaan zijn. De paar morgens land die nog over waren, drie koeien, drie varkens en wat pluimvee leverden een mooie bijverdienste op, maar je moest ervoor zorgen! Niets komt uit niets voort!
Vladimir, een bedachtzame Pool, en twee montere Oe- kraïense meiden hielden de boerderij draaiende. De corpulente Vera, en Sonja, een blond meisje met een krans om haar hoofd. Rond de eiken cirkelden kraaien, en in de vogelhuisjes, die nu in de winter regelmatig werden bijgevuld, haalden de ‘piepvogeltjes’ hun voorraad op. ‘Piepvogeltjes’, dat was een woord dat Elfie had gebruikt, nu al twee jaar dood.

De echtelieden hadden, toen het geld nog rijkelijk stroomde, op de eerste verdieping een gezellige woning voor zichzelf ingericht, drie kamers, een badkamer en een kleine keuken. Een woonkamer met uitzicht over het park, warm en gezellig, hier kon Katharina brieven schrijven of boeken lezen. En als Eberhard kwam, werden ze niet gestoord. Dan konden ze ‘de deur achter zich dichttrekken’, zoals ze het noemden. Hoefden ze niet aldoor beneden in de hal samen te zitten met het Tantetje, dat zich overal mee bemoeide en altijd alles beter wist. Dat de hele tijd opstond om nog wat te halen en bleef zitten als dat stoorde.

Nu, in januari 1945, stond in de hal nog altijd de kerstboom.
Nu, in januari 1945, stond in de hal nog altijd de kerstboom. Peter had een microscoop cadeau gekregen, van zijn meter in Berlijn. Hij zat in de schemerige hal, aan een tafel niet ver van de kerstboom die zijn naalden aan het verliezen was. Door de tubus bestudeerde hij de meest uiteenlopende dingen, zoutkristallen en vliegenpoten, een eindje draad en de punt van een speld. Hij had naast zich een aantekeningenboekje gelegd en daarin noteerde hij zijn observaties: ‘Donderdag 8 januari 1945: speld. Vooraan gekerfd.’
Hij had zijn voeten in een deken gewikkeld, omdat het tochtte. In de hal tochtte het altijd, omdat de haard met zijn brandende houtblokken lucht aanzoog en omdat ‘telkens en telkens weer’ de keukendeur openstond, zoals het Tantetje het zei. Het waren de Oekraïense meiden, die het nooit leerden de deuren dicht te doen. Eberhard had de twee uit het Oosten meegebracht. Wilden ze niet mee naar Duitsland, groot en machtig, had hij hun in hun dorp gevraagd. Berlijn, met bioscopen en metro? En toen waren ze op Georgenhof beland.

Peter schoof de tubus van het instrument omhoog en omlaag, en tussendoor stak hij ook wel eens een pepernoot in zijn mond.
‘Zozo,’ zei het Tantetje, als ze zich door de hal haastte, ‘ben je flink aan het onderzoeken?’ Eigenlijk moest de sneeuw voor de voordeur weggeveegd… Maar voor je daar iemand om vraagt, doe je het liever zelf. Bovendien: de jongen was nu zo goed bezig, wie weet wierp de passie die hij voor dat instrument had later misschien vruchten af? De universiteit in Koningsbergen was niet ver? Als de jongen nou had zitten niksen, ja, dan was het wat anders geweest.

‘Laat hem met rust,’ had Katharina gezegd, toen het Tantetje hem een huismus had genoemd.

Wanneer Peter de microscoop beu was, ging hij bij het raam staan kijken naar de vogels, die radeloos rondfladderden omdat de vogelhuisjes weer eens niet bijgevuld waren, en daarna speurde hij met zijn vaders verrekijker de omgeving af, wat eigenlijk niet mocht. Die verrekijker was geen speelgoed, hoor. Altijd weer die vettige vingers op de lenzen, om nog maar te zwijgen van het feit dat de afstelling was veranderd. ‘D’r heeft weer eentje aan mijn verrekijker gezeten,’ zei Von Globig, als hij eens – en dat was uiterst zeldzaam – naar Georgenhof kwam.

Peter richtte de verrekijker op Mitkau, waar naast de kerktoren de schoorsteen van de steenbakkerij zichtbaar was. De school was vanwege de kou dicht. ‘IJsvrij,’ die uitdrukking was nieuw. De jeugd mocht thuisblijven, maar de Hitlerjugend zorgde ervoor dat er niet werd stilgezeten. Ook Peter hadden ze op een heldere vorstdag naar buiten willen halen om op de grote kruising van Mitkau sneeuw te scheppen. Maar toen was het weer eens de verkoudheid geweest die Peter onder de leden had, die had het hem onmogelijk gemaakt aan deze actie deel te nemen. ‘Hij heeft weer zijn catarre,’ had het geheten.

Het gehoest en het gesnotter beletten hem overigens niet om met de slee de kleine helling achter het huis af te glijden, telkens weer. Voor het huis scheen de zon, daar zou het leuker zijn geweest, maar dat mocht niet, omdat er af en toe een auto voorbijraasde.

