Al zeventigduizend jaar loopt de mens rond op deze planeet en we timmeren énorm aan de weg. Kunst, wetenschap, cultuur en handel; we maken de mooiste dingen en we planten ons voort als gekken – op deze aardbol zijn wij duidelijke winnaars. Maar als we zo tof zijn, waarom maken we er dan telkens zo’n teringzooi van?

Was het wel zo’n goed idee van de Engelsman Thomas Austin om in 1859 vierentwintig schattige konijntjes mee te nemen naar Australië? Hoe gek was Mao eigenlijk toen hij besloot om alle mussen uit China te verjagen? En hoe maf waren de Sovjet-ingenieurs toen ze hun mouwen opstroopten om, als spelende kinderen aan het strand, een paar rivieren om te leggen, waardoor complete meren opdroogden?

In De mens neemt Tom Phillips ons mee op een wervelende reis langs de meest geweldige en catastrofale fuck-ups van onze geschiedenis. Een frisse en tamelijk relativerende kijk op het meest succesvolle wezen op onze aarde.

Lees hier alvast de eerste pagina’s van het vermakelijke boek van Tom Phillips.

Voorwoord

De geboorte van de Fuck-up

Lang, lang geleden, toen de zon op een dag opging boven de weidse rivierdalen en vlakten van Ethiopië, hing een jonge mensaap wat rond in een boom.

Wat ze die dag precies dacht of deed zullen we wel nooit weten. Waarschijnlijk zat ze te bedenken hoe ze iets te eten kon vinden, of een partner, of misschien tuurde ze nieuwsgierig naar de boom ernaast om te kijken of dat een betere boom was. Ze wist hoe dan ook niet dat de gebeurtenissen van die dag haar het beroemdste lid van haar soort zouden maken en zelfs als je haar dat op de een of andere manier kon vertellen, dan nog zou het concept ‘roem’ niets voor haar betekenen. Ze wist ook niet dat ze in Ethiopië zat, want dit alles gebeurde miljoenen jaren voordat iemand op het lumineuze idee kwam om lijnen op een kaart te tekenen en de aldus ontstane vormen namen te geven waar we oorlogen om konden voeren.

Zij en haar familie waren ietsje anders dan de andere apen die indertijd leefden, want er was iets ongewoons aan de hand met hun heupen en benen, waardoor ze die op een nieuwe manier konden bewegen. Deze apen begonnen uit de bomen te komen en rechtop over de savanne te lopen, wat een verandering was die uiteindelijk zou leiden tot jou en mij en alle andere mensen op deze planeet. De aap in kwestie wist het zelf niet, maar ze leefde rond het begin van een van de opmerkelijkste verhalen aller tijden. Hier begon de mensheid aan haar grote reis door de geschiedenis.

Toen viel ze uit de boom en was op slag dood.
Toen viel ze uit de boom en was op slag dood.

Pak ’m beet 3,2 miljoen jaar later zou een andere groep mensapen – deels inmiddels in het bezit van een doctorstitel – haar gefossiliseerde botten opgraven. Omdat dit in de jaren zestig gebeurde en ze op dat moment luisterden naar een populair liedje van een groep tamelijk stonede Liverpoolers, besloten ze haar Lucy te noemen. Ze was een gloednieuwe soort – de soort die we nu Australopithecus afarensis noemen – en ze werd ingehaald als de ‘missing link’ tussen mensen en apen. De ontdekking van Lucy was een wereldsensatie van de eerste orde: ze werd een begrip, haar skelet toerde jarenlang door de vs en ze is nu de belangrijkste attractie van het Nationaal Museum in Addis Abeba.

Toch kennen we haar alleen omdat ze haar leven, grof gezegd, stevig heeft verkloot door domweg uit een boom te lazeren. Wat achteraf beschouwd een behoorlijk duidelijke norm stelde voor de rest van de geschiedenis.

Dit is een boek over mensen en ons opmerkelijke vermogen om van alles en nog wat te verkloten. Over de reden dat er voor elke prestatie waar we als soort trots op mogen zijn (kunst, wetenschap, cafés) altijd iets anders is waarbij je alleen maar vol verbijstering en wanhoop je hoofd kunt schudden (oorlog, vervuiling, die trieste cafés op vliegvelden).

Het is lang niet ondenkbaar dat je – ongeacht je persoonlijke opvattingen of je politieke overtuiging – onlangs nog naar de toestand in de wereld hebt gekeken met de gedachte: o shit, wat hebben we aangericht?

Dit boek is bedoeld om een klein, hol greintje troost te bieden: maak je geen zorgen, we zijn altijd al zo geweest. En we zijn er nog steeds!

