Fatima Farheen Mirza vertelt in Een plek voor ons een hartverscheurend verhaal van een Indiaas-Amerikaans familie die geconfronteerd wordt met hun verleden. De ouders zoeken naar de juiste balans tussen discipline en geduld bij het overbrengen van hun tradities en geloof aan hun kinderen. De kinderen proberen juist hun eigen pad te bewandelen, waarbij ze moeten manoeuvreren tussen hun eigen dromen en de verlangens van hun ouders.

In Amerika werd Een plek voor ons  meteen een New York Times-bestseller. Vanaf 19 februari is de debuutroman van Fatima Farheen Mirza ook in het Nederlands verkrijgbaar. Nieuwsgierig? Begin hieronder direct met lezen!

 

‘Een schitterend, hartverwarmend verhaal van een Indiaas-Amerikaanse familie, gevangen tussen twee culturen.’ – Sarah Jessica Parker

‘Een gelaagd, gevoelig familieverhaal.’ – The New York Times

‘Mirza weet precies de subtiele manieren te vatten waarop broers, zussen en ouders strijden om elkaars genegenheid.’ – The New Yorker

‘Prachtig, intiem, teder. Zo levendig dat de personages leven en ademen.’ – Rachel Joyce, auteur van De onwaarschijnlijke reis van Harold Fry

Deel I

Terwijl Amar zag hoe de zaal zich vulde met gasten die het huwelijk van zijn zus kwamen bijwonen, beloofde hij zichzelf dat hij zou blijven. Het was zijn plicht hen te begroeten. Een simpele taak en iets wat hij goed kon, vond hij zelf; hij was trots als hij naar voren stapte om de mannen de hand te schudden of om die hand op zijn hart te leggen om de vrouwen eer te bewijzen. Hij had niet verwacht dat zijn eigen glimlach die van de mensen die blij leken hem te zien zou weerspiegelen. Wat hij ook niet had voorzien, was hoe ontzettend prettig het was om hun vertrouwde gezichten weer te zien. Het was toch al drie jaar geleden. Als zijn zus hem niet had gebeld, had hij er misschien nog jaren overheen laten gaan voor hij de moed had gevat om terug te keren.

Als ze hem zouden vragen waar hij al die tijd was geweest en hoe het met hem ging, wat moest hij dan zeggen?
Hij raakte zijn das aan om te controleren of die netjes in het midden hing. Hij streek zijn haar glad, alsof een verdwaalde lok al aandacht zou trekken, hem zou verraden. Een oude vriend van de familie riep zijn naam en omhelsde hem. Als ze hem zouden vragen waar hij al die tijd was geweest en hoe het met hem ging, wat moest hij dan zeggen? De tonen van de shenai kondigden het begin van Hadia’s huwelijksceremonie aan, en plotseling kwam de hele zaal tot leven. Daar, onder de gouden gloed van de kroonluchters en omringd door de felle kleuren van de jurken van de dames, dacht Amar dat hij er misschien goed aan had gedaan te komen. Hij zou hen er allemaal van overtuigen – de bekende gezichten, zijn moeder, die hem, dat kon hij voelen, in de gaten hield terwijl 14 ze rondliep, zijn vader, die afstand hield – hij zou zichzelf ervan overtuigen dat hij daar thuishoorde, dat hij dat pak kon dragen en die rol kon spelen, kon zijn wie hij was geweest, en dat hij vanavond de rol van broer van de bruid op zich kon nemen.

*

Het was Hadia’s beslissing geweest om hem uit te nodigen. Ze keek naar hoe haar zus Huda zich aankleedde en hoopte dat het geen vergissing was. Die ochtend was Hadia wakker geworden met haar broer in haar hoofd, en ze had zichzelf de hele dag gedwongen te denken aan de dingen waar andere bruiden waarschijnlijk aan dachten: dat ze voortaan de woorden ‘mijn man’ moest gebruiken als ze het over Tariq had, dat na jaren zich afvragen of het ooit zover zou komen met hen, het moment toch daar was. Wat ze nooit voor mogelijk had durven houden voor zichzelf, zou nu gebeuren: ze zou trouwen met een man die ze zelf had uitgekozen.

