Goed nieuws voor alle fans van Lisbeth Salander en Mikael Blomkvist!

Na Stieg Larsson en David Lagercrantz heeft Zweedse auteur Karin Smirnoff een vervolg geven aan de avonturen van het iconische duo. ‘De schreeuw van de zeearend’ is nu verkrijgbaar! Lees hier alvast de eerste pagina’s uit het boek.

Meer over de Millennium-serie >

Geheugensteuntje: lees de samenvatting van alle vorige delen >

Leesfragment

1

De opruimer neemt de tijd op. Vanaf het moment waarop hij de stukken vlees op de voerplaats heeft gelegd duurt het eenenveertig seconden voordat de eerste arend, een vrouwtje, naar beneden duikt. Waar de vogels precies vandaan komen weet hij niet. Misschien zitten ze in een boom in de buurt of zweven ze een paar duizend meter boven hem. Met een gezichtsvermogen dat tweehonderd keer scherper is dan dat van de mens zoomen ze van kilometers ver in op een prooi. Zelf volgt hij, goed verborgen in een schuilplek zo’n vijftig meter van het aas, de maaltijd door zijn verrekijker.
Zeer scherp gezichtsvermogen, tien letters.
Arendsogen.
De tederheid die hij voor de vogels voelt is geen vaderlijke liefde, want daar weet hij niets van. Toch ziet hij ze als zijn kinderen. Ze zijn altijd in zijn gedachten, vanaf het moment van opstaan tot het naar bed gaan. Bij alle noodzakelijke klussen, zoals hout hakken, eten koken en vuur maken, denkt hij aan ze. Hebben ze gepaard? Redden de jongen het? Kunnen ze genoeg voedsel vinden? Komen ze de winter door? Jawel. Met zijn hulp en een redelijk woelmuizenjaar zullen ze de winter wel doorkomen.
Hij wrijft met zijn vuist over zijn ogen. De zon staat nu hoger en verwarmt zijn rug. Misschien voor het laatst deze herfst. Het maakt niet uit. Hij heeft zijn huis in een hoek van de wereld die de mens vergeten is. Al is ‘huis’ misschien te veel gezegd. Een houten bouwsel dat leegstond sinds de laatste bosarbeiders begin jaren zestig waren verdwenen en het gebied als reservaat was geclassificeerd.

Het terrein is ontoegankelijk met zijn onregelmatige structuur van oerbos, meertjes, moerassen en bergen. Er is ook geen echte weg erheen. Behalve dierenpaadjes zijn er slechts vage sporen te zien van een oudere bosweg die de natuur nu bezig is te heroveren. De enige manier om er te komen is te voet of met een quad, maar dan moet je de weg kennen. Vanaf de dichtstbijzijnde grote weg is het ruim tien kilometer. Hij beweegt zich in een straal van hooguit een paar kilometer rond het huisje. In het begin markeerde hij richtingen met takjes om niet te verdwalen. Hij heeft een beek om in te vissen, afdakjes voor houtvoorraden en geschikte open plekken om vogels en klein wild te verschalken.

Het huisje is een vrijplaats. Spaarzaam gemoderniseerd met een dieselgenerator, die hij gebruikt voor het opladen van zijn mobiel. Hier is hij niemand. Een man zonder naam, achtergrond of toekomst. Hij bestaat, meer niet. Hij leeft bij de dag. Gaat vroeg slapen. Wordt wakker als het licht wordt. Doet wat hij moet doen zonder erover na te denken of dat goed of fout is.

In de houten muren staan jaartallen gekerfd. En namen. Mededelingen van andere eenzame mannen aan de toekomst. Olof Persson 1881. Lars Persson 1890. Sven-Erik Eskola 1910. Enzovoort. Maar eenzaamheid is relatief. Soms gaan er maanden voorbij waarin hij alleen met zichzelf, met vogels, bomen of zelfs stenen praat. Toch voelt hij zich nu minder eenzaam dan ooit. Het lijkt wel of zijn kindertijd hem inhaalt. Hij komt met de dag dichter bij het jongetje dat zijn toevlucht zoekt in het bos. Dat leert hoe de wereld in elkaar zit door in het voorjaar roerloos naar het balderen van korhoenders te kijken. Door de zorg van de moedervos voor haar opgroeiende welpen te volgen, de ploegendiensten van de mieren in de mierenhoop, of de weg van de schorskever door de spar.
De jongen heeft een vader. Een kwaadaardige kerel met armen die overal bij kunnen. De jongen heeft een moeder. Niemand houdt rekening met haar. De jongen heeft een broer. Rennen, zegt hij als hun vader thuiskomt, en de jongen rent naar het bos. Hij vangt een hazelworm. Als die zijn staart afwerpt, vangt hij hem opnieuw. Hij trekt zijn mes uit de schede, scheidt de kop van het lijf en alles wordt stil. Hij is de stilte. De jongen legt de hazelworm op een rots. Hij leunt tegen een sparrenstam en veegt het lemmet af aan zijn broek. Schraapt ermee over een nagel. In het lemmet zit vrijheid. Die kan niemand hem afpakken.

Er komt nog een arend aan, een jong mannetje. Hij heeft nog niet de witte buikveren van het geslachtsrijpe mannetje, en ook geen gele snavel. Vermoedelijk een jaar oud, hooguit twee, noteert hij in een schrift. Het is ongewoon, maar het komt af en toe voor, schrijft hij ook op, dat jonge arenden op hun geboorteplek blijven in plaats van naar het zuiden te trekken. Eventueel defect of ziekte. Vraagteken. In de gaten houden. Uitroepteken.

