Een nachtmerrie voor de bewoners van een appartementencomplex in het centrum van Kopenhagen: de gepensioneerde Gregers Hermansen struikelt bij het buitenzetten van zijn vuilnis en raakt bewusteloos. Als hij weer bijkomt, ontdekt hij dat hij boven op het bebloede lichaam van een jonge vrouw ligt.

Dit is een zaak voor Jeppe Kørner en zijn collega Arnette Werner. Zij ontdekken dat een andere bewoner van het complex een thriller schrijft over de moord op een jonge vrouw in een appartementencomplex…

Nieuwsgierig? Begin hieronder direct met lezen in het debuut van Katrine Engberg!

Proloog

Het stof dat afkomstig was van de zware gordijnen wervelde rond in het ochtendlicht. Gregers ging in zijn luie stoel zitten en keek naar de dansende deeltjes. Het kostte hem tegenwoordig zoveel tijd om wakker te worden dat het nauwelijks de moeite waard was om op te staan. Hij liet zijn handen op de glanzend gepoetste armleuningen rusten, deed zijn mond wijd open en sloot zijn ogen voor het scherpe licht.

Toen hij het koffiezetapparaat in de keuken hoorde sputteren duwde hij zich omhoog uit de stoel, stak zijn voeten in zijn pantoffels en schuifelde met kleine passen over de linoleumvloer naar de keuken. Altijd dezelfde route; langs de mahoniehouten buffetkast en de groene leunstoel naar dat rottige handvat aan de muur dat de thuishulp vorig jaar had opgehangen. ‘Ik red me heel goed zonder,’ had hij koppig volgehouden, maar dat had weinig effect gehad.

Hij haalde het gebruikte koffiezakje uit het filter en gooide het in de vuilnisbak onder de gootsteen. Die was weer vol. Gregers steunde op de tafel terwijl hij de zak uit de plastic houder haalde, waarna hij naar de keukendeur liep. Hij kon zijn eigen afval nog steeds naar beneden brengen. Hij wierp een steelse blik op de flessenverzameling van zijn bovenbuurvrouw, Esther de Laurenti, die verdomde alcoholiste. Ze organiseerde hysterische etentjes voor haar kunstvrienden die tot diep in de nacht duurden, maar het pand was haar eigendom, dus had het geen zin om te klagen.

Hun zorgeloze gelach liet hem terugdenken aan zomeravonden bij het kanaal en verliefde kussen.
Hij stond niet stabiel op de treden en hield de trapleuning stevig vast. Het zou misschien verstandiger zijn om naar een aangepaste woning te verhuizen, maar hij had zijn hele leven in het centrum van Kopenhagen gewoond en riskeerde de scheve traptreden liever dan dat hij wegkwijnde in een bejaardentehuis in Nordvest. Hij zette de zak op de eerste verdieping neer en leunde tegen de deurpost van zijn onderburen. De twee studentes die een appartement op de eerste verdieping deelden waren een voortdurende bron van ergernis, maar wekten stiekem ook een onhandig verlangen in Gregers. Hun zorgeloze gelach liet hem terugdenken aan zomeravonden bij het kanaal en verliefde kussen. In de tijd dat alles mogelijk was geweest en het leven nog niet bijna voorbij was.

Toen hij enigszins op adem was gekomen, zag hij dat de achterdeur van de meisjes op een kier stond. Scherp licht stroomde door de opening naar buiten. De meisjes waren jong en onnadenkend, maar toch niet zo stom om met een open deur te slapen? Het was halfzeven in de ochtend, ze konden natuurlijk net terug zijn uit de stad, maar waarom brandde er dan licht?

‘Hallo…? Is daar iemand?’

Hij duwde voorzichtig met de punt van zijn pantoffel tegen de deur, die probleemloos opengleed. Gregers deinsde onwillekeurig een stukje achteruit. Hij wilde er niet van beschuldigd worden dat hij een oude, glurende viezerik was. Misschien moest hij de deur gewoon dichttrekken en de vuilniszak naar beneden brengen voordat de koffie op de warmhoudplaat bitter werd.