Amar was gekomen, zoals ze had gehoopt. Maar toen ze schrok omdat hij op de stoep stond, realiseerde ze zich dat ze nooit had gedacht dat hij echt zou komen. Er waren drie jaar voorbijgegaan zonder dat hij iets van zich had laten horen. De dag dat ze tegen haar ouders zei dat ze hem zou uitnodigen, had ze het zichzelf niet toegestaan te bidden: God, alstublieft, zorg ervoor dat hij komt. Ze bad alleen: God, alstublieft, laat mijn vader mij dit niet verbieden. Ze had haar woorden geoefend tot ze die zo rustig en vol zelfvertrouwen kon brengen dat iedere toeschouwer zou denken dat zij zo’n vrouw was die moeiteloos haar wensen kenbaar maakte.

Huda was klaar met het opbrengen van haar lippenstift en ze maakte de speld van haar zilverkleurige hidjab vast. Ze zag er prachtig uit in haar met zilveren kraaltjes bestikte donkerblauwe sari, dezelfde sari die een handjevol van Hadia’s beste 15 vriendinnen zou dragen. Haar zus toonde een enthousiasme dat Hadia zelf niet kon opbrengen.

Hou jij hem vanavond een beetje in de gaten?
‘Hou jij hem vanavond een beetje in de gaten?’ vroeg Hadia.

Huda hield haar arm op om de rij zilveren armbanden over haar pols te laten glijden. Ze vielen stuk voor stuk rinkelend op hun plek. Toen draaide ze zich weg van de spiegel en keek Hadia aan.

‘Waarom heb je hem gebeld als je eigenlijk niet wilde dat hij kwam?’

Hadia bestudeerde haar met donkere henna bedekte handen. Ze drukte haar nagels in haar arm.

‘Het is mijn trouwdag.’

Een voor de hand liggende verklaring, maar het was ook waar. Het deed er niet toe dat ze al jaren niets van haar broer had gehoord, ze kon zich deze dag niet voorstellen zonder hem. Maar na de opluchting om Amar te zien kwam die oude schaduw van bezorgdheid om hem.

‘Zou je willen vragen of hij hier komt?’ vroeg Hadia. ‘En als hij er dan is, geef je ons dan even een moment alleen?’

Pas daarna keek ze Huda aan. En al leek Huda heel even gekwetst, ze durfde Hadia niet te vragen om te mogen delen in dat waar ze, altijd al, buiten gehouden werd.

*

Ze liep met rechte rug en had het gevoel dat dit niet alleen haar dochters feest was, maar ook dat van haar.
Terwijl ze tussen de gasten door schreed en hier en daar stopte om vrouwen te omhelzen die ze nog niet had begroet, bedacht Layla dat ze zich haar leven ooit misschien zo had voorgesteld, toen haar kinderen nog jong waren en ze nog niet wist wat het leven voor hen in petto had. Ze liep met rechte rug en had het gevoel dat dit niet alleen haar dochters feest was, maar ook dat van haar. En Amar was vlakbij. Tussen haar gesprekjes door keek ze naar hem, hield ze zijn bewegingen door de zaal in de gaten en keek ze of zijn gezicht tekenen van ongenoegen toonde.

Het huwelijksfeest verliep tot dusverre gladjes. De mensen kwamen op tijd. Er was een tafel voor mango- en ananassap en er was een tafel voor hapjes, die werden aangevuld zodra er iets van een schaal werd gepakt. Op elke tafel hingen witte orchideeën uit hoge glazen vazen. Op elke stoel lag een presentje voor de gast, in een klein gouden zakje. Huda had Layla geholpen ze te maken en ze waren er tot laat in de avond mee bezig geweest, zo nu en dan een liedje zingend terwijl ze de zakjes vulden met amandelen en verschillende soorten bonbons. De zaal was prachtig – ze had hem maanden geleden al uitgezocht, samen met Hadia – en toen ze onder de bogen door de grote zaal in liepen, was ze blij met haar beslissing. Het licht was wat gedempter toen ze het voor het eerst zagen, maar nu leek het wel een filmset, met die hoge plafonds en het licht van al die kroonluchters, die zo twinkelden dat het leek of ze een wedstrijdje met elkaar aangegaan waren. De mannen zagen er goed uit in hun donkere pakken met sherwani’s, en in de kleding van de vrouwen waren alle mogelijke tinten vertegenwoordigd. De lovertjes en borduursels weerkaatsten het licht. Layla wenste dat haar ouders nog hadden geleefd om hier getuige van te kunnen zijn. Wat zouden ze trots zijn geweest, en gelukkig, als ze de bruiloft van hun oudste kleinkind hadden kunnen bijwonen. Toch kon hun afwezigheid vanavond geen schaduw werpen over dat waar ze dankbaar voor moest zijn, en zachtjes prevelde ze steeds: ‘God is groot, God is groot, en Hij zij geprezen.’