Het vrouwtje heeft het te druk om het jonge mannetje weg te jagen, dat eerst om het vlees heen had gedraaid en nu naar beneden durft te komen. Er zijn voornamelijk stukken bot over. Ze laat hem zijn gang gaan. Ze rukken en trekken aan de pezen totdat ze loslaten en als spaghetti hun keel in glijden. Binnen een paar minuten is het hoogtepunt van de dag voorbij. Hij stopt zijn schrift en zijn thermoskan in zijn rugzak, trekt de riem van zijn geweer over zijn schouder en wurmt zich uit de schuilplek. Zijn rechterbeen wil weer eens niet meedoen. Hij moet het huiswaarts draaien. De route loopt over een wildpad. De berken, elzen en wilgen zijn al kaal. Hij plukt een vuistvol veenbessen en trekt een bitterzoete grimas. Bitterzoet is ook de geur van de overgebleven stukken vlees, die in een plastic ton met een deksel zitten. Goed gecamoufleerd onder een spar, maar toch. Hij had alles tegelijk op de voerplaats moeten gooien, maar dat kan hij niet. Het moment met de arenden is alles. Voor die beesten ademt hij, eet hij, slaapt hij, poept hij. Morgen gaat hij er weer heen. Dan rinkelt zijn mobiel. Er is maar één persoon die zijn nummer heeft. Er is maar één persoon die hij zelf belt.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Jawel. Morgenochtend. Oké.’

De ochtend is kouder dan anders. Hij legt een paar extra houtblokken op het vuur en warmt zijn handen rond een koffiemok. Als hij op tijd bij de hoofdweg wil zijn, moet hij zo vertrekken. Er kunnen dingen gebeuren onderweg. De quad kan kapotgaan. De grond kan te drassig zijn. Hij loopt de eerste kilometers naar de plek waar de quad verstopt staat. Dat is puur om veiligheidsredenen. Als iemand het voertuig tegen alle verwachtingen in zou vinden, kan het niet in verband worden gebracht met het huisje of met hemzelf. Onder het lopen speurt hij naar zeearenden. Deze kant op zit ergens een nest, maar er is geen vogel te zien. Jammer. Het zou hem een goed gevoel hebben gegeven waar hij een poosje mee vooruit kon. Niet dat hij zich zorgen maakt, maar toch. Een zeearend is een teken. Een goed teken. Bij het voertuig aangekomen veegt hij de sparrentakken eraf, zet zijn rugzak in het frontrek en rijdt naar de afgesproken plek.

De grond is stevig, alles verloopt volgens plan. Hij heeft nog tien minuten en wacht een tijdje, goed verborgen voor blikken vanaf de weg, waarna hij naar de slagboom rijdt en de quad keert. De auto staat er al. Het is altijd dezelfde persoon die met de levering komt. De opruimer kent hem als de brenger. De brenger kent hem als de opruimer. Ze kennen elkaar niet. Ze wisselen maar een paar woorden.
‘Wie is je opdrachtgever?’ vraagt hij.
Het antwoord stelt hem gerust. Hoe korter de keten, hoe minder schakels. Ditmaal heeft hij om een paar benodigdheden gevraagd. Een fles whisky en wat verse artikelen. En, net als altijd, dagbladen. Die stouwt hij ook in het rek en dan loopt hij terug naar de auto. De brenger trekt het lichaam van de achterbank. Een vrouw, dat is ongebruikelijk. Haar handen zijn achter haar rug gebonden en ze heeft een kap over haar hoofd. Hij weet dat ze onder de kap ook tape op haar mond heeft.
‘Doe met haar wat je wilt,’ zegt de brenger. ‘Je krijgt de vrije hand.’
Wat hij wil, zolang hij zijn werk maar doet. De mensen die op zijn pad komen hebben hun lot verdiend. In zoverre is zijn geweten zuiver. Hij is geen lustmoordenaar of psychopaat, ook al zou de buitenwereld hem waarschijnlijk zien als iemand die moordt vanuit een innerlijke drang. Ze hebben een deal. Zolang zij zich aan hun deel van de afspraak houden, doet hij dat ook.
‘Wat heeft ze gedaan?’ vraagt hij voor de verandering. Misschien omdat het een vrouw is. Misschien omdat de brenger de eerste persoon in lange tijd is met wie hij praat.
‘Het gebruikelijke,’ zegt de brenger. ‘Meer weet ik niet.’
De opruimer gelooft hem. Dat hij überhaupt iets weet, verbaast hem en dat niet alleen. Het maakt hem bang. Hij stapt op zijn quad en met de hulp van de ander legt hij het lichaam voor zich neer. ‘Lichaam’ klinkt beter dan ‘vrouw’. ‘Trek de sjorband er ook maar omheen,’ zegt hij. ‘Ja, toch, schatje. We willen niet dat je eraf valt.’ Hij steekt zijn hand op bij wijze van groet en rijdt naar het huisje.

