Het is weer donderdag en Joyce, Ibrahim en Ron hopen dat Elizabeth een nieuwe cold case voor hen heeft – een moordzaak die ze als amateurspeurders kunnen gaan oplossen. Maar Elizabeth heeft een brief ontvangen van haar voormalige echtgenoot Douglas. Hij werkt voor de Engelse inlichtingendienst en is op de vlucht  vanwege een akkeffietje met 20 miljoen pond aan gestolen diamanten.
Voordat de moordclub hem kan helpen wordt Douglas vermoord. De vier bejaarde speurneuzen zijn nu zelf het doelwit…

Lees hier het eerste hoofdstuk van De man die twee keer doodging van Richard Osman!

DEEL EEN

Je vrienden komen zeker op bezoek

1

De volgende donderdag…

‘Ik sprak met een vrouw in Ruskin Court die zei dat ze op dieet is,’ zegt Joyce, terwijl ze haar glas wijn leegdrinkt. ‘Ze is tweeëntachtig!’

‘Met een looprekje lijk je dik,’ zegt Ron. ‘Dat komt door die dunne poten.’

‘Waarom een dieet op je tweeëntachtigste?’ vraagt Joyce. ‘Wat voor kwaad doet een worstenbroodje? Ga je daar dood van? Nou, sluit maar aan in de rij.’

De moordclub (op donderdag) heeft zijn jongste bijeenkomst gehad. Deze week hebben ze gekeken naar het gesloten dossier over een tijdschriftenverkoper in Hastings die met een kruisboog een inbreker vermoordde. Hij was gearresteerd, maar toen de media zich in de zaak verdiepten, werd algemeen geoordeeld dat iemand met een kruisboog zijn winkel mag beschermen, alsjeblieft zeg. De man ging vrijuit, met opgeheven hoofd.

Pakweg een maand later had de politie ontdekt dat de inbreker een relatie had met de tienerdochter van de krantenverkoper, en de krantenverkoper zelf een flink strafblad wegens zware mishandeling, maar op dat moment was iedereen doorgegaan met ademhalen. Het was tenslotte 1975. Geen bewakingscamera’s en geen mens die ophef wilde maken.

‘Denk je dat een hond goed gezelschap zou zijn?’ vraagt Joyce. ‘Ik dacht erover óf een hond te kopen óf lid te worden van Instagram.’

‘Ik zou het je afraden,’ zegt Ibrahim.

‘Ach, jij zou alles afraden,’ zegt Ron.

‘In het algemeen, jazeker,’ beaamt Ibrahim.

‘Geen grote hond natuurlijk,’ zegt Joyce. ‘Ik heb geen stofzuiger voor een grote hond.’

Joyce, Ron, Ibrahim en Elizabeth zitten te eten in het restaurant midden in de Coopers Chase-gemeenschap. Op tafel: een fles rood en een fles wit. Het is ongeveer kwart voor twaalf.

‘Maar neem geen kleine hond, Joyce,’ zegt Ron. ‘Kleine honden zijn als kleine mannen: die moeten zich altijd bewijzen. Keffen de hele boel bij elkaar, blaffen naar auto’s.’

Joyce knikt. ‘Misschien een middelgrote hond dan? Elizabeth?’

‘Mmm, goed idee,’ antwoordt Elizabeth, hoewel ze niet echt luistert. Dat kon ook niet, na de brief die ze net had gekregen.

De grote lijnen ontgaan haar uiteraard niet. Elizabeth blijft altijd alert, want je weet nooit wat er op je pad komt. Ze heeft in de loop der jaren van alles gehoord. Een flard van een gesprek in een Berlijnse bar, een loslippige Russische zeeman met verlof aan wal in Tripoli. In dit geval, op een donderdag tussen de middag in een slaperig bejaardentehuis in Kent, lijkt het erop dat Joyce een hond wil, er is een discussie over formaten honden en Ibrahim heeft zijn twijfels. Maar zij is met haar gedachten elders.

De brief is door een onzichtbare hand onder Elizabeths deur door geschoven.

Lieve Elizabeth,

Ik vraag me af of je me nog kent? Misschien niet, maar zonder mijn eigen lof te verkondigen denk ik van wel.

