Sander Herremans viel van zijn geloof op zijn achtste, toen hij ontdekte dat de Kerstman niet bestaat. Voortaan zou hij strijden tegen elke leugen van volwassenen, dus ook tegen het verzinsel God. Toch gaf deze strijd hem weinig voldoening. Hij bleef worstelen met het feit dat de meerderheid van de wereldbevolking zich wél tot een religie rekent. Er moest iets zijn wat hem ontging. Tijdens een reis door India vond hij een sleutel tot interpretaties die de tegenstelling tussen wel of niet geloven herdefiniëren.

In De gelovige atheïst maakt Herremans de vertaalslag naar verschillende religies zoals het christendom, de islam en zelfs voodoo. De atheïst is nu een vurig supporter van religieuze levensbeschouwingen geworden. Religie gaat immers vooral over het hier en nu. De wereld staat misschien wel voor de grootste uitdagingen die de mensheid ooit heeft gekend. Sander Herremans toont aan dat diepgaande spiritualiteit en religiositeit vandaag meer nodig zijn dan ooit. Een atheïstische interpretatie van religies dringt volgens hem het diepst door tot de waarde ervan.

 

Lees hier al een eerste fragment uit De gelovige atheïst!

 

Toen ik zo ongeveer acht jaar was, kwam ik te weten dat Sinterklaas, de Kerstman, de paasklokken en de paashaas niet bestaan. Dit was het begin van een lange weg. Ten eerste veroorzaakte dat een grote deuk in mijn vertrouwen in mensen die slimmer en wijzer leken te zijn dan ik: volwassenen. Ik voelde me enorm voor de gek gehouden, belogen en bedrogen. Als een klein kind was ik behandeld! En dat gewoon voor de fun blijkbaar! Het was duidelijk voor mij: vanaf dan moest ik niet meer zomaar alles aannemen van gezaghebbende figuren. Ik zou mijn eigen hersenen moeten gebruiken.

Diezelfde dag nog werd ik atheïst. Voor mij waren de Kerstman en God min of meer hetzelfde: magische figuren die ik door mijn naïviteit en vertrouwen in anderen voor bestaand had aangenomen. Elke magische figuur waarvan het bestaan en de daden mij niet helder en duidelijk aangetoond konden worden, was voortaan een leugen voor mij.

Ook al waren ze voor mij hetzelfde, God en de Kerstman leken toch ietwat anders geïnterpreteerd te worden door de volwassenen rondom mij. Ik zat op een katholieke school – geenszins een bewuste keuze van wie dan ook, maar in België zijn er nu eenmaal heel veel katholieke scholen en deze lag op wandelafstand – en daar kregen we dus elke week les over God. Maar niet over de Kerstman, want dat was slechts een leuk fabeltje om kleine kinderen mee voor de gek te houden.

Ik vond dat totaal niet logisch. De dag nadat ik tegen een volle klas zei dat God ook niet bestaat, kwam de leerkracht even met me praten om te vragen of ik dat niet meer zo wilde zeggen. God bestond blijkbaar wél. Volgens sommigen althans. Of toch een beetje. En op een rare manier: in je hart, in de anderen, en Hij is altijd overal. Ik kon er geen touw aan vastknopen.

Mijn moeder legde me uit dat die Bijbel waaruit de leerkracht tijdens de lessen godsdienst voorlas, zoiets is als een sprookjesboek. Niet per se waargebeurd dus, het draaide vooral rond de boodschap. Die uitleg gaf mij niet de duidelijkheid waar ik op gehoopt had. Ik vond het heel vreemd dat één sprookjesboek zo belangrijk kon zijn dat mensen op zondag in een prachtig, gigantisch gebouw verzamelen om het over sprookjes te hebben. Steeds uit hetzelfde boek dan nog wel.

En waarom dan al die rituelen die erbij hoorden, en het steeds maar benadrukken dat we moeten geloven in die mysterieuze God om gered te worden, terwijl het alleen maar onduidelijker werd voor mij wie of wat die God nu eigenlijk was: fictie of bestaand? Persoonlijk (in de vorm van Jezus) of abstract? Een manier van spreken of een reële magische, bovennatuurlijke kracht? Hij was immers almachtig en alwetend. Het leek mij vooral een rommelig en onlogisch boeltje, en hoe langer hoe minder kon ik begrijpen waarom mensen er zoveel belang aan zouden moeten hechten.