Terwijl hij het voertuig camoufleert, staat het lichaam vastgebonden aan een boom. Helemaal geluidloos is het niet. Het jammert zachtjes als een zieke kat. Zieke katten moeten worden afgemaakt. Nog steeds geen zeearend te zien. ‘Daar gaan we,’ zegt hij en hij duwt het lichaam voor zich uit. Hij constateert dat het een minder goede conditie heeft dan hijzelf. Het laatste stukje schopt hij tegen de achterkant van de benen, zodat de voeten gaan bewegen. Hij neemt anders nooit lichamen mee naar binnen. Dit is een uitzondering. Hij duwt het op het bed en gaat zelf op een stoel zitten.
‘Eerst het plezier en daarna het werk, is dat goed?’ vraagt hij aan het lichaam. ‘En misschien de boel wat warmer stoken, of niet? Vind je het hier koud?’ Hij pelt de broek en de onderbroek van het lichaam. Altijd weer spannend om te zien wat er onder de kleren zit. Het is een vrij jong lichaam. Vijfentwintig misschien. Hooguit veertig. De leeftijd doet er niet toe. Eerst wil hij het rustig aan doen, gewoon genieten van het uitzicht om het zo maar te zeggen, maar zijn hitsigheid wint het van zijn geduld. Hij scheurt een stuk huishoudfolie af, Joost mag weten wat voor narigheid ze bij zich heeft, wikkelt het een paar keer om zijn erectie en legt het lichaam in een perfecte penetratiepositie.
‘Je mag een paar dagen in de hut blijven, voor de gezelligheid,’ zegt hij en hij klungelt als een maagd op Bijbelkamp. Voordat hij hem erin heeft, komt hij al klaar. Als zijn ademhaling rustig is geworden en de lust het voor gezien houdt, ziet hij dat het lichaam heeft geplast. Het heeft in zijn bed geplast, en dat doet de deur dicht.
‘Uit met de pret,’ zegt hij. Hij knoopt zijn broek dicht en maakt het lichaam klaar voor vertrek. Het lichaam kan bijna niet lopen. Het wil flauwvallen, daarom gaat hij minder ver dan hij van plan was geweest. Hij bindt het voor de tweede keer die dag vast aan een boom en maakt het koord van de stoffen tas los waarin hij het wapen bewaart. Hij kijkt naar het mooie dingetje, schroeft de geluiddemper erop en houdt het pistool tussen beide handen alsof hij het heiligt voorafgaand aan de daad. Miauw. Nu hoeft poesje niet langer te lijden.

2

Ze zitten al meer dan een uur in een koude auto te wachten op een teken dat er niemand thuis is. De auto staat een stukje een zijweg in geparkeerd, die afloopt naar de rivier. Door een schuur is de auto vanuit het huis niet te zien, terwijl zij een goed overzicht hebben over wie er in en uit rijden. Eerst is de vrouw met het kind op de achterbank weggereden en nu komt hij ook langs. Het is niet de eerste keer dat ze hier zitten.
Telkens wanneer ze onverrichterzake terugrijden naar de stad, slaakt Svala een zucht van verlichting, ook al wordt ze een heel eind voor Gasskas uit de auto gezet en moet ze naar huis lopen. Naar mama Märta. Naar de verdwenen mama Mär ta in de Tjädervägen, waar oma in haar plaats is komen wonen.

Er valt weinig op haar aan te merken. Ze doet dingen die moeders als mama Märta nooit doen. Ze kookt, ruimt op en vult het appartement met gepraat. Dat is routine. Soms verdwijnt mama Märta en dan komt ze een paar dagen later terug zonder te zeggen waar ze geweest is, maar ditmaal is het anders. Het is bijna een maand geleden dat ze haar handtas over haar schouder trok, een zoen op Svala’s hoofd drukte en zei: ‘Ik ben zo terug, alleen even sigaretten halen.’
Svala heeft haar oma gevraagd om van de spullen in haar kamer af te blijven. Om niet op te ruimen terwijl ze op school zit, of kleren bij elkaar te rapen die in de was moeten. Haar kamer is de enige onaangeroerde plaats. Als ze op de sprei met zebrastrepen gaat liggen, ziet ze haar moeder Märta daar weer. Ze zit op Svala’s bureaustoel en doet net of ze huiswerk nakijkt. Ze aait over Svala’s haar en zegt: ‘Als ik salaris krijg, gaan we iets leuks doen.’
Iets leuks is bijvoorbeeld in Jokkmokk naar de markt gaan om kleurige sokken en snoep te kopen. Iets leuks is meestal een pizza bij Buongiorno. Ze hebben een geïmporteerde bakker uit Napels. Mama Märta durft te wedden dat hij uit Syrië komt.
‘Maakt mij niet uit,’ zegt Svala. ‘Ik neem een Vegetariana.’ De kaas is heet. Brandt tegen haar gehemelte. Svala krijgt een extra cola en mama Märta een extra glas wijn. Na het eerste glas en nog een paar slokken is ze op haar best. Ze maakt grapjes over de mensen om hen heen. Vertelt over dingen die lang geleden gebeurd zijn. Over de Lap die een restaurant binnenkomt en sneeuwhoen bestelt. Hij steekt zijn wijsvinger in de kont van de vogel en beweert dat hij kan zeggen waar die geschoten is. Misschien in Arvidsjaur. Ze weet het niet meer zo precies. Als Svala het vervolg vertelt, wordt mama Märta boos. Haar ogen worden nog smaller dan anders, terwijl ze Svala’s hand vastpakt en erin knijpt.
‘Je bent zelf Same. Geen Lap, verdomme. Vergeet dat niet. Je moet trots zijn op je afkomst.’
Wat is die afkomst? Een verdwenen moeder, een dode vader. Een oma met angina pectoris. Geen broers of zussen of andere naaste familie. Tenminste geen familieleden die iets van haar willen weten. ‘Behalve Lisbeth,’ zegt oma.
‘Wie is Lisbeth?’
‘Lisbeth Salander. De halfzus van je vader.’

‘Daar heeft nog nooit iemand het over gehad.’
‘Jouw moeder wil niets met de familie van Niedermann te maken hebben,’ zegt oma. ‘Dat is begrijpelijk.’
‘Waarom?’ vraagt Svala, maar ze krijgt niet echt een antwoord.

‘Dat is iets van vroeger, daar hebben we het niet over,’ zegt oma om aan te geven dat het onderwerp gesloten is. Vervolgens gaat ze met haar vinger over de lijnen in Svala’s handpalm. ‘Je zult een lang leven hebben,’ zegt ze. ‘Minstens drie kinderen. Ergens is een storing. Daarna wordt alles goed.’