Hij hield zich stevig aan de deurpost vast en boog zich naar voren om het handvat beet te pakken, maar onderschatte de afstand. Het volgende afschuwelijke moment, dat een eeuwigheid leek te duren, besefte hij dat hij niet voldoende kracht had om zijn lichaamsgewicht overeind te houden. Zijn pantoffels gleden weg op de gladde houten vloer en hij raakte zijn evenwicht kwijt. Gregers vocht met alle kracht die hij niet meer had, maar viel onherroepelijk in het appartement van de meisjes en kwam hard op de vloer terecht. Niet met een knal, maar met het doffe, beklagenswaardige geluid van een gekrompen oud mannenlichaam in een velours badjas.

Gregers probeerde kalm adem te halen. Had hij zijn heup gebroken? Wat zouden de mensen zeggen? Voor het eerst in jaren voelde hij de behoefte om te huilen. Hij deed zijn ogen stevig dicht en wachtte tot hij gevonden zou worden. De stilte daalde weer neer op de achtertrap.

Hij luisterde naar stemmen of haastig naderende voetstappen, maar er gebeurde niets. Toen er een paar minuten waren verstreken, deed hij zijn ogen open en probeerde zich te oriënteren. Aan het plafond hing een gloeilamp die hem verblindde. Toch onderscheidde hij witte muren, een plank met pannen en kruiden en een heleboel schoenen en laarzen bij de muur; hij was op een paar ervan terechtgekomen. Hij draaide zijn hoofd voorzichtig van de ene naar de andere kant om te voelen of hij iets had gebroken. Nee, met zijn nek was niets aan de hand. Hij balde zijn vuisten. Ja, die reageerden ook. Die rotschoenen! Gregers probeerde ze weg te schuiven om contact met de vloer te krijgen, maar ze weigerden van hun plaats te komen.

Hij hief zijn hand en zag het bloed; op de huid, op de vloer, op de muren. Overal was bloed.
Hij richtte zijn blik op de weerspannige schoenen. Het ongeruste gevoel in zijn maag groeide uit tot een verstikkende verlamming, die zich door zijn hele lichaam verspreidde. Uit de schoen, half onder zijn oude pijnlijke heupen, stak een naakt been, dat in een verwrongen lichaam eindigde. Het leek het been van een etalagepop, maar Gregers voelde de zachte huid onder zijn hand en wist beter. Hij hief zijn hand en zag het bloed; op de huid, op de vloer, op de muren. Overal was bloed.

Gregers’ hart fladderde als een parkiet die probeerde uit zijn kooi te ontsnappen. Hij was verlamd van angst en de paniek raasde door zijn machteloze lichaam. Nu ga ik dood, dacht hij. Hij wilde schreeuwen, maar de stem waarmee hij om hulp zou kunnen roepen, had hem jaren geleden al in de steek gelaten. Hij begon te huilen.

 1

Jeppe Kørner, moordonderzoeker bij de politie van Kopenhagen, gooide water in zijn gezicht en keek in de spiegel die aan de betegelde muur hing. In de spiegel boven de ene wastafel was zijn gezicht langgerekt, in de andere was het vreemd breed. Hij vergat altijd welke spiegel wat deed. Vandaag stond hij voor de langgerekte spiegel, waardoor zijn gezicht op De schreeuw van Munch leek. Dat klopte helemaal.

Misschien moest hij een gaaf litteken nemen dat bij de littekens in zijn binnenste paste.
Hij zag er moe uit en wist dat dat niet werd veroorzaakt door de spaarlampen. Het maffe, geblondeerde haar hielp ook niet. Hij had zich nooit moeten laten overhalen door zijn vriend Johannes. Verandering van spijs doet eten. Ha! Misschien moest hij het gewoon afscheren. Dan zou hij in elk geval op een politieagent lijken. Een door de scheiding getroffen smeris midden in een levenscrisis, net als in de boeken. Een klassieker. Dan koos hij een stamkroeg en nam hij een snelle auto en droeg hij de pijn als een signatuur op zijn voorhoofd. Misschien moest hij een gaaf litteken nemen dat bij de littekens in zijn binnenste paste.