Al haar ingewikkelde henna. Haar schitterende sieraden.
Een uur geleden nog maar had ze Hadia in de zware kharra dupatta geholpen, gebeden fluisterend terwijl ze de veiligheidsspelden vastmaakte. Hadia had niets gezegd toen Layla met haar in de weer was en bedankte haar maar één keer, heel zacht. Ze was gespannen, zoals iedere bruid, zoals Layla zelf jaren geleden ook was geweest. Layla trok de plooien van het gewaad glad, maakte de teekah vast in Hadia’s haar en deed een stap naar achteren om haar dochter te bekijken. Al haar ingewikkelde henna. Haar schitterende sieraden.

Ze zocht haar zoon tussen de gasten. Het was nauwelijks voorstelbaar dat ze tot een paar dagen geleden nog steeds moeite had gehad om in slaap te komen als het donker haar onrustbarende angsten wekte. Bij daglicht had ze zichzelf gerust kunnen stellen dat het genoeg was dat ze haar zoons gezicht kon zien op de foto’s die ze had bewaard, zijn stem kon horen op de video’s van het gezin: Amar op een schoolreisje dat zij had begeleid, hoe spannend hij het vond toen de opzichter in de dierentuin een gele python optilde, dat zijn hand als eerste omhoogschoot omdat hij die zo graag wilde aanraken. Het was genoeg geweest te weten dat hij nog steeds ergens in de wereld was, met een hart dat klopte, een hoofd dat altijd een kant op bewoog die ze niet begreep.

Maar vanochtend was ze wakker geworden in een compleet huishouden. Voor haar kinderen opstonden, haalde ze sadaqa-geld voor hen tevoorschijn, wat extra vanwege de bijzondere dag, en vervolgens nog wat meer om hen te beschermen tegen eventuele opmerkingen over de terugkeer van haar zoon op een toon die dat weer zou kunnen omdraaien. Ze reed naar een supermarkt en vulde de ijskast met dingen waar Amar dol op was: grannysmithappels en kersen, pistache -ijs met amandelen, die koekjes met dat witte spul ertussen. Alle snacks waar ze hem ooit de mantel om uitveegde. Was het wreed van haar dat ze gelukkiger was, opgeluchter, om zijn terugkeer dan om haar dochter, op de dag dat hij teruggekomen was? Voor Rafiq vertrok om te controleren of alles goed ging in de feestzaal – dat de tafels werden geleverd, de gouden strikken aan de stoelen werden bevestigd, het podium werd neergezet waarop Hadia en Tariq zouden zitten – liep Layla de trap op naar hun slaapkamer, waar hij zich aan het aankleden was.

Zou je alsjeblieft niets willen zeggen om hem boos of verdrietig te maken?
Suno,’ zei ze, ‘wil je even naar me luisteren? Zou je alsjeblieft niets willen zeggen om hem boos of verdrietig te maken?’

Ze wist altijd manieren te bedenken om het noemen van haar mans naam te omzeilen. Eerst was dat uit verlegenheid, later uit gewoonte en diep respect voor hem, en inmiddels zou het onnatuurlijk zijn om dat te doen; dus voelde ze zich verplicht om het nooit te doen. Hij stopte met het dichtknopen van zijn overhemd en keek haar aan. Het was haar recht. Ze had zich al zo lang niet bemoeid met zijn beslissingen. Ze drong verder aan: ‘Alsjeblieft, zou je vanavond uit zijn buurt willen blijven? Voor mij? Morgen kunnen we praten, maar gun ons vandaag.’

De avond ervoor, toen Amar er net was, waren die twee hartelijk met elkaar omgegaan. Rafiq had salaam gezegd voor Layla het had overgenomen en Amar naar zijn slaapkamer had gebracht en een bord eten voor hem had opgewarmd.

Heel even vroeg ze zich af of ze Rafiq had gekwetst. Hij maakte zorgvuldig de knoopjes van beide manchetten vast. ‘Ik zal niet bij hem in de buurt komen, Layla,’ had hij uiteindelijk gezegd, en hij had zijn armen laten vallen.