Minstens drie kinderen. Nieuwe, kleine Svala’s op de wereld zetten? Niet als het aan haar ligt. Maar die storing… Svala heeft het gevoel dat die er nu al is. De herfst staat in vuur en vlam. Ze wil die vlammen tekenen. Een oog kan meer dan tien miljoen tinten zien. Die wil ze als penseelstreken rond een blad leggen. Ze weet niet hoe de types voorin heten. Maar ze heeft een vermoeden wie overal achter zit: haar eigen waardeloze stief-Peder. De uitgang -papa of -vader zou ze nooit in haar mond nemen. Hoewel hij al een jaar of wat niet meer bij hen woont, loert hij als een hongerige snoek in het riet. Vooral de laatste tijd, sinds mama Märta verdwenen is. De vrouw van de sociale dienst heeft gezegd dat Svala zich erop moet voorbereiden dat ze misschien overleden is.
‘Waaraan?’ vraagt Svala.
‘Je moeder had natuurlijk problemen.’
‘Mijn moeder is niet vrijwillig verdwenen.’
‘Je weet niet altijd alles van je ouders.’
‘Nee, jij misschien niet.’ Het voorportier slaat dicht, het achterportier gaat open. Ze krijgt gezelschap. ‘Ben je bang?’ vraagt hij.
‘Nee,’ zegt ze.
‘Doet dit pijn?’ vraagt hij en hij draait haar arm om.
‘Nee,’ zegt ze nog eens. Hij komt dichter bij haar staan, slaat een arm om haar rug en trekt haar tegen zich aan.
‘Jammer dat we zo weinig tijd hebben, ik voel dat je goed bent in sommige dingen. Beetje mager alleen,’ zegt hij en hij knijpt in haar schouder, ‘maar heel schattig.’ Met zijn andere hand pakt hij haar kin vast en draait haar gezicht naar het zijne toe. Ze doet haar best om hem niet aan te kijken.
‘Nu weet je wat er gebeurt als je het verprutst,’ zegt hij en hij maakt het gebaar voor onthoofding. Ze houdt haar adem in om zijn adem niet te ruiken. Zoals al Peders poolgriezels ruikt hij naar een mix van ongepoetste tanden, ammoniak en rook. Haar hart klopt snel, haar mond plakt, haar lippen schrijnen van de winterse kou. Ze is misschien machteloos, maar ze heeft twee voordelen. Het op een na beste is dat niets haar pijn doet. Ze kunnen haar slaan of branden als ze dat willen. Een arm knakken of een been breken zonder dat ze een spier vertrekt. Zelfs een wurggreep doet haar niets.

Haar grootste pluspunt kan ze niet verklaren, dat is er gewoon. Dat ze het antwoord weet voordat de vraag is gesteld, bijvoorbeeld. Je hebt je ogen niet gekregen om te zien, zegt haar moeder Märta. Je hebt ze gekregen omdat je ziet. Het is niet altijd dubbel frisdrank bij Buongiorno geweest. Voor de pizzakorsten heeft ze net zo hard gewerkt als het lange lappenmeisje op de kermis. Komt dat zien, Kristina is al twee meter achttien en groeit nog steeds. Komt dat zien, win van Svala met speedcuben en krijg duizend kronen. Svala verliest nooit, maar bij de beste show gaat het om iets heel anders. De pizzeria ziet er niet uit als een normale pizzeria met gipsen bogen en een brommende frisdrankkoeling. Buongiorno heeft de Amerikaanse maffiawereld als thema. Aan de muren hangen ingelijste foto’s van Al Capone, Johnny Torrio, Lucky Luciano, Joe Masseria en andere gangsters, evenals filmposters, kleren en oude, onklaar gemaakte wapens.

In een hoek staat een kluis, die niet voor geld en diamanten, maar voor borden en bestek wordt gebruikt. Stief-Peder komt met het idee. Een safe is het enige cadeau dat hij Svala ooit heeft gegeven. Hij is niet groot, maar wel zwaar. En vooral: hij zit op slot.
‘Ik weet niet wat erin zit,’ zegt hij, ‘maar als het je lukt de code te kraken mag je de spullen houden.’ Ze is tien en ze weet dat hij liegt, maar kan het niet laten om het toch te proberen. Ze heeft iets in haar vingers en in haar hersenen. De cijfers flikkeren als ballen in een tombolaspel. Zo ziet ze dat. Of zo voelt ze dat. Het kost haar een paar pogingen om de informatie te ordenen. Stief-Peder staat naast haar te trappelen van ongeduld. Als ze voelt dat ze de code heeft, draait ze zich om naar stief-Peder en zegt: ‘Nee, het lukt niet. Ik weet niet hoe het moet.’

Nu kan er van alles gebeuren. Hij kan boos worden en tegen haar gaan schreeuwen, dat doet hij meestal. Hij kan haar slaan. Dat komt tegenwoordig minder vaak voor. Of hij kan de deur zo hard achter zich dichtsmijten dat de lamp in de gang door de druk tegen het plafond knalt. Ze zit stil te luisteren. Als ze er zeker van is dat hij het appartement heeft verlaten, zet ze de kluisdeur op een kier. In de kluis zit geld. Meer geld dan ze ooit heeft gezien. Maar als ze de briefjes van vijfhonderd zit te tellen, staat hij daar opeens. Hij is er inmiddels achter dat fysiek geweld bij Svala niets uithaalt. Het doet haar niet genoeg pijn. En haar moeder Märta des te meer. ‘Je snapt toch wel dat ik je moet straffen,’ zegt hij. ‘Het helpt niet om je handen voor je oren te houden.’
Het leuke idee voor de kluis in de pizzeria krijgt hij een paar jaar later. De gasten mogen een code kiezen en Svala kraakt hem. Soms krijgt ze een zakcent of een fooi die aan stief-Peders gulzige blik ontsnapt. Dat geld bewaart ze in de aap die met zijn ruige vacht op haar bed zit. Ze tornt de naad los, pulkt er wat schuimrubber uit en naait hem weer dicht.