(Toegegeven, op het moment dat ik dit schrijf moet het nucleaire topoverleg tussen Donald Trump en Kim Jong Un nog plaatsvinden, over een paar weken, al weten we nog niet of het überhaupt zal doorgaan en of het een beetje goed zal verlopen. Helaas ligt mijn deadline voor het moment waarop we te weten komen of we er met zijn allen aangaan. Ik ga er voor het gemak maar van uit dat we het – als je dit boek daadwerkelijk zit te lezen – in elk geval tot eind juli hebben gehaald.)

Er zijn allerlei boeken over de schitterendste prestaties van de mensheid, de grote leiders, de geniale uitvinders, de ontembare menselijke geest. Er zijn ook veel boeken over de fouten die we hebben gemaakt, zowel individueel als met zijn allen. Maar er zijn er niet zoveel waarin beschreven wordt hoe we keer op keer op rampzalige wijze de fout in blijven gaan.

Op een manier waar het universum erg veel lol aan lijkt te beleven.
Ironisch genoeg – op een manier waar het universum erg veel lol aan lijkt te beleven – zijn de redenen dat we het zo monumentaal kunnen verkloten vaak precies dezelfde dingen die ons onderscheiden van onze mededieren en ons in staat stellen tot grootse dingen. Mensen zien patronen in de wereld, we kunnen daarover communiceren met anderen en we hebben het vermogen om toekomsten voor ons te zien die nog niet bestaan. We kunnen bedenken dat we alleen maar dít hoeven te veranderen om dát te laten gebeuren, waarna de wereld weer een stukje beter zal worden.

Het enige probleem is dat we… nou ja, dat we helemaal niet zo goed zijn in dat soort dingen. Een eerlijk overzicht van de door de mensheid geleverde prestaties op dat vlak zou lezen als een spijkerhard functioneringsverslag van een baas die een gruwelijke hekel aan je heeft. We zien patronen waar ze niet zijn. Onze communicatievaardigheden zijn soms, ahum, niet optimaal. En we hebben een ronduit armzalige staat van dienst als het gaat om het besef dat het veranderen van ‘dít’ ook zal leiden tot ‘iets anders’ en ‘nog iets anders wat nog veel erger is’ en ‘o help, nu gebeurt dít ook nog en hoe houden we dat in godsnaam tegen?’

Hoe hoog de mensheid ook oprijst en hoeveel uitdagingen we ook het hoofd bieden, de grote rampen liggen altijd op de loer. Om er een historisch voorbeeld bij te pakken: het ene moment ben je Sigurd de Machtige (een negende-eeuwse Noorse hertog van Orkney) en keer je triomfantelijk terug van een veldslag met het afgehakte hoofd van je gedode vijand, Máel Brigte Slagtand, dat aan je zadel bungelt.

Het volgende moment ben je… tja, dan ben je Sigurd de Machtige die een paar dagen later sterft aan een infectie, opgelopen toen de uitstekende voortand van de onthoofde Máel Brigte de Slagtand je been schampte toen je triomfantelijk huiswaarts reed.

Hoogmoed, en de onvermijdelijke val die daarna komt, is het belangrijkste thema van dit boek.
Je leest het goed: Sigurd de Machtige is de militaire geschiedenis in gegaan doordat hij werd gedood door een vijand die hij uren geleden al had onthoofd. Wat ons iets heel belangrijks leert over (a) hoogmoed en (b) hoe belangrijk het is om vijanden te kiezen die eersteklas tandheelkundige zorg hebben genoten. Hoogmoed, en de onvermijdelijke val die daarna komt, is het belangrijkste thema van dit boek. Liefhebbers van historische verhandelingen over tandheelkunde kunnen echter bedrogen uitkomen.

(Het is ook de moeite waard om te vermelden dat Sigurd de Machtige en Máel Brigte alleen vochten omdat Sigurd Máel had uitgedaagd voor een gevecht van veertig tegen veertig. Máel Brigte stemde toe, waarop Sigurd kwam opdagen met tachtig soldaten. Mogelijk leert Sigurds verhaal ons dus ook hoe belangrijk het is om geen totale klootzak te zijn, wat grappig genoeg ook een thema is dat hier en daar terugkomt in dit boek.)

Sigurd is nog maar een van de vele onfortuinlijke zielen die we vooral kennen dankzij hun nederlagen en minder door hun overwinningen. In de komende tien hoofdstukken gaan we de hele menselijke geschiedenis af en de hele catalogus van menselijke miskleunen. Een korte waarschuwing vooraf: als je geen speciaal genoegen beleeft aan leedvermaak, is dit misschien een goed moment om dit boek weg te leggen.