*

Het was alsof er iets in hem was verkrampt wat niet meer los wilde komen.
Toen hij zijn vaders blik ontmoette vanaf de andere kant van de zaal, begreep Amar dat er een afspraak tussen hen gold: ze wisten voor wie ze hier waren en waarom ze geen contact met elkaar zochten op het gebruikelijke ‘salaam’ na. Amar wendde als eerste zijn blik af. Hij voelde het nog. Zijn woede, en de afstand die dat veroorzaakte. Het was alsof er iets in hem was verkrampt wat niet meer los wilde komen.

Amar had een spel gespeeld tijdens die eerste paar gesprekken, als hem werd gevraagd wat hij tegenwoordig deed. Hij was schilder, zei hij tegen de ene gast. Van zonsondergangen 19 en landschappen. De blik op hun gezichten amuseerde hem. Tegen een andere oom zei hij dat hij ingenieur was, maar het irriteerde hem dat die daar zo van onder de indruk was. Eén keer zei hij dat hij geïnteresseerd was in ornithologie. Toen de man niet-begrijpend keek, legde hij het uit. Vogels, ik zou graag vogels bestuderen. Inmiddels had hij al die verhalen achterwege gelaten en excuseerde hij zich al snel nadat hij een gesprek was begonnen.

Vanavond voelde zelfs dat al als verraad.
Hij liep onder de boog bij de deur door, langs de spelende kinderen, langs de liften, tot de shenai nauwelijks nog te horen waren. Hij was alweer vergeten hoe het was om door een zaal vol mensen te lopen en zich hypocriet te voelen, zich bewust van de kritische blik van zijn vader, die ervan uitging dat Amar hem te schande zou maken, de leugen al verwachtend nog voor Amar zelfs maar zijn mond had opengedaan. Hij liep tot hij ineens voor de bar aan de andere kant van het hotel stond. Geen van de genodigden op Hadia’s huwelijk zou zich daar natuurlijk wagen. Het geluid van de shenai was zo ver weg dat hij het alleen kon horen als hij zijn oren spitste. Hij ging zitten naast twee onbekenden. Vanavond voelde zelfs dat al als verraad. Maar op een kruk gaan zitten was niet hetzelfde als een borrel bestellen. Hij leunde zo ver naar voren dat hij zijn ellebogen op de bar kon laten rusten, legde zijn hoofd in zijn handen en zuchtte.

Hij kon nauwelijks geloven dat het hem, gisteravond nog maar, was gelukt om naar de deur van zijn ouderlijk huis te lopen en aan te kloppen. Wat hem had verbaasd, was hoe weinig er veranderd was – dezelfde tint verf, dezelfde ontbrekende hor uit zijn oude raam op de eerste verdieping. Er brandde geen licht. Brede ramen, dichte gordijnen, niemand thuis. Niemand zou het weten als hij besloot om de straat weer in te lopen. Dat was een geruststellende gedachte, dat hij zijn vader niet onder ogen hoefde te komen of hoefde te zien wat voor impact zijn afwezigheid op zijn moeder had gehad. De maan hing bijna vol aan de hemel, en net als toen hij klein was, ging hij op zoek naar het gezicht dat er volgens zijn oude schooljuf in te zien zou zijn, en daarna naar de Arabische naam die zijn moeder hem altijd trots had aangewezen. Toen hij die allebei vond, moest hij bijna glimlachen.

Als er geen licht aangegaan was in Hadia’s kamer, was hij weggelopen. Het gloeide groenblauwig achter het gordijn en bij de aanblik ervan maakte zijn hart een sprongetje. Ze was thuis. Hij had zijn leven zo ingericht dat hij zijn zus niet meer kon zien of spreken en niet eens wist dat ze ging trouwen tot ze hem een maand eerder belde met de vraag of hij erbij zou willen zijn. Hij was zo geschrokken geweest dat hij niet had opgenomen. Maar hij had haar voicemail zo vaak afgeluisterd dat hij zich elk detail herinnerde. Sommige avonden had hij zeker geweten dat hij zou gaan en andere avonden had hij zeker geweten dat er niks goeds van kon komen.