Het leven heeft weer eens zijn wonderen verricht en bij het verhuizen ontdek ik deze week dat we momenteel buren zijn. Wat een eer voor mij, een dergelijk gezelschap! Je zult wel denken dat ze tegenwoordig ieder bejaard schorem toelaten.

Ik weet dat het al een poosje geleden is dat je me voor het laatst hebt gezien, maar het lijkt me geweldig om onze kennismaking na al die jaren te vernieuwen.

Vind je het leuk om wat te komen drinken op Ruskin Court 14? Een kleine housewarming? Zo ja, komt morgenmiddag drie uur je uit? Antwoorden hoeft niet, ik zit sowieso te wachten met een fles wijn.

Het zou echt leuk zijn je te zien. Zoveel om over bij te praten. Vreselijk veel water naar de zee en zo.

Ik hoop oprecht dat je me nog kent en hoop je morgen te zien.

Je oude vriend,
Marcus Carmichael

Elizabeth heeft er sindsdien over nagedacht.

De laatste keer dat ze Marcus Carmichael had gezien, was waarschijnlijk eind november 1981, een stikdonkere, ijskoude nacht bij Lambeth Bridge, de Theems bij eb, en haar adem die condenseerde in de ijskoude lucht. Ze waren met een team, allemaal specialisten, en Elizabeth had de leiding. Ze kwamen aan in een haveloos ogend wit Transit-busje, schijnbaar eigendom van ‘G. PROCTER: RAMEN, GOTEN, VOOR AL UW KLUSSEN’, maar vanbinnen perfect in orde, vol knoppen en schermen. Een jonge agent had een deel van de waterkant afgezet en het trottoir aan de Albert Embankment was niet toegankelijk.

Elizabeth en haar team liepen omlaag over een stenen trap, die bedekt was met dodelijk glibberig mos. Bij eb was er een lijk achtergebleven, dat bijna zittend tegen de dichtstbijzijnde stenen pilaar onder de brug lag. Alles was degelijk in orde, daar had Elizabeth voor gezorgd. Een van haar teamleden had de kleding onderzocht en de zakken van de zware overjas leeggehaald, een jonge vrouw uit Highgate had foto’s gemaakt en de dokter had de doodsverklaring opgesteld. Het was duidelijk dat de man verder stroomopwaarts in de Theems was gesprongen of geduwd. De keus daartussen was aan de lijkschouwer. Het zou allemaal door de een of ander in een rapport worden vermeld en Elizabeth zou simpelweg haar initialen onderaan toevoegen. Keurig netjes.

De reis terug omhoog over die gladde treden met het lijk op een militaire brancard kostte enige tijd. De jonge politieagent, die tot zijn grote genoegen te hulp was geroepen, viel en brak een enkel – daar zaten ze net op te wachten. Ze legden uit dat ze vooralsnog geen ambulance konden bellen, en hij vatte dat vrij positief op. Een paar maanden later kreeg hij ongegrond promotie, dus er werd geen blijvende schade aangericht.

Haar kleine eenheid bereikte uiteindelijk de kade en het lichaam werd in de witte Transit-bus geladen. ‘Alle soorten werkzaamheden.’

Het team verspreidde zich, behalve Elizabeth en de dokter, die in het busje bleven met het lijk, dat naar een mortuarium in Hampshire werd gereden. Ze had niet eerder met deze specifieke dokter gewerkt – breed postuur, rood gezicht, donkere, grijzende snor – maar het was een erg interessante man. Een man om te onthouden. Ze hadden gepraat over euthanasie en cricket totdat de dokter was ingedommeld.

Ibrahim betoogde met zijn wijnglas: ‘Ik ben bang dat ik je een hond sowieso zou afraden, Joyce, klein, middelmaat of groot. Op jouw moment in het leven.’

‘O, daar heb je hem,’ zegt Ron.

‘Een middelmaathond,’ zegt Ibrahim, ‘een terriër, of misschien een jack russell, zou een levensverwachting hebben van ongeveer veertien jaar.’

‘Volgens wie?’ vraagt Ron.

‘Volgens de Kennelclub, voor het geval je het met ze wilt bespreken, Ron. Zou je het met ze willen bespreken?’