3

Ja, wat had hij dan verwacht. Als er voor de derde keer wordt omgeroepen dat de trein naar Sundsvall, Umeå, Luleå en Kiruna met vertrektijd 18.11 uur vertraagd is en dat de nieuwe vertrektijd naar verwachting 19.34 uur zal zijn, zoekt Mikael Blomkvist een plekje in restaurant Luzette en bestelt een biertje. Een kort oponthoud op het centraal station zou onder normale omstandigheden ontspannend kunnen zijn. In zijn eigen bubbel zitten. Mensen voorbij zien stromen. Maar vanavond niet. Hij is te moe om zich voor de buitenwereld te interesseren. Voor zijn vermoeidheid zijn meerdere oorzaken, waarvan de meeste welbekend zijn. Te druk. Te veel gezeur op het werk. Lange dagen, te weinig slaap en een deadline die echt dodelijk is. Altijd dat Millennium. De koningin boven alle koninginnen. Die altijd aan het langste eind trekt in de strijd met familie, vrienden en vriendinnen. Nu het ter ziele is, moet hij zichzelf de vraag stellen of het dat waard was. Ja. Zonder enig voorbehoud: ja. Millennium is de lucht die hij inademt. Het bloed dat door zijn aderen stroomt. Niet iedereen kan een perfecte echtgenoot of een perfect gezinshoofd zijn. Iemand, hij onder anderen, moet aan de perfecte echtgenoten en gezinshoofden vertellen hoe het er in de wereld buiten de goed aangeharkte tuinpaden van hun villa eigenlijk voor staat. Juist daarom is het zo onbegrijpelijk dat het allemaal voorbij is. Het kwaad, het onrecht, het heeft de samenleving nog altijd in zijn greep, maar niemand heeft de energie om zich daar druk over te maken.

Ze komen thuis na een dag op kantoor, schenken een whisky in, checken de mail, eten een warme maaltijd, spelen padel en gaan slapen. In die bubbel leven de meeste mensen die hij kent. Ze zijn gestrest door hun leven en hebben net genoeg energie om zich om hun naasten te bekommeren, of zelfs dat niet eens. Jezelf in dienst stellen van de rechtvaardigheid is niet meer van deze tijd. Hij scrolt door de lijst met oproepen. Nog steeds niets van Erika Berger. En ook niet van iemand anders van de redactie. Mikael Blomkvist is niet eenzaam, maar hij voelt zich eenzaam. Dat is nieuw. Als het bier op is, gaat hij naar de kiosk. Hij koopt een kop koffie to go en de Morning Star. Hij raakt verdiept in een artikel over de pogingen van een Brits mijnbouwbedrijf om zich in Norrbotten te vestigen. Het duurt even voordat de stem tot hem doordringt.
‘Mikael, hallo, Mikael.’ Hij kijkt op. Zijn zus. Annika.


‘Wat doe jij hier? Ben je niet in Åre?’
‘Daar was ik, maar er gebeurde iets op het werk waardoor ik de trein terug moest nemen. Ik ben net aangekomen. En jij, wacht je op iemand?’
‘Mijn trein is vertraagd,’ zegt hij. ‘Ik wilde al wat eerder naar het noorden reizen. Jullie komen toch ook op de bruiloft?’
‘De verdere famiglia komt zeker,’ zegt ze. ‘Ik zie nog wel. Ik heb Pernilla’s verloofde zelfs nog nooit ontmoet.’
‘Dat geldt waarschijnlijk voor iedereen. Is er iets bijzonders gebeurd?’
‘Nee,’ zegt ze. ‘Of jawel. Maar ik mag er niet over praten.’
‘Toe nou,’ zegt hij. ‘Je kunt toch wel iets zeggen?’
‘Ach. Gewoon een politicus die er een potje van heeft gemaakt.’
Hij wacht op een vervolg dat niet komt. En aangezien hij zijn zus kent, weet hij dat niets haar aan het praten zal brengen als ze eenmaal besloten heeft te zwijgen.
‘Je zou een goede spion zijn,’ zegt hij.
‘O,’ zegt ze lachend. ‘Waarom uitgerekend een spion?’
‘Als je gemarteld werd, zou je je mond houden,’ zegt hij. Zwijgend kijken ze naar de man die met zijn bezittingen in een winkelkarretje langsloopt. Hij heeft iets aan zijn rug. Het winkelkarretje fungeert ook als rollator.

‘Wist je dat de beveiligers ’s nachts alle mensen die op de bankjes slapen een uur wegsturen als er moet worden schoongemaakt?’ zegt Annika. ‘Denk je eens in hoe lang dat uur voor je gevoel zal duren. Een ellende trouwens dat de samenleving geen woningen voor daklozen tevoorschijn kan toveren,’ gaat ze verder. ‘Sommigen zitten hier alleen omdat ze een kredietregistratie hebben. Terwijl anderen natuurlijk…’
‘Om welke politicus gaat het?’ valt Mikael haar in de rede.
‘Hou toch op,’ zegt ze en ze omhelst hem. ‘Dat lees je wel in de krant. Doe de groeten aan Pernilla.’

En dan moet het opeens snel. Het is nog maar een paar minuten voor vertrek als hij zijn tas de coupé in manoeuvreert en hij heeft meteen spijt dat hij geen eersteklasticket heeft genomen of in elk geval een slaapwagon voor drie. Te midden van de chaos waarin zes mannen een bed moeten zien op te maken gooit hij zijn tas op het middelste bed, neemt zijn schoudertas mee en loopt door de slingerende trein naar de restauratiewagon. Hij bestelt bier en een broodje en zet zijn zinnen op een zitplaats die net op dat moment ingenomen wordt.