Het verhaal over de menselijke vooruitgang begint met ons denkvermogen en onze creatieve vermogens. Die vormen het grote onderscheid tussen de mens en andere dieren, maar zorgen er tegelijk voor dat we regelmatig enorm op onze bek gaan. In het eerste hoofdstuk van dit boek, Waarom je hersenen debiel zijn, bekijken we hoe anders onze voorzaten dachten, waarna we zullen zien hoe ons denkvermogen ons bij onze pogingen om iets van de wereld te begrijpen misleidde en verzaakte, wat leidde tot alle gruwelijke vergissingen die we hebben gemaakt.

Hé, wat is het ergste wat er kan gebeuren als we deze rivier omleiden?
In het tweede hoofdstuk, Leuk milieu hebt u daar, volgen we de mensheid naar de opkomst van de landbouw, het punt waarop we de wereld om ons heen begonnen te manipuleren, en zien we dat we regelmatig een enorme puinhoop van onze leefomgeving maken, met dank aan ons onuitputtelijke vermogen om niet goed door te denken bij vragen als: hé, wat is het ergste wat er kan gebeuren als we deze rivier omleiden?

Daarna gaan we in op onze altijd even onhandige pogingen om de natuur te bedwingen in het hoofdstuk Het leven vindt er altijd iets op, waarin we onder andere zullen zien hoe Voorzitter Mao en een zonderlinge Shakespearefan min of meer dezelfde ramp teweegbrachten door een radicale onderschatting van de diersoort die we vogels noemen.

Naarmate de vroegste mensenmaatschappijen zich ontwikkelden en ingewikkelder werden, werd duidelijk dat we iemand nodig hadden die de beslissingen kon nemen. In het vierde hoofdstuk, Volg de leider, kijken we naar een paar van de aller-allerslechtste niet-gekozen personen die dat baantje ooit hebben gehad; in hoofdstuk 5, De macht aan het volk, zullen we een blik werpen op de democratie, om te kijken of die het beter doet.

We zijn er altijd al goed in geweest om de wereld om ons heen te veranderen, maar het menselijke potentieel voor volstrekte achterlijkheid werd pas echt serieus gerealiseerd toen we de hele wereld over gingen reizen en verschillende beschavingen met elkaar in contact kwamen. Toen kregen we pas echt de kans om los te gaan en er een enorme, rampzalige puinhoop van te maken.

In hoofdstuk 6, ‘War. Huh. What is it good for?’, zullen we zien dat de mens een lange geschiedenis heeft op het gebied van zinloos geweld en bekijken we een paar oerstomme dingen die als gevolg daarvan zijn gebeurd – waaronder het leger dat een veldslag wist te verliezen waarvoor de tegenstander niet eens kwam opdagen, en manieren om je perfect gecoördineerde aanvalsplannen in het honderd te sturen door even te vergeten dat er zoiets bestaat als tijdzones.

We zullen ontdekken (spoiler alert!) dat kolonialisme iets afschuwelijks was.
We gaan het onbekende tegemoet met de heldhaftige figuren uit de eeuw van de ontdekkingsreizigers in hoofdstuk 7, Een supergezellig koloniaal feestje, waarin we zullen ontdekken (spoiler alert!) dat kolonialisme iets afschuwelijks was.

Hoofdstuk 8, Diplomatie voor dummy’s en/of zittende presidenten, leert ons hoe je – heel belangrijk! – een beetje tactisch omgaat met contacten tussen verschillende culturen en zullen we zien hoe de sjah van het Chorasmische rijk misschien wel de allerslechtste politieke beslissing aller tijden nam. (Er werden baarden bij in brand gestoken.)

De laatste eeuwen heeft de wetenschappelijke en technologische vooruitgang een tijdperk ingeluid van ongekende innovatie, razendsnelle verandering en interessante manieren om als mensheid enorm te falen. Daar gaat het over in hoofdstuk 9, De technologische snelkookpan, waarin we zullen zien dat de wetenschap het niet altijd bij het rechte eind heeft – zoals in het geval van de mysterieuze straling die alleen Fransen konden zien en de man die niet één, maar twee van de meest rampzalige vergissingen van de twintigste eeuw maakte.

Tegenwoordig volgen de veranderingen elkaar in zo’n rap tempo op dat de moderne wereld behoorlijk verwarrend kan zijn. In hoofdstuk 10, Een korte geschiedenis van onze blinde vlekken, kijken we terug op de frequentie waarmee we allerlei akelige dingen gewoon niet hebben zien aankomen.

Tot slot gaan we in het hoofdstuk En nu de toekomst verkloten?, met alles wat we inmiddels weten, in op de vraag wat de komende paar eeuwen aan menselijke domheid zullen opleveren en zullen we moeten concluderen dat we waarschijnlijk gevangen komen te zitten in een ruimtegevangenis die is opgebouwd uit ons eigen vuilnis.

Dit is een boek over geschiedenis en over de plank misslaan, dus uiteraard is het ook de moeite waard om erop te wijzen dat we heel, héél vaak de plank misslaan als het om geschiedenis gaat.