Jeppe droogde zijn handen af aan een harde papieren handdoek, verplaatste zijn blik van de spiegel naar de vuilnisbak, verfrommelde de handdoek en mikte. Het natte papier raakte de vloer met een zachte plof. Juist, dacht hij. Hij bukte zich om de prop op te pakken, zo soepel als zijn pijnlijke rug dat toestond. Ik ben zo iemand die altijd mist en te gewetensvol is om de rotzooi te laten liggen. Hij duwde de deur van de toiletruimte open en liep door de gang naar zijn kantoor terwijl de zelfhaat door zijn lichaam stroomde.

Het hoofdbureau van politie in Kopenhagen, dat kortweg Gården wordt genoemd en dat vlak bij het altijd drukke Tivoli staat, is een indrukwekkend en mooi gebouw dat zijn omgeving autoriteit verleent met zijn driehoekige, neoclassicistische structuur. Het staat met zijn harde, afwijzende uiterlijk als een zelfverzekerd, zandkleurig blok van macht en rechtschapenheid midden in het Scandinavische centrum van ruimdenkendheid en dwaasheid en biedt een noodzakelijk tegengewicht aan de porno en de enorme alcoholconsumptie. Binnen de muren verzachten de ronde zuilengang en het Romeinse kunsthandwerk die indruk enigszins. De werkdagen van de politiewerknemers worden verfraaid door het mozaïek en de versleten terrazzovloeren waar ze zich overheen haasten; een herinnering aan de tijd waarin de werkomgeving moest passen bij de onverzettelijkheid van de politie. De afdeling voor Ernstige Misdrijven tegen Personen, waaronder de afdeling Moordzaken valt, bevindt zich nog in haar oorspronkelijke sombere vorm, met gewelfde plafonds en donkerrode muren met wandlampen. Het moderne meubilair, dat geslachtsloos tussen de muren met afbladderende verf staat, geeft een bij elkaar geraapte indruk die verwaarloosd en geforceerd overkomt.

Het kantoor dat Jeppe met zijn collega Anette Werner deelde was hier geen uitzondering op. De meubels waren van saai laminaat en beukenfineer, zonder enige ambitie om een prettige sfeer te verspreiden. Dat gold echter niet voor Anette, die met haar benen op het bureau op haar stoel naar achteren leunde en hardop lachte om iets wat plaatsvond op de mobiel die ze in haar hand hield.

‘Kørner, kom eens kijken! Dit is onbetaalbaar.’

Jeppe bleef in de deuropening staan. ‘Goedemorgen, Anette. Ik dacht dat je vandaag een cursus had?’

‘Zo gemakkelijk kom je niet van me af. De DNA-­cursus is aanstaande woensdag pas. Kom eens kijken, een dikke labrador probeert een bal te vangen maar rolt van de heuvel af en komt in het meer terecht.’ Ze startte het filmpje opnieuw en gebaarde grijnzend dat hij naar haar toe moest komen.

Jeppe aarzelde. Acht jaar een kantoor met haar delen en samenwerken had verbazingwekkend weinig kantjes afgeslepen. Desondanks eindigden de twee doorgaans als partners, als de pc – de politiecommissaris – de onderzoeksteams voor een nieuw onderzoek samenstelde. Ze konden blijkbaar iets samen, hoewel ze zelf moeite hadden om dat te zien. Alleen al de constellatie van hun namen als ze zich aan getuigen of familieleden moesten voorstellen, irriteerde Jeppe mateloos.

Hij vond haar een bulldozer, zij noemde hem een gevoelige sufferd.
Hij vond haar een bulldozer, zij noemde hem een gevoelige sufferd. Op goede dagen ruzieden ze als een oud echtpaar, op slechte dagen had hij zin om haar in de Øresund te smijten.