‘Verdorie,’ zegt hij hardop en hij voelt een hand die aan de mouw van zijn jas trekt.
‘Hier is nog plaats. We zitten in dezelfde coupé,’ zegt de man, die hij herkent van de beddenopmaakchaos. Die hem een borrel had aangeboden. Die Mikael had afgeslagen. Onnodig bruusk, om afstand te bewaren.
‘ib,’ zegt de man en hij geeft hem een hand.
‘mb,’ zegt Mikael. Hij haalt het plastic van zijn broodje en vraagt of ib ver moet, in de hoop dat hij al in Gävle zal uitstappen.
‘Boden,’ zegt hij en hij heft zijn glas. ‘En jij?’
Waarom is die plaatsnaam zo ontzettend lastig te onthouden? Norrbyn, Storbyn – Älvsbyn. ‘Älvsbyn. Mijn dochter gaat trouwen. Ze heeft een jongen uit Gasskas ontmoet. Een man uit Gasskas,’ verbetert hij zichzelf.
Henry Salo ziet er niet uit als een jongen.
‘Als je naar Gasskas moet, kun je ook beter in Boden uitstappen,’ zegt ib. ‘Dat is de kortste route. De railbus gaat rechtstreeks.’
‘Ik krijg een lift vanuit Älvsbyn,’ zegt Mikael en hij verdiept zich in zijn mobiel.

Er is veel geschreven over zijn aanstaande schoonzoon Henry Salo. De gemeentesecretaris van Gasskas. Sinds betrekkelijk korte tijd. Iemand die op elke foto lacht en populair schijnt te zijn. Nou ja, het is haar keus. Hij is vast oké. Ziet er goed uit. Iets te goed, misschien. Niet dat er iets aan Pernilla mankeert, integendeel, en Salo’s gezicht op zich stoort hem niet, maar wel hoe hij kijkt, of liever zijn lichaamstaal. De manier waarop hij vooraan staat op alle foto’s, of hij nu een jongere feliciteert met een beurs of een park opent. Hij is goed met Lukas. Dat zegt ze altijd als ze elkaar spreken. Zoals hij altijd reageert met ‘Ik geloof je’. Maar als ze ophangen, voelt hij het tegenovergestelde. De jongen. Zijn kleinkind. Sinds zijn geboorte heeft Mikael hem nauwelijks gezien. Tot afgelopen zomer. Eerst zegt hij nee, hij heeft geen tijd om op een kind te passen, maar Pernilla dringt aan. ‘Ik vraag je bijna nooit ergens om,’ zegt ze. Dat is waar. Hij is nooit erg betrokken geweest bij zijn dochter. Er komt altijd iets tussen. En wat ertussen komt, is bijna altijd Millennium. Dus als Pernilla hem vraagt om een paar weken op de jongen te passen omdat zij naar een cursus in Skåne moet en Salo op een congres in Helsinki is, zegt hij meteen nee. Het kan niet. Hij heeft geen tijd. Een deadline aanstaande donderdag. Hij is geen kinderen gewend. Toch wordt Lukas in Sandhamn afgezet en neemt Pernilla de kerende boot terug naar de stad. Twee weken later knuffelt hij een jongetje dat het liefst wil blijven. Of misschien wil hij de jongen zelf graag houden.

Het zal leeg worden. Het jongetje heeft plaats ingenomen en de taaie duisternis verdreven die de afgelopen maanden als griep in zijn lichaam zat. Gewoon door een kind te zijn dat ’s ochtends uit bed springt om aan een nieuwe dag vol mogelijkheden te beginnen. Levenslust, Micke Blomkvist. Dat zou jij ook wat meer moeten hebben.
‘Tot gauw,’ zegt hij tegen het ventje, en: ‘Wacht!’ Hij doet de halsketting af die hij zelf lang geleden van zijn eigen opa heeft gekregen en die hij sindsdien heeft gedragen. Een kruis, een anker en een hartje aan een simpele schakelketting, en die hangt hij om Lukas’ nek.
‘Nu is hij van jou,’ zegt hij. ‘Hij beschermt je zo’n beetje overal tegen.’ De reactie van de jongen staat hem nog duidelijk bij: ‘Maar niet overal tegen.’

Mikael scrolt door de nieuwsfeed van de Gaskassen. Wat een naam voor een krant, denkt hij en hij lacht om de koppen. kleuterschool älgen verkoopt strijkkralenwerkjes. de opbrengst gaat naar oekraïne. verlies tegen björklöven. keeper van het veld gestuurd. Een grimmige Salo op de viptribune met andere grimmige mannen om zich heen. Hoge piefen van de gemeente. Zeg je dat nog steeds zo? Mannen die van grote betekenis zijn voor het welzijn van de plaats en dat van henzelf? Dan vangt een andere kop in een andere krant zijn aandacht. mimer mining dicht bij winningsvergunning. Op het kleinere fotootje de vrolijke kop van Salo, op een grotere foto mensen met protestborden.
‘Zegt jou dit iets?’ vraagt Mikael en hij houdt de foto omhoog.
‘Uiteraard,’ antwoordt ib. ‘Mijn vader werkte in de mijn, net als de meeste andere mannen in Gasskas. De berg zou een nieuw Kirunavaara worden, maar het erts raakte al in de jaren zeventig op en het gat werd met water gevuld. Ze namen niet eens de moeite om de machines weg te halen.’
‘Waarom willen ze hem dan weer openen?’
‘Het is niet de bedoeling om de oude mijn weer te openen. De Engelsen voeren proefboringen uit in een gebied een paar kilometer daarvandaan, waar ze dagbouw willen plegen. Tot nu toe heeft de provincie nee gezegd, wat volkomen begrijpelijk is. Er zullen meren verwoest worden, het drinkwater uit de rivier de Gasskas komt in gevaar en de rendiereigenaren trekken als gewoonlijk aan het kortste eind. Maar zoals altijd als er veel geld op het spel staat, wordt een afwijzing niet geaccepteerd. Nu schijnen er personeelswisselingen te zijn geweest in het provinciebestuur en Mimer heeft een voorlopige positieve beslissing gekregen.’
‘Is het zo simpel,’ zegt Mikael.
‘Gasskas is een echt gangsternest, als je dat nog niet wist,’ zegt ib. ‘Of beter gezegd: het gemeentebestuur van Gasskas.’
Hij drinkt nog een paar slokken, veegt het schuim van zijn baard en drinkt nog eens. ‘Een helse plaats die gelukzoekers aantrekt,’ voegt hij eraan toe en hij laat een paar sissende boeren, drinkt zijn flesje leeg en opent het volgende. ‘De gemeente zegt ja en amen tegen bijna alles en de mijn is niet het enige onderwerp van gesprek. Het volgende project is het grootste windenergiepark van Europa, geen idee hoe dat in zijn werk moet gaan. Binnen een omtrek van tientallen kilometers wordt alles min of meer industriegebied.’