‘Nee, je hebt gelijk.’

‘Goed, Joyce,’ vervolgt Ibrahim, ‘je bent zevenenzeventig jaar?’

Joyce knikt: ‘Volgend jaar achtenzeventig.’

‘Nou, dat zit er wel in, ja,’ beaamt Ibrahim. ‘Dus op zevenenzeventigjarige leeftijd moeten we even kijken naar je levensverwachting.’

‘O ja!’ zegt Joyce. ‘Dat soort dingen vind ik leuk. Ik heb mijn tarot al eens laten leggen op de pier. Ze zei dat ik geld zou erven.’

‘We moeten specifiek kijken naar de kans dat je levensverwachting die van een middelgrote hond overtreft.’

‘Het is mij een raadsel waarom je nooit getrouwd bent, ouwe jongen,’ zegt Ron tegen Ibrahim, en hij pakt de fles witte wijn uit de koeler op tafel. ‘Met die zilveren tong van jou. Iemand bijvullen?’

‘Graag, Ron,’ zegt Joyce. ‘Vul hem maar tot de rand zodat je het niet nog eens hoeft te doen.’

Ibrahim gaat verder. ‘Een vrouw van zevenenzeventig heeft een kans van eenenvijftig procent dat ze nog vijftien jaar leeft.’

‘Dat is een opsteker,’ zegt Joyce. ‘Ik heb trouwens geen erfenis gekregen.’

‘Dus als je nu een hond zou nemen, Joyce, zou je die dan overleven? Dat is de vraag.’

‘Ik zou een hond overleven uit pure wrok,’ zegt Ron. ‘We zouden gewoon in tegenoverliggende hoeken van de kamer naar elkaar zitten kijken en zien wie het eerst bezweek. Nou, ik niet. Net als toen we onderhandelden met British Leyland in achtenzeventig. Zodra een van hen als eerste naar de wc ging, wist ik dat we ze hadden.’ Ron giet meer wijn achterover. ‘Nooit als eerste naar de wc gaan. Desnoods leg je er een knoop in.’

‘De waarheid is, Joyce,’ zegt Ibrahim. ‘Misschien wel, en misschien niet. Eenenvijftig procent. Het is kop of munt, en ik geloof niet dat het dat risico waard is. Je mag nooit eerder sterven dan je hond.’

‘En is dat een oud Egyptisch gezegde, of de uitspraak van een oude psychiater?’ vraagt Joyce. ‘Of iets wat je net hebt verzonnen?’

Ibrahim kantelt zijn glas weer in de richting van Joyce, een teken dat er nog meer wijsheid komt. ‘Je moet natuurlijk vóór je kinderen sterven, want je hebt ze geleerd zonder jou te leven. Maar je hond niet. Je leert je hond alleen om bij jou te leven.’

‘Nou, dat is zeker stof tot nadenken, Ibrahim; dank je wel,’ zegt Joyce. ‘Misschien een tikkeltje ongevoelig. Vind je niet, Elizabeth?’

Elizabeth hoort het wel, maar haar gedachten zijn nog steeds achter in het snel rijdende Transit-busje, met het lijk en de besnorde dokter. Niet de enige gelegenheid van die soort in Elizabeths loopbaan, maar ongebruikelijk genoeg om gedenkwaardig te zijn – iedereen die Marcus Carmichael kende, zou dat geweten hebben.

‘Wees sterker dan het systeem van Ibrahim,’ zegt Elizabeth. ‘Koop een hond die al oud is.’

En nu was Carmichael hier weer, jaren later. Waarnaar op zoek? Een vriendelijk babbeltje? Gezellig herinneringen ophalen bij een open haard? Wie weet.

Hun rekening wordt naar het tafeltje gebracht door een nieuw lid van het bedienend personeel. Haar naam is Poppy en ze heeft een tatoeage van een madeliefje op haar onderarm. Poppy is nu al bijna twee weken in het restaurant en tot nog toe waren de beoordelingen niet echt positief.

‘Je hebt ons tafel twaalf gebracht, Poppy,’ zegt Ron.

Poppy knikt. ‘O ja, dat is… stom van mij… welke tafel is dit?’