Vandaag was het een slechte dag.

‘Liever niet. Ik heb nooit veel met dierenhumor gehad.’

Jeppe ging aan zijn kant van het dubbele bureau zitten en negeerde de rollende ogen van zijn collega. Hij zette zijn computer aan en haalde zijn mobiel uit de zak van zijn windjack. Hij zag dat zijn moeder had gebeld, legde zijn telefoon ondersteboven op het bureau en schoof hem weg. Sinds zijn vader vorig jaar was overleden en Jeppes huwelijk een halfjaar geleden schipbreuk had geleden, was Jeppes moeder heel aanhankelijk geworden. Hij had moeite om haar duidelijk te maken dat haar opdringerige bezorgdheid hem niet bepaald hielp.

Anette onderdrukte een nieuwe lach en veegde met haar mouw over haar ogen. Jeppe zuchtte demonstratief. Hij had uitgekeken naar een dag alleen op kantoor; een dag waarop hij in alle rust kon werken aan de stapels op zijn bureau zonder de luidruchtige aanwezigheid van Anette.

Een nieuwe bulderende lach verscheurde de lucht. Jeppe wilde net protesteren toen de deur van het kantoor opengegooid werd. De pc stond met haar jas aan in de deuropening. Ze was een oudere vrouw met een vriendelijk gezicht dat geen recht deed aan haar professionalisme en enorme autoriteit. Op dit moment had ze een diepe frons op haar voorhoofd en een ernstige gezichtsuitdrukking, waardoor Anette meteen stopte met lachen en haar voeten van het bureau haalde. Ondanks de relatief platte hiërarchische structuur van de politie – na de hervormingen hadden de meeste rechercheurs de titel ‘hoofdagent’ gekregen en waren ze in principe gelijkgesteld – stond de discrete macht van de pc niet ter discussie.

‘In de Klosterstræde 12 is een jonge vrouw dood aangetroffen. Er zijn tekenen van een misdrijf. De centrale onderzoeksleider heeft daarnet gebeld. Het ziet er niet goed uit.’

Jeppe stond op. Hij had moeten weten dat het zo’n dag zou worden. ‘Wie is de gerechtsarts?’

‘Nyboe in hoogsteigen persoon. Hij is onderweg, net als de technisch rechercheurs.’

‘Zijn er getuigen?’ vroeg Anette, die ook opstond.

De pc zag nu pas dat Anette er ook was en keek haar verrast aan. ‘Werner, ik dacht dat jij vandaag op cursus was? Uitstekend, dan kunnen jullie er samen naartoe. Kørner, ik stel een team samen en jij leidt het onderzoek.’

Jeppe knikte met een overtuiging die hij niet voelde. Hij had geen team meer geleid sinds hij van zijn ziekteverlof terug was.

‘De oude man die het lijk heeft gevonden is naar het ziekenhuis gebracht, maar er is nog een bewoonster in het pand aanwezig, ene Esther de Laurenti. Begin bij haar, dan kunnen de technisch rechercheurs de plaats delict in de tussentijd veiligstellen.’

‘DeLorean? Net als de auto?’ Anette boerde discreet en liet de lucht uit haar mondhoek ontsnappen.

Jeppe liep naar de wapenkast en haalde zijn Heckler & Koch tevoorschijn.
Jeppe liep naar de wapenkast en haalde zijn Heckler & Koch tevoorschijn. Terwijl hij het dienstpistool in zijn heupriem stopte, hoorde hij de pc achter zich zuchten. ‘Ja, Werner, net als de auto. Je hebt helemaal gelijk.’