Mikael Blomkvist glimlacht. Malmö is een helse plaats. Stockholm ook. Gasskas met zijn ruim twintigduizend inwoners is daarmee vergeleken een lammerenstal in het paradijs.
‘Waarom uitgerekend Gasskas?’ vraagt hij.
‘Goede energievoorziening,’ antwoordt ib. ‘Gemeenten met stabiele en goedkope energie zijn spekkoper, als je dat nog niet wist. Er is een lange lijst van buitenlandse ondernemingen die zich in de gemeente willen vestigen.’
‘Nou, maar dan is het toch goed voor Norrland dat de mensen werk hebben?’
‘Ik kan wel horen dat je uit het zuiden komt. Jullie leven nog steeds met de mythe over de noorderling die naar het zuiden moet verhuizen om een baan te krijgen. Het zit hier wel goed met de werkgelegenheid. In sommige plaatsen zijn er meer vacatures dan werkzoekenden. Bovendien heeft de plaatselijke bevolking er geen voordeel van als de Gasskas-mijn wordt geopend. Degenen die ervan profiteren zijn onderbetaalde werknemers uit het oosten en mensen uit Stockholm die in het weekend naar huis gaan en zich nooit officieel laten inschrijven in de gemeente,’ moppert ib en hij verplaatst zijn blik naar het landschap dat voorbijraast.
Mikael maakt van de gelegenheid gebruik om zijn MacBook tevoorschijn te halen en klapt het scherm als een barrière tussen hen omhoog. Het nieuwste nummer van Millennium is net uit en dat is niet alleen het nieuwste, maar ook het laatste. Hij opent de pdf en staart naar de zwart-witte voorpagina die geen foto’s of banners bevat. Het lijkt op een voorpagina uit 1939 en dat is ook de bedoeling. Weinig tekst en een eenzame kop: een tijdperk is geëindigd, maar de strijd gaat door. Eenendertig jaar in dienst van de onderzoeksjournalistiek, maar uiteindelijk ging het niet meer. Dat moest zelfs Mikael Blomkvist inzien. Een papieren krant wordt ten grave gedragen en herrijst als podcast. Als podcast! Het woord valt niet uit te spreken zonder te sissen. Het geschreven woord is passé. Nu moeten ze allemaal door elkaar heen praten, hij ook. Je zou er moe van worden.

Je wordt oud, Mikael. Had Erika Berger het zo niet gezegd? Oud en zo koppig als een ezel. Het is niet de bedoeling dat we alleen gaan podcasten. We gaan ook bloggen en vloggen. En wat had hij geantwoord? Nou, dat zij als oude ezelin zou moeten begrijpen dat social media de echte journalistiek nooit kunnen vervangen. Hoe verzin je het in godsnaam? Snap je niet hoe ontzettend sneu je bent. Jongeren podcasten. Egocentrische twintigjarigen die het over make-up en eetstoornissen hebben. Daarna hebben ze elkaar niet meer gesproken. Hij zal niet als eerste contact opnemen, als ze dat maar weet.

‘Alsjeblieft,’ zegt ib. Hij heeft nog een paar biertjes gehaald en geeft er een aan Mikael. ‘Als je goed drinkt, kun je beter slapen.’
‘Wat een kutverbinding,’ scheldt Mikael en hij ramt met zijn vinger op een toets.
‘Sorry hoor, maar je zit in de trein naar Norrland,’ zegt ib.
Mikael bergt de laptop weg en wil net opstaan, als de man zijn mond weer opendoet.
‘Er gebeuren eigenaardige dingen in Gasskas,’ zegt hij. ‘Er verdwijnen mensen. Mannen lopen de deur uit om de krant te halen en komen nooit meer thuis. Jongens gaan naar school en…’ Hij maakt zijn zin niet af.
‘Dat is niet bepaald ongebruikelijk. Vijfennegentig procent van alle verdwijningen schijnt vrijwillig te zijn.’
‘Kan zijn,’ zegt ib, ‘maar de resterende vijf dan?’ Ze kijken elkaar over hun bier heen aan.
‘Ik weet het niet,’ zegt Mikael ten slotte. ‘Wat denk jij?’
‘Geld. Alles draait om geld. Hoe je eraan komt. Hoe je ervan afkomt. Hoe je er meer van maakt. Het verstopt. Schulden maakt. Het verprutst. Nog meer schulden krijgt. Verdwijnt.’
‘Heb je het nu over drugs?’ vraagt Mikael.
‘Niet alleen,’ antwoordt hij, ‘al begint Gasskas wel op Järfälla te lijken. De jongeren gaan dood aan drugs en de politie staat machteloos.’
‘Triest,’ zegt Mikael en hij slikt de laatste halflauwe druppels bier door.
‘Het wordt nog erger, geloof mij maar,’ gaat ib verder. ‘Als het kapitaal naar het noorden verhuist, komt het schorriemorrie erachteraan. We hebben al een motorbende gekregen. Rechtstreeks uit Stockholm geïmporteerd.’
‘De Hells Angels?’ vraagt Mikael.
‘Nee, ze heten anders, ook iets Bijbels. Abaddon, Gehenna, Hades…’
‘Svavelsjö?’
‘Ja, precies, dat was het.’