Haar verlichte raam en zijn eigen duistere raam ernaast.
Haar verlichte raam en zijn eigen duistere raam ernaast. Op een zomeravond hadden ze hun horren weggehaald en contact gemaakt via plastic bekertjes met een draad erdoor tussen hun kamers in. Hadia zei dat ze wist hoe het moest. Ze had op school al eens zo’n ding gemaakt. Hij wist niet of hij haar stem over de draad kon horen neuriën of dat die door de lucht werd meegevoerd, maar dat zei hij niet tegen haar. Het was Hadia’s idee geweest; ze was altijd zo goed geweest in het verzinnen van spelletjes. Ze zaten in een wachttoren om te controleren of er geen ongeregeldheden plaatsvonden. ‘Lijster op een tak, over,’ zei Amar, uit het raam kijkend en snel weer wegduikend. ‘Postbode komt de straat in, over,’ zei Hadia. ‘Heel veel brieven, over.’

Die avond was hun vader woedend omdat hij hun horren op de oprit had aangetroffen, eentje verbogen door de val. Ze moesten met zijn drieën op een rijtje staan. Hadia, de oudste, dan Huda, dan Amar, de jongste, die zich een beetje achter de andere twee verschool.

‘Heb jij dit verzonnen?’ vroeg zijn vader, die alleen hem aankeek.

Dat was zo. Het was zijn idee geweest om de horren uit de sponningen te duwen. Hadia staarde naar de vloer. Huda knikte. Hadia keek haar aan maar zei niets.

Zijn vader zei tegen zijn zussen: ‘Van jullie had ik verwacht dat je beter zou weten.’

Amar verdween mokkend naar zijn kamer, deed zijn open raam dicht en ging op zijn koude lakens zitten. Van hem werd niets verwacht. En al had Hadia haar eigen hor er nooit meer uit geduwd, hij had dat wel gedaan, om de zoveel jaar, tot zijn vader hem niet eens meer repareerde.

‘Ben je van gedachten veranderd?’ vroeg de barman.

Amar keek op en schudde zijn hoofd. Zo erg zou het niet zijn geweest om ja te zeggen. Het was misschien wel beter voor hemzelf en voor alle anderen. Een borrel was goed voor zijn zenuwen, en misschien zou hij dan wel genieten van alle kleuren en de hapjes en de klaaglijke shenai. Maar hij was thuisgekomen voor zijn moeder, voor zijn zus, en meer dan deze avond werd er niet van hem gevraagd.

Zijn telefoon trilde. Het was Huda: Hadia vraagt naar je, kamer 310.

Maar nu zwol er iets in hem aan, niet echt enthousiasme of geluk, maar een soort hoop.
De hele dag was hij al bang geweest dat zijn zus hem misschien uit plichtsbesef had uitgenodigd, en hij vermoedde dat datzelfde plichtsbesef hem had doen terugkeren. Maar nu zwol er iets in hem aan, niet echt enthousiasme of geluk, maar een soort hoop. Hij stond op en liep terug naar de muziek. Zijn zus, omringd door haar beste vrienden en familie, had naar hem gevraagd.

*

Amar kon elk moment aankloppen, en dan was het van belang om niet meteen op hem te reageren zoals de vorige avond, toen ze zo verbluft was geweest dat ze geen woord had kunnen uitbrengen. Ze had vriendelijker moeten doen. Die drie jaren hadden haar broer veranderd; ze hadden zijn gezicht ernstiger gemaakt, schaduwen onder zijn ogen gedrukt, en er zat een nieuw litteken op zijn kin, naast de oude op zijn lip en wenkbrauw. Zijn schouders leken wat af te hangen en ze zag dat hij zijn zelfvertrouwen kwijt was, alsof zelfvertrouwen net zozeer een lichamelijk kenmerk was als zijn charmante scheve glimlachje. Maar wat haar pijn deed, was hoe smal zijn gezicht was geworden, en hoe zijn schouderbotten en sleutelbenen dwars door zijn T-shirt te zien waren, en de angst die hij uitstraalde: dat hij nog steeds probeerde om te verdwijnen. Vanavond zou ze haar observaties voor zich houden en hem met een glimlach verwelkomen. Hadia zat stil terwijl ze wachtte, want ze wilde haar kleren niet verpesten. Bij de minste beweging gingen haar plooien van hun plek en schuurden die over elkaar. De ghoongat die over haar hoofd gedrapeerd was, was verbluffend zwaar, de teekah verschoof als ze haar hoofd te plotseling bewoog, de strakke ketting sneed in haar hals. Als ze in de spiegel keek, herkende ze zichzelf bijna niet. Een klop op de deur.