Esther gaf een klap op de wekker in een poging het inferno te stoppen waardoor haar hoofd dreigde te barsten. De overgang van droom naar werkelijkheid verliep moeizaam en ze kon het geluid van de bel, die al voor de derde keer ging, niet thuisbrengen. Haar twee mopshonden, Epistéme en Dóxa, blaften hysterisch, vol enthousiasme om hun territorium te verdedigen. Ze was op de sprei in slaap gevallen en had diepe vouwen van het kussen in haar gezicht. Sinds ze bijna een jaar geleden met pensioen was gegaan, had haar innerlijke avondmens de overhand gekregen en stond ze zelden voor tien uur op. De antieke messing klok met het herderspaartje erop, die van haar moeder was geweest, stond op vijf over halfnegen. Als het die verdomde postbode was, zou ze iets zwaars naar hem toe gooien. Het herderspaartje bijvoorbeeld.

Ze wikkelde de zijden sprei om zich heen en strompelde met een bonkend hoofd naar de voordeur. Had ze het pak rode wijn gisteravond leeggedronken? Het was in elk geval meer geweest dan de twee glazen die ze zichzelf in principe toestond als ze schreef. Ze keek naar het uitgeprinte manuscript en voelde de eeuwige verdeeldheid van een auteur tussen het verlangen naar en de afschuw van het schrijven. Haar lichaam deed pijn en schreeuwde om haar ochtendroutine: rekoefeningen, ademhalingsoefeningen en havermout met rozijnen. Misschien een pijnstiller, bij wijze van uitzondering. Esther schudde haar hoofd en tuurde door het kijkgat.

Op de overloop stonden een man en een vrouw die Esther niet herkende, maar ze had ook moeite om zich de honderden leerlingen voor de geest te halen die gedurende de negenendertig jaar die ze had lesgegeven in haar klassen hadden gezeten. Bovendien was ze er vrij zeker van dat de twee personen die voor haar deur stonden geen voormalige studenten literatuurwetenschappen waren. Ze leken niet op academici. De vrouw was lang, had brede schouders, droeg een iets te krap synthetisch colbert en had roze lippenstift op haar smalle lippen. Het blonde haar zat in een paardenstaart en haar huid leek te lijden onder overmatige zonaanbidding. De man was slank, had opvallend geel haar en had misschien charmant kunnen zijn als hij niet zo bleek en flets was geweest. Mormonen? Jehova’s getuigen?

Ze opende de deur. Epistéme en Dóxa jankten en maakten zich achter haar rug klaar voor de aanval. ‘Ik hoop dat jullie een bijzonder goede reden hebben om me wakker te maken.’

Ik ben bang dat we slecht nieuws voor u hebben.
Als ze gepikeerd waren over de manier waarop ze hen begroette, lieten ze dat op geen enkele manier merken. De man keek met een ernstige blik naar haar. ‘Esther de Laurenti? Wij zijn van de politie Kopenhagen. Mijn naam is Jeppe Kørner en dit is mijn collega, Anette Werner. Ik ben bang dat we slecht nieuws voor u hebben.’

Slecht nieuws. Esthers maag draaide om. Ze deed een stap naar achteren zodat de agenten binnen konden komen. De honden voelden de veranderde sfeer onmiddellijk en sjokten teleurgesteld jankend achter haar aan. ‘Kom binnen,’ zei ze met een schorre stem, waarna ze op de bank ging zitten.

‘Neem plaats.’

‘Bedankt,’ antwoordde de man, waarna hij met een wantrouwende boog om de mopshonden heen liep en op het puntje van een fauteuil ging zitten. De agente bleef in de deuropening staan en keek nieuwsgierig om zich heen.

‘Een uur geleden heeft de eigenaar van de koffiebar op de begane grond van het pand uw onderbuurman, Gregers Hermansen, gevonden. Hij had een hartaanval gehad. Hij is naar het ziekenhuis gebracht, waar hij nu behandeld wordt. Het is een geluk dat hij zo snel gevonden is, en voor zover wij weten is zijn toestand stabiel. Hij is in het appartement op de eerste verdieping gevallen.’

Esther tilde de cafetière met koffie van de vorige dag op en zette haar weer neer. ‘Dat was te verwachten. Gregers’ gezondheid laat al langere tijd te wensen over. Wat deed hij trouwens bij de meisjes?’

‘We hoopten eigenlijk dat u ons met die vraag kunt helpen.’ De politieagent verstrengelde zijn handen op zijn schoot en keek met een neutrale blik naar haar.