Mikael begint te beseffen dat de man misschien gelijk heeft wat Gasskas betreft. De Svavelsjö mc, dat is niet best. Die had lang geleden al van het aardoppervlak weggevaagd moeten worden. Hij checkt snel de naam op zijn mobiel. Het laatste bericht is van afgelopen zomer. op de motor voor het kinderkankerfonds.
‘Slimme gasten,’ zegt ib. ‘Ze reden in optocht door de stad en vroegen geld voor een rondrit. De gemeente legde er voor elke kroon twee bij. Ze haalden honderdveertigduizend kronen op, die ze aan kinderen met kanker schonken. Lief, toch!’
‘Nou, zeker,’ zegt Mikael en hij probeert op de gezichten in te zoomen die onder helmen en achter zonnebrillen schuilgaan. Vermoedelijk zijn de meesten vervangen. Misschien is alleen het merk blijven bestaan. Dat hoopt hij.

‘Wat doe jij voor werk?’ vraagt Mikael.
‘Niks, ik ben sinds een paar jaar met pensioen.’
‘En daarvoor?’
‘Psycholoog. De laatste twintig jaar bij de Säpo.’
‘Wat doet een psycholoog daar?’
‘Van alles,’ antwoordt hij vaag.
‘Vooral daderprofielen.’ Mikael weet hoe spraakzaam ze bij de Säpo altijd zijn. Totaal niet dus, en ib is geen uitzondering.
‘Na mijn pensioen heb ik een vrouw ontmoet in Uppsala. We hebben een latrelatie.’
Daarna wordt er niets meer gezegd behalve welterusten, leuk je te spreken en bedankt voor het bier. Het is een lange dag geweest en er zullen nog langere volgen. Mikael houdt zijn kleren aan. Hij doet meteen het licht uit en zijn ogen dicht. Niet dat hij denkt dat hij de slaap zal kunnen vatten. Maar misschien heeft hij toch geslapen als Säpo-ib de coupédeur dichttrekt en in het bed boven het zijne klimt.

‘Ben je wakker?’ vraagt hij.
Mikael weet niet of hij moet antwoorden, maar zegt toch: ‘M-hm, daar lijkt het wel op.’
‘Ik heb een dochter,’ zegt hij. ‘’s Zomers vissen we altijd en in de winter jagen we op sneeuwhoenderen. Ze is altijd een vaderskindje geweest. Ze doet graag iets met haar handen. Op haar vijftiende had ze al een vakantiebaantje bij een meubelmaker.’
‘O, wat goed,’ zegt Mikael neutraal, in de hoop het familienarcisme te laten verstommen.
‘Ja, niks ten nadele van haar broer, maar Malin heeft iets bijzonders. Ze heeft, hoe zal ik het zeggen, een goed hart. Ze moet tot de een of andere rottigheid gedwongen zijn, alleen omdat ze aardig is. Van de ene dag op de andere was ze veranderd. Ze deed niets meer aan school, ook al was het nog maar een halfjaar tot aan het eindexamen. Ze ging niet meer met vriendinnen om. Ze wilde niet zeggen wat er was, niet eens tegen haar broer. Ze ging naar Lule of Kalix. Belde ons soms dat we haar moesten halen. Ik probeerde hard tegen hard te zijn. Ik vond dat ze maar moest zien hoe ze thuiskwam. Toen ze niet thuiskwam, lag ik nachtenlang wakker. Ik belde haar deed naspeuringen en zocht waar ik kon. Ik kreeg haar een paar dagen terug, waarna ze opnieuw verdween. Na een paar weken kwam er een kaartje uit Stockholm. “Het gaat goed met me,” schreef ze. “Ik kom terug als ik eraan toe ben.” Daarna hoorden we een hele poos niets totdat ze plotseling weer in Gasskas opdook. Ze schreef zich in bij het volwassenenonderwijs om haar middelbare school af te maken. Ze ging ijshockeyen en werd haar oude zelf.’

De man zwijgt. Zelfs het gesnurk om hen heen houdt op. De Lapplandspilen loeit als een wild dier in de nacht en uiteindelijk vraagt Mikael.
‘Wat gebeurde er toen?’
‘Ze verdween. Dat is twee jaar geleden. Sindsdien heeft niemand iets van haar gehoord. Geen spoor, tot gisteren. De politie belde. Een jager had stoffelijke resten van een mens gevonden. Ze denken dat het Malin kan zijn. Ik ben op weg daarnaartoe om dna af te staan.’

Verder lezen?

7 De schreeuw van de zeearend

Lisbeth Salander is terug! In de wildernis van het hoge noorden van Zweden, buiten het zicht van de media en het grote publiek, zien grote rijke bedrijven hun kansen om onontgonnen gebied te ontwikkelen en te exploiteren. De enorme toestroom van nieuw geld trekt ook criminele bendes aan die in de schaduw opereren. Lisbeth Salander is naar het noorden gereisd om een verbroken familieband te herstellen met een nichtje. Mikael Blomkvist is op weg naar de bruiloft van zijn dochter, maar raakt betrokken bij een zaak die zijn familie bedreigt en hem terugbrengt naar de onderzoeksjournalistiek. Het duurt niet lang ... lees meer voordat hun paden weer kruisen en ze meegesleept worden in zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. De schreeuw van de zeearend is het zevende deel in de iconische en zeer succesvolle Millennium-serie die Stieg Larsson ooit begon. Na zijn drie delen is de serie met drie boeken voortgezet door David Lagercrantz. Nu is het stokje doorgegeven aan de Zweedse bestsellerauteur Karin Smirnoff.  **** ‘Een waardige opvolger.’ – VN Detective & Thrillergids

€ 24,99