‘Vijftien,’ zegt Ron. ‘Dat kun je zien aan het grote getal vijftien dat op de kaars staat.’

‘Sorry,’ zegt Poppy. ‘Je moet het eten onthouden, en het eten dragen, en dan heb je nog de nummers. Ik krijg het uiteindelijk wel onder de knie, hoor.’ Ze loopt terug naar de keuken.

‘Ze bedoelt het heel goed,’ zegt Ibrahim. ‘Maar is niet geschikt voor deze rol.’

‘Ze heeft wel mooie nagels,’ zegt Joyce. ‘Onberispelijk. Onberispelijk, nietwaar Elizabeth?’

Elizabeth knikt. ‘Onberispelijk.’ Niet het enige wat ze heeft opgemerkt over Poppy, die uit het niets lijkt te zijn gekomen, met haar nagels en haar onhandigheid als serveerster. Maar vooralsnog heeft ze andere dingen aan haar hoofd, en het mysterie van Poppy kan nog wel een dagje wachten.

Ze neemt in haar hoofd de tekst van de brief nog een keer door. Ik vraag me af of je me nog kent? Vreselijk veel water naar de zee…

Kende Elizabeth Marcus Carmichael nog? Wat een belachelijke vraag. Ze had het dode lichaam van Marcus Camichael bij laagwater tegen een Theems-brug aangetroffen. Ze had geholpen dat lichaam in het holst van de nacht die gladde stenen trap op te dragen. Ze had op decimeters afstand van zijn lijk gezeten in een wit Transit-busje dat reclame maakte voor een glazenwasser. Ze had het nieuws van zijn dood aan zijn jonge vrouw gebracht en bij zijn begrafenis naast het graf gestaan, als een passend teken van respect.

Dus ja, Elizabeth herinnert zich Marcus Carmichael heel goed. Maar ze moet hoognodig terug naar de kamer. Eén ding tegelijk.

Elizabeth pakt de witte wijn. ‘Ibrahim, niet alles draait om cijfers. Ron, jij zou lang voor de hond doodgaan, de levensverwachting van mannen is veel lager dan die van vrouwen en je weet wat je huisarts heeft gezegd over je bloedsuikerspiegel. En Joyce, we weten allebei dat je al een besluit hebt genomen. Je krijgt een asielhond. Hij zit nu ergens helemaal alleen met grote ogen op jou te wachten. Je zult machteloos staan, en bovendien zal het leuk zijn voor ons allemaal, dus laten we maar stoppen erover te praten.’

Klus geklaard.

‘En Instagram dan?’ vraagt Joyce.

‘Ik weet niet eens wat dat is, dus ga je gang,’ zegt Elizabeth, en ze drinkt haar glas leeg.

Een uitnodiging van een dode? Bij nader inzien zal ze die aannemen.

De man die twee keer doodging

Het is weer donderdag, en de vier bejaarde leden van de moordclub verzamelen zich in het restaurant van hun verzorgingstehuis. Terwijl de flessen wijn op tafel komen hopen Joyce, Ibrahim en Ron dat Elizabeth een nieuwe cold case voor hen heeft – een moordzaak die ze als amateurspeurders kunnen gaan oplossen. Elizabeth is er echter met haar hoofd niet bij. Ze heeft een brief ontvangen van haar voormalige echtgenoot Douglas. Hij werkt voor de Engelse inlichtingendienst en is op de vlucht voor de maffia, vanwege een akkefietje met 20 miljoen pond aan gestolen diamanten
Voordat de moordclub hem ... lees meer kan helpen wordt Douglas vermoord. De vier bejaarde speurneuzen zijn nu zelf het doelwit. Slagen ze erin de diamanten op te sporen voordat de moordenaar hen uit de weg laat ruimen?

€ 20,99

Richard Osman

Richard Osman is presentator van populaire programma’s op de BBC. De moordclub (op donderdag) was zijn debuut en het bestverkochte boek van Engeland in 2020. Ook het vervolg, De man die twee keer doodging, was zeer succesvol, en van beide boeken zijn inmiddels wereldwijd miljoenen exemplaren verkocht. Auteursfoto (c) Ray Burmiston