Esther legde de onhandige sprei op de chesterfieldbank, boven op stapels papieren, gebruikte papieren zakdoekjes en neergesmeten vesten. Die jonge mensen overleefden de aanblik van een oude vrouw in een nachtjapon waarschijnlijk wel.

‘Vertel eens, sinds wanneer verschijnt de politie als een oude man een hartaanval gekregen heeft?’ De politieagenten wisselden een blik die moeilijk te doorgronden was. De man schoof voorzichtig een stapel boeken opzij en ging iets rechterop zitten. ‘Hebt u gisteravond of vannacht iets ongewoons gehoord, mevrouw De Laurenti?’

Esther schudde haar hoofd. Ze vond het ten eerste vreselijk om ‘mevrouw’ genoemd te worden en had ten tweede niets anders gehoord dan de meditatieband met walvismuziek die ze als slaapmiddel gebruikte als de rode wijn niet voldoende was.

‘Hoe laat bent u gisteravond naar bed gegaan?’ Hij pauzeerde even en ging daarna verder. ‘Hebben er de afgelopen dagen ongewone activiteiten in het pand plaatsgevonden? Dat mag van alles zijn, wat u maar kunt bedenken.’ De blik van de politieagent was kalm maar dwingend.

Ik wil weten wat er aan de hand is voordat ik antwoord op je vragen geef!
Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Jullie jagen me uit bed en hebben jullie schoenen niet eens uitgetrokken! Ik zit verdomme in mijn nachtkleding en heb nog geen koffie gehad. Ik wil weten wat er aan de hand is voordat ik antwoord op je vragen geef!’ Esther perste haar lippen op elkaar.

De politieagent aarzelde even en knikte vervolgens. ‘Vanochtend vroeg heeft Gregers Hermansen het lijk van een jonge vrouw in het appartement op de eerste verdieping gevonden. We zijn nog bezig met het identificeren van het slachtoffer en het vaststellen van de doodsoorzaak, maar we weten dat het om een misdrijf gaat. Uw onderbuurman heeft een enorme schok te verwerken gekregen en is nog niet in staat om met ons te communiceren. We hopen dat u ons alles kunt vertellen over de diverse bewoners van het pand en wat er de afgelopen paar dagen in het trappenhuis is gebeurd.’

Esther voelde hoe de schok zich vanaf haar enkels via haar dijbenen en bekken naar haar borstkas verspreidde. Ze wist niet eens of ze nog in staat was om adem te halen. Er ging een langdurige koude rilling door haar heen waardoor haar hoofdhuid ineenkromp en het korte, met henna geverfde haar in haar nek overeind ging staan.

‘Wie is het? Is het een van de meisjes? Dat kan verdorie niet kloppen. In dit pand gaat niemand dood.’

Ze hoorde zelf hoe kinderlijk en ongecontroleerd het klonk. De vloer schommelde en ze moest de armleuning vastpakken om niet te vallen.

De politieman stak zijn hand uit en pakte haar arm beet.

‘Misschien is het inderdaad een goed idee om een kop koffie te drinken, mevrouw De Laurenti.’

De krokodilvogel

Op een vroege ochtend in het centrum van Kopenhagen loopt de gepensioneerde Gregers Hermansen voorzichtig de trap van zijn appartement af om zijn vuilniszak buiten te zetten. Op de begane grond klemt de deur een beetje. Gregers probeert de deur open te krijgen, maar struikelt en valt. Als hij weer bijkomt, ontdekt hij dat hij boven op het bebloede lichaam van een jonge vrouw ligt. Het is het begin van een nachtmerrie voor de bewoners van het appartementencomplex en eveneens voor rechercheurs Jeppe Kørner en zijn collega Anette Werner. Vooral omdat er al gauw wordt ontdekt dat een andere bewoner ... lees meer van het gebouw een thriller schrijft over de moord op een jonge vrouw in een appartementencomplex…

€ 12,50 €5,00