Jim, een suïcidale man van middelbare leeftijd, is op weg van Alaska naar Californië. Hij wordt daar opgewacht door zijn broer Doug, die hem zal verzorgen en die vastbesloten is hem niet uit het oog te verliezen. Door zijn psychische ziekte is Jim hoogst onvoorspelbaar, maar hij probeert toch iets van betekenis te ontdekken in zijn relaties met zijn ouders en vrienden, zijn ex-vrouw en zijn kinderen. Echter wordt Jim voortgestuwd door zijn gedachten, die hem op tragische wijze naar een onvermijdelijk einde leiden. 

Heilbot op de maan is een aangrijpende literaire roman over een man die gevangen wordt gehouden door de duistere logica van zijn depressie en zijn laatste worsteling om daaraan te ontsnappen. 

Lees hier alvast de eerste pagina’s van David Vanns Heilbot op de maan.


Voorwoord

Zodra ze die zag, wist ze dat die voor haar bedoeld was.
Waarom schrijf ik twintig jaar na Legende van een zelfmoord  weer over mijn vader? Van mijn stiefmoeder heb ik iets nieuws gehoord. De laatste keer dat ze mijn vader zag, in een hotel in Californië, had hij in zijn toilettas zijn geladen .44 magnum revolver naar hun kamer meegenomen. Zodra ze die zag, wist ze dat die voor haar bedoeld was.

Nog geen jaar daarvoor was mijn stiefmoeder haar ouders verloren bij een moord/zelfmoord; haar moeder doodde haar vader met een jachtgeweer, waarna ze zichzelf met een pistool ombracht. Mijn vader leek ook zoiets van plan te zijn: iemand met zich meenemen.

Uiteindelijk doodde mijn vader alleen zichzelf, alleen, in Fairbanks, Alaska, maar ik bleef maar denken aan dat geladen pistool in die hotelkamer. In de meer dan vijfendertig jaar sinds zijn dood was dat nooit bij me opgekomen: de mogelijkheid dat hij eerst iemand anders zou doden. Ik heb een non-fictieboek geschreven, Last Day On Earth: A Portrait of the NIU School Shooter, over iemand die vóór zijn zelfmoord vijf mensen vermoordde en vele anderen verwondde, maar ik heb me nooit voorgesteld dat mijn vader daartoe in staat zou zijn.

En er was nog iets waar ik mee zat. Na een zelfmoord voelt iedereen zich schuldig, en dat geldt wereldwijd. Dat weet ik nu, na lezingtournees en interviews in dertig landen. Of je nu in China, Turkije, Noorwegen of de VS woont, als iemand die je na staat zelfmoord pleegt, voelt iedereen zich hetzelfde, inclusief een lange periode van schuldbesef – alleen de woede die je voelt duurt langer. Het schuldgevoel draait om wat je anders had kunnen doen, wat je had kunnen doen om het te voorkomen. Mijn vader had me gevraagd om een jaar met hem in Alaska te komen wonen. Ik zei nee, en daarna pleegde hij zelfmoord. Dat schuldgevoel is onterecht, want het leven is een rommeltje en allemaal hadden we dingen anders kunnen doen. Nabestaanden moeten beseffen dat het niet hun schuld is, dat het de keuze van de zelfmoordenaar was.

Na een zelfmoord voelt iedereen zich schuldig, en dat geldt wereldwijd.
Maar na vijfendertig jaar begon ik anders te denken. Ik wist dat hij in elk geval langer zou hebben geleefd als ik ja had gezegd tegen dat jaar met hem samen. Het was niet mijn schuld, maar mijn beslissing had gevolgen. Ik had het erg te doen met mijn oom Doug, die er lange tijd zwaar onder heeft geleden dat hij met mijn vader mee had moeten gaan van Californië naar Alaska, en dat hij hem niet alleen had moeten laten. Op het vliegveld praatte mijn vader hem dat uit zijn hoofd en bezwoer hij Doug dat het goed met hem ging.

Heilbot op de maan  is dus ontstaan uit twee gegevens: het verontrustende nieuwe idee dat hij misschien heeft overwogen een of meerderen van ons met zich mee te nemen, en een nieuwe behoefte om te overwegen hoe wij hem allemaal uiteindelijk hebben laten vallen – naar ik hoop het eindstadium van vier decennia schuldgevoel.

In dit boek gebruik ik soms onze echte namen en noem ik de werkelijke locaties, maar elke scène komt uit mijn fantasie voort, en ik weet nu dat ik hem eindelijk kwijt ben, dat deze Jim hier niet mijn vader is, en dat ik hem niet meer ter verantwoording kan roepen. Maar dat is het wezenlijke van een verlies door zelfmoord: dat je voorgoed in gesprek blijft met niemand. Deze roman is, net zoals zijn zelfmoord, geen keuze. Er is alleen die stuwkracht.

Het is niet van jou

Na de begrafenis vatte mijn oom Jim het idee op mijn nieuwe vader te worden. En aangezien hij het gevoel had dat hij niet helemaal was opgewassen tegen die taak, riep hij de hulp in van zijn vriend Big Al. In het najaar namen die twee me mee naar Modoc om op ganzen te jagen. Die grote, de canadaganzen, toeteraars of zwiepers, zoals Big Al ze noemde. Komen zo laag aanvliegen dat je hun vleugeltoppen hoort zwiepen. Dan versteent je hart en je vingers zwellen op. Big Al liet het me zien: hij hield zijn vingers onder mijn neus, zijn nagels zwart van vettigheid.