Ze gaf een klopje op de plek naast haar, maar hij bleef staan.
Zelfs als ze niet op hem had zitten wachten, had ze geweten dat het Amar was, altijd aarzelend bij het eerste klopje, een korte pauze, en dan twee keer harder kloppen. Huda liet hem binnen en Hadia hoorde dat Huda Amar bedankte op de gereserveerde toon die ze altijd aansloeg tegen mensen die ze niet kende. Toen een klik van de deur die dichtging, en daar was Amar; hij had zijn gezicht gewassen en zijn haren gekamd en hij droeg een zwart pak, waar hij een bijpassende das bij had gevonden. Ze gaf een klopje op de plek naast haar, maar hij bleef staan.

‘Hoe is het daar beneden?’ vroeg Hadia.

‘Het kan zijn dat ik oom Samir heb verteld dat ik professioneel kunstschilder ben.’ Amar trok een scheve mond en duwde zijn tong tegen de binnenkant van zijn wang, wat hij 23 vaak deed als hij loog of gespannen was, zich totaal niet bewust van deze gewoonte, en Hadia was meteen vertederd. Dit was hem. Haar broer. De uitdrukking was een overdreven versie van zichzelf; zijn kaaklijn was scherper geworden, zijn wangen hol, maar dit was typisch zijn blik, onmiskenbaar.

Hadia probeerde zijn naam uit te spreken als een reprimande, maar moest lachen bij de gedachte aan oom Samir, de goedgelovigste van hun vaders vrienden. De oude Hadia zou tegen hem gezegd hebben dat hij voorzichtig moest zijn, dat iedereen meteen, of anders snel genoeg, door zou hebben dat hij loog. Maar ze wist niet of ze hem nog wel kon plagen zonder hem op de tenen te trappen. Weer klopte ze op de plek naast haar.

‘Je ziet er heel mooi uit,’ zei Amar.

‘Niet een beetje té?’ Ze tilde haar versierde armen op, die eerder van iemand anders leken, en gebaarde naar haar sieraden.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Mama is waarschijnlijk dolgelukkig. Je hebt er eindelijk eentje geaccepteerd,’ zei hij.

‘Het is niet gearrangeerd.’

Toen glimlachte hij. ‘Dus ik ben niet meer de enige die hen teleurgesteld heeft.'
Hij leek even verbaasd. Toen glimlachte hij. ‘Dus ik ben niet meer de enige die hen teleurgesteld heeft.’

‘Nee. Maar je hebt het me wel iets gemakkelijker gemaakt.’

Lachten ze uit vertrouwdheid of uit ongemak? Amar ging naast haar zitten. Hij had nog altijd iets jongensachtigs. ‘Je gaat het toch niet tegen baba zeggen, hè?’ had hij haar elke keer gevraagd als hij het huis uit glipte en haar opdroeg zijn raam open te laten, of telkens als ze hem met een sigaret betrapte. Altijd diezelfde blik. Altijd die grote bruine ogen. Al die avonden dat ze op zijn vensterbank op hem had zitten wachten, bij elk kraakje in het huis bang dat haar ouders wakker werden en hen zouden betrappen. Na verloop van jaren had hij niet meer op haar reactie gewacht: hij twijfelde niet aan haar, hij wist het al, had altijd al geweten dat ze hem niet zou verklikken.

‘Ik wilde vragen of je iets voor me zou willen doen,’ zei ze.

‘Natuurlijk.’

Hij had niet geaarzeld. Zijn toon was zo oprecht dat ze zeker wist dat het goed was dat ze hem uitgenodigd had. Ze legde hem uit dat ze dadelijk met neergeslagen blik de trap af zou lopen, met alleen Huda om haar te begeleiden. Haar beste vriendinnen zouden een net van rode stof boven haar houden als ze tussen de mensen door naar de rand van het podium zou lopen, waar baba haar de trap op zou brengen, naar Tariq.

‘Zou jij dan aan mijn andere zijde willen lopen?’ vroeg ze.

Amar knikte.

‘Het hoeft niet.’

‘Dat weet ik. Ik wil het.’