Met het ouder worden radicaliseerde ik: God was in het beste geval een troost of houvast voor sukkelaars, of een valse verklaring voor al wat we (nog) niet begrijpen. In het slechtste geval was hij een leugen die mensen nodig hadden om het leven zin te geven. Of om ons te laten hopen dat er nog iets na dit leven zou komen, alsof er iets voor eeuwig zou zijn. Soms leek het zelfs nóg erger: God was gewoon een instrument van de machtigen om de massa beter te kunnen onderdrukken. Nee, ik wist wel beter: deze Kerstman 2.0 kregen ze aan mij niet verkocht.

Dat is een conclusie waarbij het voor veel mensen die zichzelf atheïst noemen, stopt. Ik werd vrij radicaal en liet geen kans voorbijgaan om aan mezelf en anderen te bewijzen hoe absurd het is om voor een religie te kiezen en je daarmee bezig te houden.

Maar ondanks mijn radicale overtuiging dat ik het bij het rechte eind had, bleef het ook wel knagen. Ik zat met twee gegevens die volgens mij moeilijk met elkaar te rijmen vielen. Gegeven 1: God en een leven na de dood zijn overduidelijk een leugen. Het is dwaas om daarin te geloven. Gegeven 2: op deze wereldbol noemt een gigantische meerderheid van alle mensen zich wél gelovig. Geloof en religie spelen een cruciale rol, al heel de geschiedenis lang.

Geloof en religie spelen een cruciale rol, al heel de geschiedenis lang.

Alhoewel ik op een manier wel iets arroganter ben dan ik zelf zou willen, kon ik niet geloven dat al die mensen gewoon dwaas zijn. Er moest iets meer zijn, iets dat ik niet zag. Het kon niet alleen gewoonte, traditie, onwetendheid, troost, houvast of blinde valse hoop zijn. Er was iets dat mij ontging. Na een periode waarin ik mij fundamenteel afzette tegen religie, was de tijd gekomen om de dingen op een andere manier te benaderen.

En tijdens een reis door Azië, waarvan drie maanden in India, ging een nieuwe wereld voor mij open.

Er is één kort gesprek dat veel bij mij in gang heeft gezet. Het was in Varanasi, een Noord-Indiase stad die zoveel sfeer heeft dat je er gewoon heel de dag kunt rondslenteren en nietsdoen en tegelijk het gevoel hebt dat je op avontuur bent. Ik raakte er kort in gesprek met een brahmaan, traditioneel gezien iemand van de hoogste kaste, al was het een arme man en bestaan kasten officieel niet meer. Ik had me in Nepal al ingelezen over het hindoeïsme en zat met veel vragen. De man stond aan een schrijn de offergaven te verzorgen.

Uiteindelijk vroeg ik hem: ‘Maar die goden, bestaan die nu eigenlijk écht volgens jou? Zijn die echt ergens aanwezig?’ De brahmaan antwoordde: ‘Of de goden nu al dan niet bestaan, doet er eigenlijk helemaal niet toe. Ik houd me met die vraag niet bezig. In beide gevallen helpen ze ons te begrijpen en aan te voelen wat er méér is in deze wereld, wat boven ons uitstijgt.’ Voor mij was dit een kleine openbaring. Een priesterfiguur had mij verteld dat hij er niet om maalt of de goden bestaan. Goden waaraan mensen komen offeren en waar ze voor bidden. En ergens begreep ik hem ook wel meteen, op een manier die voor mezelf nog niet heel duidelijk was. In Varanasi voelde je de spiritualiteit bijna in de lucht hangen. De ‘sfeer’ waar ik het eerder over had: die bestaat ook niet echt materieel, die kun je niet vastpakken. Maar toch is die er. Ik had eindelijk een manier gevonden om het goddelijke te leren begrijpen.