Vervolgens hield hij zich weer met de microscoop bezig. De hond Jago zocht zijn gezelschap op en legde zijn snuit op Peters rechtervoet, en de kater kroop weg in zijn vacht.
Dat was toch een goddelijk beeld, zei men: hoe de kat daar op de rug van de grote hond ligt?

‘Wat hebt u toch een aardige zoon,’ zeiden de bezoekers uit Mitkau
‘Wat hebt u toch een aardige zoon,’ zeiden de bezoekers uit Mitkau, die zich graag op Georgenhof lieten zien, hoewel het een voetmars van anderhalf uur was, ‘zo’n knappe jongen!’ Ook zij kwamen met lege tassen en met volle weer gingen ze weer weg.
De ‘ouwe vrijer’, dr. Wagner, kwam geregeld langs. Die bekommerde zich om de jongen, nu de schoolactiviteiten opgeschort waren.
Als in de kruisgang van de kloosterschool van Mitkau de jeugd joelend langs hem heen rende, hield hij de ‘wittekop’ graag even tegen en zei hij: ‘Nou, mijn jongen? Heeft je vader nog geschreven?’ En nu, nu de school ijsvrij had gegeven, ‘bekommerde’ hij zich om hem.

In de mooie, warme zomer was hij met zijn eersteklassers wel eens door de gele graanzeeën getrokken, naar het stille, door wilgen omzoomde riviertje de Helge, dat zich in trage bochten door het land slingerde. Daar hadden ze hun broek en hemd van hun lijf gerukt en waren ze in het donkere water gesprongen. Meer dan eens was de schreeuwende jeugd door het bos gelopen en op Georgenhof beland, waar ze frambozenwater aangeboden kregen en op het grasperk in het park hun boterhammen konden opeten: opgewekte zomervogels!
De leraar haalde dan zijn zilveren dwarsfluit uit zijn tas en speelde volksdeuntjes; binnen in huis luisterde Katharina mee.
Nu, in de koude winter van het zesde oorlogsjaar, kwam dr. Wagner wat vaker langs, te voet, ondanks ijs en sneeuw, en ook hij placht met een lege tas te komen en met een gevulde weer te vertrekken. Appels nam hij mee, of aardappels. Soms ook een knolraap. Waar hij overigens voor betaalde, want het Tantetje zei altijd: ‘Die groeit ook niet om godswil.’ Voor een knolraap bracht ze tien pfennig in rekening.
Hij zat graag even samen met Katharina, als ze zich al vertoonde. Hij had graag haar hand vastgepakt, maar daar was geen goede aanleiding toe. Als hij kwam, placht het Tantetje laden open te trekken en die heel nadrukkelijk weer dicht te duwen. Dat er altijd wel iets te doen is, moest dat betekenen, in zo’n groot huishouden, ook al lijkt het of men de hele dag zit te lanterfanten.

Wagner bekommerde zich een beetje om de jongen, zoals hij het uitdrukte. Ging dus met hem naar zijn kamer en bracht hem dingen bij die op school nooit aan bod waren gekomen.

Verrekijker en microscoop? In de natuurkundezaal van de kloosterschool stond een kleine telescoop, die kon hij best eens naar Georgenhof brengen om daar samen met de jongen naar de sterren te kijken? Niemand zou het gemis opmerken, en ze zouden hem toch ook terugbrengen als alles voorbij was?

Geheel onbaatzuchtig bekommerde dr. Wagner zich om de jongen. In ieder geval vroeg hij geen vijftig pfennig per lesuur. Hij nam genoegen met een paar aardappels of een halve kool.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Zwanenzang 1945

Twintig jaar lang verzamelde de Duitse schrijver Walter Kempowski brieven, dagboeken en memoires waarin de Tweede Wereldoorlog werd beschreven. In 1993 publiceerde hij de eerste vier boeken van een werk dat uiteindelijk tien delen zou beslaan. In Das Echolot bracht Kempowski honderden stemmen bijeen die van dag tot dag verslag doen van hun oorlogservaringen. Elk boek geeft een caleidoscopisch beeld van enkele weken uit de Tweede Wereldoorlog. Kempowski ontving louter lof voor dit uitzonderlijke project; Das Echolot werd in Duitsland een grote bestseller. In Zwanenzang 1945, het sluitstuk van de reeks, wordt het einde van de oorlog beschreven. We lezen ... lees meer dagboekteksten van staatslieden en generaals, brieven van soldaten en burgers, evenals herinneringen van schrijvers en journalisten. Tezamen vormen al deze stemmen een koor dat op indringende wijze het einde van de Tweede Wereldoorlog laat weerklinken.

€ 30,99

Walter Kempowski

Walter Kempowski (1929-2007) behoort tot de grote auteurs van de naoorlogse Duitse literatuur. Op negentienjarig leeftijd werd hij in Oost-Duitsland wegens spionage tot vijfentwintig jaar dwangarbeid veroordeeld. Toen hij na acht jaar werd vrijgelaten vestigde hij zich in West-Duitsland. Hij schreef onder meer het tiendelige Echolot, een standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog. Alles voor niets was zijn laatste roman. Dit boek wordt internationaal herontdekt en bejubeld.