Ze legde haar hand over de zijne. Het maakte niet uit dat de vertrouwdheid van vroeger niet meer bestond en dat ze een nieuwe weg moesten vinden; het was prettig om naast hem te zitten, prettig op een manier die alleen mogelijk was tussen twee mensen die in elkaars vroegste herinneringen voorkwamen.

‘Ik heb iets voor je,’ zei Amar, en hij stak zijn hand in zijn jaszak en haalde er een klein, slordig ingepakt cadeautje uit. ‘Je mag het nog niet uitpakken.’

Hij legde het in haar hand. Ze schudde het licht, probeerde te raden wat het zou kunnen zijn. Ze stak het in haar tasje en zei tegen hem dat dit het eerste cadeau zou zijn dat ze later zou openmaken. Op dat moment werd er op de deur geklopt. Amar hielp haar op te staan. Terwijl ze opendeed, schoten de tranen in mumma’s ogen toen die haar zag staan. Huda moest ook met een knokkel onder haar ogen vegen, en dat verbaasde haar, want Huda was de enige van hen die nooit emotioneel was. Hadia gaf haar een por, alsof ze wilde zeggen: Niet jij ook al.

‘Ben je er klaar voor?’ vroeg Huda.

En ze knikte ja, naar hem en naar dat leven.
En alles waar Hadia de hele dag niet aan had gedacht, overspoelde haar nu, en ze hield zichzelf voor: Huda vraagt je of je er klaar voor bent om naar beneden te gaan en de zaal door te lopen, en als je nu ja knikt, dan betekent dat dat je bij Tariq wilt zijn, dat je daar klaar voor bent. En ze knikte ja, naar hem en naar dat leven.

De fotograaf bracht zijn camera omhoog. Haar moeder raakte Hadia’s voorhoofd aan met haar wijsvinger en schreef ‘Ya Ali’ in het Arabisch, een gebaar dat haar zou beschermen en geluk zou brengen en dat voorafgegaan was aan elke eerste schooldag, elk belangrijk examen, elke vlucht die ze moest halen. Iets aan die beweging van haar moeders vinger over haar voorhoofd, de geconcentreerde blik tijdens haar gebed, bood Hadia kalmte en troost. Zelfs als ze zich er zelf niet toe kon zetten te bidden voor grote dingen, dan vertrouwde ze op haar moeders geloof. Mumma maakte haar ghoongat vast zodat de helft van Hadia’s gezicht verborgen was voor de entree. Huda pakte haar in de kromming van haar arm. Voor ze een stap zette, keerde Hadia zich om naar Amar en hield haar andere arm op tot hij die pakte.

Haar bruiloft was zowel een viering van het leven dat ze zou gaan beginnen als een avond om stil te staan bij haar oude leven thuis. Haar vrienden wachtten bij de lift en strekten hun armen om de rode doek als een baldakijn boven haar hoofd te houden. De doek filterde het licht rood. Er waren kleine spiegeltjes op genaaid zodat het fonkelde op het tapijt. De drummer begon te trommelen om haar komst aan te kondigen en ze voelde de roffel door haar hele lichaam. Ze stapte naar voren. Ze betraden de zaal en langs de rand ervan zag ze de rijen tafels, mensen die op hun stoel zaten te fluisteren en foto’s namen met flitslicht. Ze bleven staan en haar vriendinnen haalden de rode doek weg, en plotseling was het licht goudkleurig en warm. Huda fluisterde in haar oor: ‘Je mag nu opkijken.’

Hem heb ik gekozen. Dit is mijn leven.
Baba stak zijn hand naar haar uit, met een tedere blik die ze echt nog nooit bij hem had gezien. Hij kuste haar voorhoofd zachtjes, zodat de steentjes van de teekah in haar huid drukten, en het verraste Hadia hoe geliefd ze zich daardoor voelde. Hij bracht haar de trap op, naar het podium. En daar stond Tariq; de drummer hield op met trommelen, en ze was onder de indruk van hoe knap Tariq eruitzag in het licht, aantrekkelijk in de crèmekleurige sherwani die hij droeg, en ze bad: Alstublieft, God, zorg ervoor dat ik me dit blijf herinneren. Toen ze elkaar in de ogen keken, glimlachte hij breeduit, en ze wist: Dit heb ik gekozen. Hem heb ik gekozen. Dit is mijn leven. Ik had niet gedacht dat het voor me weggelegd was. Maar dat is het wel. Dat zal het zijn.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99