Voor mij was dit een kleine openbaring. Een priesterfiguur had mij verteld dat hij er niet om maalt of de goden bestaan

Wat is religie? Wanneer is religie ontstaan? En waarom? En hoe zag die allereerste versie eruit van wat we vandaag religie noemen? Dat zijn mooie vragen om aan een antropoloog te stellen. Toch denk ik dat die vraag eerder van filosofische aard is. We zullen nooit erg veel bruikbare bronnen vinden om concreet te bewijzen waar en hoe het begonnen is, wat zich heeft afgespeeld in de hoofden van de eerste ‘gelovigen’. De beste bron is eigenlijk ons eigen hoofd, want het is het bestaan zelf, samen met het bewustzijn, dat religieuze en filosofische vragen bij ons oproept, al zolang er mensen bestaan.

En welke ervaring laat ons bij uitstek nadenken over de grote vragen? Wanneer staan we pas echt stil bij de zin van het leven? Dat is natuurlijk wanneer we geconfronteerd worden met de eindigheid van dat leven: de dood.

Vanaf het moment dat de mens over voldoende bewustzijn begon te beschikken, werd de dood automatisch een groot vraagstuk. De grote filosofische vragen komen dan vanzelf naar boven: waarom leven wij? Wat moeten we met dat leven doen? En in eerste instantie vooral: is diegene die overleden is nu écht helemaal dood? Wat betekent het om dood te zijn?

Die laatste vraag bleek zeer complex. Aan de ene kant is er niets logisch of concreets dat erop wijst dat er na de dood nog iets reëels zou volgen voor een overleden individu, vanuit het standpunt van dat individu. Sterker nog, wij weten allemaal perfect dat we geen enkele concrete herinnering hebben aan een mogelijk bestaan dat we vóór dit leven hadden. Bijgevolg is het vrij plausibel aan te nemen dat we bij de dood gewoonweg teruggaan naar de toestand van vóór onze geboorte: het ondubbelzinnige niet-bestaan.

Aan de andere kant voelen we allemaal dat de dood geen definitief eindpunt is van een individu. Mensen kunnen tot lang na hun dood anderen inspireren, adviseren en bijstaan. Alle kennis die we gedurende de geschiedenis opbouwden, geven we aan elkaar door via woorden die we zelf niet verzonnen hebben. We gebruiken nog steeds gebouwen, werktuigen en uitvindingen die door reeds overleden mensen gecreëerd zijn. En we denken en leven met ideeën, inzichten en culturele gewoontes die soms eeuwen teruggaan in de tijd.

Met andere woorden: de doden leven voort in onze taal, in onze manier van denken, in onze concrete herinnering én in onze collectieve gewoontes. Zelfs in de materiële wereld maken we voortdurend gebruik van wat anderen vóór ons bedacht of gemaakt hebben. Vanuit een ruimer, niet-individualistisch wereldbeeld lijkt de dood helemaal niet zo’n bruuske stopzetting te zijn als we louter rationeel zouden inschatten.

Het vage, maar intense aanvoelen van bovenstaand principe had een logisch gevolg: mensen begonnen hun doden te gedenken en te eren. Het inzicht dat de dood geen definitief eindpunt is, werd op een rituele manier vormgegeven: (de gedachten aan) de doden werden levend gehouden door wat we de eerste religieuze rituelen en gebruiken zouden kunnen noemen.

Vanaf dat punt kon het in vele richtingen evolueren. Sommige mensen hadden zo’n impact op de maatschappij dat ze tot lang na hun dood vereerd en herdacht werden. De concrete persoon die de eerste vereerders nog persoonlijk hadden gekend, werd voor volgende generaties een meer abstracte voorouder. Soms smolten verschillende vereringen samen en werden de vereerde voorouders op den duur eerder fictieve figuren: samenstellingen van eigenschappen en levensverhalen van verschillende belangrijke voorouders. De eerste goden kregen waarschijnlijk op die manier vorm.