Het probleem is dat de geschiedenis een glibberig iets is: niemand heeft ooit de moeite genomen om het meeste wat er is gebeurd op te schrijven en veel mensen die wél dingen hebben opgeschreven, zaten er misschien naast, of ze waren stapelgek, of ze logen, of ze waren ontzettend racistisch (en vaak is het een combinatie van al die dingen). We kennen het verhaal over Sigurd de Machtige omdat het in twee documenten voorkomt, namelijk de saga van Heimskringla en die van Orkneyinga. Maar hoe weten we of die verhalen kloppen? Kunnen we er honderd procent zeker van zijn dat er geen sprake is van een of andere hilarische Oud-Noorse grap die we gewoon niet snappen?

Nee. Niet echt, ondanks het geweldige werk dat wordt verzet door historici en archeologen en deskundigen op tientallen andere terreinen. Het aantal dingen dat we zeker weten is behoorlijk klein vergeleken bij het aantal dingen waarvan we weten dat we ze niet weten. Het aantal dingen waarvan we niet eens weten dat we ze niet weten is waarschijnlijk nog veel groter, maar helaas weten we dat niet zeker.

Ik hoop maar dat ik het niet verkloot.
Wat ik maar wil zeggen is dit: de kans dat dit boek over fuck-ups geen enkele fuck-up bevat is eerlijk gezegd miniem. Waar onzekerheid bestaat, zal ik proberen duidelijk te maken wat we redelijk zeker weten en wat de dingen zijn waarnaar we alleen maar – met beleid – kunnen gissen. Ik heb geprobeerd verhalen te vermijden die te mooi zijn om waar te zijn, de apocriefe verhalen en smeuïge historische anekdotes die almaar groter en mooier lijken te worden naarmate ze vaker worden verteld. Ik hoop maar dat ik het niet verkloot.

Wat ons terugbrengt bij Lucy, die 3,2 miljoen jaar geleden uit haar boom viel. Hoe weten we dat ze uit die boom viel? Welnu, in 2016 publiceerde een groep onderzoekers uit de VS en Ethiopië een artikel in Nature, het meest toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift ter wereld. Ze hadden CT-scans gemaakt van Lucy’s fossiele botten en die in 3D in kaart gebracht om haar skelet te reconstrueren. Daarbij ontdekten ze dat de breuken in haar botten van het soort waren dat bij levende mensen voorkomt en dat de breuken nooit waren genezen, wat suggereert dat ze nog in leven was toen ze haar botten brak, maar kort daarop overleed. Er werden een stuk of wat orthopedische chirurgen geraadpleegd, die allemaal hetzelfde zeiden, namelijk: dit het type botbreuken dat je ziet bij patiënten die van iets hoogs zijn gevallen. De breuk in haar arm suggereert dat ze die heeft uitgestoken in een poging haar val te breken. Uit geologisch onderzoek was bekend dat het gebied waar Lucy leefde vlak en bosrijk was, vlak bij een riviertje, zonder kliffen of rotsen waar ze af kon vallen. Hun conclusie? Lucy is uit een boom gevallen.

Hun conclusie?
Het is een opmerkelijk staaltje wetenschap en het werd goed ontvangen door veel andere deskundigen. Het enige probleem is dat een paar andere experts – onder wie Donald Johanson, de man die Lucy had ontdekt – niet overtuigd waren en in wezen zeiden: ‘Nee, man, haar botten waren gewoon gebroken omdat dat nu eenmaal met botten gebeurt als ze 3,2 miljoen jaar onder de grond liggen.’ (Ik parafraseer een beetje.)

Dus… Is Lucy echt uit een boom gevallen? Misschien wel. Waarschijnlijk wel, zelfs. In meerdere opzichten is dat het hele punt van dit boek: zelfs met zo’n ongelooflijk staaltje wetenschappelijke deductie kun je nog steeds uitkomen op iets wat niet klopt. Je kunt wereldwijd als expert gelden in je vakgebied en de beste prestatie van je carrière leveren, een baanbrekend onderzoek dat wordt gepubliceerd in ’s werelds meest prestigieuze tijdschrift, op basis van verbijsterende vorderingen op het  gebied van paleontologie, natuurkunde, informatica, geneeskunde, forensische wetenschap en geologie, om ons een ongeëvenaard inkijkje te geven in een tijd die al miljoenen jaren achter ons ligt… en dan nog loop je het risico dat iemand zal roepen: ‘Haha, mispoes!’

Net als je denkt dat je alles op een rijtje hebt, slaat het alomtegenwoordige spookbeeld van de fuck-up toe.

Denk maar aan Sigurd de Machtige.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Tom Phillips

Tom Phillips studeerde archeologie, antropologie en geschiedenis aan de universiteit van Cambridge. Hij is werkzaam als journalist, factchecker en cabaretier.