In sommige delen van de wereld smolten al deze goden op hun beurt weer samen tot één abstract goddelijk principe, zoals in het jodendom en op een bepaalde manier ook in hindoeistische tradities. Toch zou de concretere verpersoonlijking van dat abstracte goddelijke idee altijd opnieuw opduiken: in India bleven goden belangrijke manifestaties van het hogere, meer abstracte goddelijke principe. Het christendom personaliseerde het meer abstracte monotheïsme van zijn tijd via de menselijke figuur van Jezus, en later kwamen daar nog een uitgebreid katholiek heiligenpantheon en Mariaverering bij. Velen zouden steeds blijven teruggrijpen naar dat oerprincipe van voorouderverering, de meest concrete uiting van wat we het ‘goddelijke principe’ zouden kunnen noemen.

Met dat goddelijke principe bedoel ik in deze context eigenlijk niets meer of minder dan de samenhang tussen alles en iedereen, de verbondenheid die alles met alles bindt en ervoor zorgt dat we überhaupt kunnen bestaan. Dit is geen magische, geheime of verborgen kracht. We zijn allemaal in staat om ze in alles te leren zien, al krijgen we er nooit echt helemáál vat op.

Het lijkt mij op dit punt nodig om atheïsme te herdefiniëren. Menig lezer zal mij misschien ondertussen al als een gelovige beschouwen. Atheïsme betekent immers letterlijk ‘niet (in) God (geloven)’, terwijl ik hier net begon uit te leggen wat het goddelijke precies is en hoe concreet het ook bestaat op een bepaalde manier.

Atheïsme betekent voor mij dat je ten volle erkent dat elke religie en elk religieus concept volledig door mensen zijn bedacht en uitgewerkt. Dat er geen onkenbare magische krachten aanwezig zijn buiten onszelf, buiten deze werkelijk bestaande wereld. Dat elk spiritueel inzicht een menselijk inzicht is. En dat religieuze woordenschat zoals ‘God’, ‘hemel’ en ‘ziel’ louter in een manier van spreken voorziet om reëel bestaande principes beter te leren begrijpen.

Atheïsme betekent voor mij dat je ten volle erkent dat elke religie en elk religieus concept volledig door mensen zijn bedacht en uitgewerkt.

De doden leven dus niet voort in een soort van parallelle wereld, de doden leven voort in onze verbondenheid met hen. Geen enkel individu kan bestaan op zichzelf. We kunnen slechts bestaan in relatie tot anderen en de wereld. En toch zijn we meer dan een knooppunt van omstandigheden. Sterker nog: we maken zo integraal deel uit van dit alles dat we tegelijk nietig én cruciaal zijn voor het geheel. De relatie tussen onszelf en de rest van het universum is het startpunt in de zoektocht naar wat nu eigenlijk écht onder het woord ‘God’ of ‘het goddelijke’ begrepen zou moeten worden.

 

 

Lees verder in:

De gelovige atheïst

Sander Herremans viel van zijn geloof op zijn achtste, toen hij ontdekte dat de Kerstman niet bestaat. Voortaan zou hij strijden tegen elke leugen van volwassenen, dus ook tegen het verzinsel God. Toch gaf deze strijd hem weinig voldoening. Hij bleef worstelen met het feit dat de meerderheid van de wereldbevolking zich wél tot een religie rekent. Er moest iets zijn wat hem ontging. Tijdens een reis door India vond hij een sleutel tot interpretaties die de tegenstelling tussen wel of niet geloven herdefiniëren. In dit boek maakt Herremans de vertaalslag naar verschillende religies zoals het christendom, de islam en ... lees meer zelfs voodoo. De atheïst is nu een vurig supporter van religieuze levensbeschouwingen geworden. Religie gaat immers vooral over het hier en nu. De wereld staat misschien wel voor de grootste uitdagingen die de mensheid ooit heeft gekend. Sander Herremans toont aan dat diepgaande spiritualiteit en religiositeit vandaag meer nodig zijn dan ooit. Een atheïstische interpretatie van religies dringt volgens hem het diepst door tot de waarde ervan.

€ 23,99

Sander Herremans

SANDER HERREMANS (1984) studeerde sociale en culturele antropologie. Hij werkte met vluchtelingen en kortgeschoolde jongeren, en gaf daarna vormingen rond interlevensbeschouwelijke thema’s bij Motief vzw. Sinds enkele jaren is hij leraar geschiedenis en niet-confessionele zedenleer in het secundair onderwijs. Stuur een e-mail naar Sander Herremans: sanderherremans@yahoo.co.uk