Dan versteent je hart en je vingers zwellen op.
Ik was dertien, woog een derde van wat Big Al woog, half zoveel als mijn oom, en zat tussen ze in geklemd. Hun harde stemmen – mijn oom kwam uit Nebraska, Big Al uit een ander luidruchtig oord – weerkaatsten tegen het naakte metalen interieur van de pick-upcabine, zwollen aan, doordringender dan het zonlicht. Ramen dicht. Ze boksten op tegen de goedkope bandrecorder op batterijen die op mijn schoot AmWay-kreten zat te sissen. Zo nu en dan stak mijn oom zijn hand uit om de ruis harder te draaien. ‘Pak die diamanten ring! Pak die Mercedes!’

Mijn oom probeerde Big Al te strikken voor AmWay.

Dat was een ander doel van deze tocht: iemand anders onder hem in de verkoop-piramide schuiven.

‘Ik weet het,’ zei Big Al. ‘Ik weet dat het eersteklas producten zijn. Dat bestrijd ik ook niet. Dat hoor je mij niet beweren. Daar gaat het niet om. Ik wil alleen maar zeggen…’

‘Drie maanden!’ riep mijn oom uit vanboven het stuur en grijnsde zijn tanden bloot. Hij had grote, gele, erg hoekige tanden, en hij was een grote vent, één meter vijfentachtig, hield zijn knokkels – van beide handen – om het stuur geklemd en hing er vlak boven. ‘Binnen drie maanden heb je je geld eruit. Man, ik…’ En hij grommelde een tijdje zo door zonder een zinnig woord, en zei toen: ‘Dat is toch niet niks!’ Toen sloeg hij me op mijn borstkas, hard, vriendschappelijk, mannelijk, en keek Big Al aan met een vrolijke, verraste blik. Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden.

‘Geen twijfel mogelijk,’ zei Big Al. ‘Dat beweer ik ook niet. Ik twijfel er niet aan.’

Alsof het opeens allemaal duidelijk was geworden.
Mijn oom gaf me nog een klap en gnuifde. Hij duwde zijn bril stevig omhoog en tuurde weer over het stuur heen naar buiten, zijn mond open en zijn lippen wat opgetrokken over zijn boventanden.

‘Want dan kun je tien jaar eerder stoppen met werken en dan heb je meer,’ blaatte het bandje. ‘En dan heb je die boot, die camper, dat zwembad. Dan heb je die dingen en je hebt ook de tijd om ervan te genieten.’

‘Wat ik zeg,’ zei Big Al, en toen hield hij zijn mond en hield een vinger voor mijn gezicht. Eén vinger, de wijsvinger, de rest tot een machtige vuist gebald. ‘Trek eens,’ zei hij, grijnzend alsof hij de pot gewonnen had. Mijn oom keek opzij, duwde zijn bril omhoog en grinnikte ook.

Big Al pookte met zijn vinger in mijn borst. ‘Trek eens aan mijn vinger, joh.’

Dus greep ik zijn vinger, ruw en hard als een misvormde wortel, en trok. Big Al liet een scheet. Een enorme scheet, en toen die lucht, met de ramen dicht. Ik dook met mijn hoofd in mijn shirt en ze moesten allebei lachen, dat jong was nog niet man genoeg om een mannenscheet aan te kunnen, een scheet van bier, sigaretten en hotdogs, een dikke, vette scheet die mijn shirt doordrenkte en over mijn gezicht droop tot ik hem zelfs in mijn haar voelde, een scheet die ik zelfs met mijn mond dicht proefde. Een scheet waar geen ontkomen aan was. Dat was lachen. Ze lagen allebei in een deuk toen ze me zagen met mijn neus in mijn shirt gedoken.

Het was tien uur rijden, met twee pauzes van elk twintig minuten. Tijdens de tweede stop belde ik mijn moeder.

‘Hoe bevalt het avontuur?’ vroeg ze. Ze had me gezegd dat ze erg vóór dat soort mannendingen was, jagen en vissen, en dat mijn vader er niet meer was, was nog geen reden om dat allemaal mis te lopen.

‘Big Al liet een scheet,’ vertelde ik. ‘Hij liet een scheet en ze deden het raampje niet eens open.’

Mijn moeder zuchtte. ‘Zo zijn mannen. Maar misschien schiet je wel een gans.’

‘Het komt wel goed,’ zei Big Al.
Toen greep Big Al de hoorn, ramde hem op de haak en klemde mijn nek vast. En maar grinniken. ‘Je moeder kan je niet helpen nou. Je bent nu met de jongens mee.’ Toen werd hij heel ernstig en nadenkend, terwijl we allebei zaten te staren naar de platgereden, zwart geworden stukken kauwgom op het wegdek. Ten slotte klopte hij me op mijn schouder. ‘Ja, het valt niet mee.’ Ik nam aan dat hij het over mijn vader had, al wist ik dat niet zeker. Vreemd genoeg raakte het me, en bijna stortte ik in. ‘Bedankt,’ zei ik, op het punt in huilen uit te barsten. ‘Het komt wel goed,’ zei Big Al.

In de pick-up was oom Jim van sigaretten overgestapt op kauwgom. Hij haalde er een uit de wikkel en ik wierp een laatste blik op de heldere lucht en de bruine heuvels in het westen.

‘Komen jullie?’ riep hij.

En weer lachen toen ik naar het midden van de bank schoof, de bruine, gebarsten bekleding en het gele schuimrubber dat eruit stulpte.

‘Goddorie,’ gromde hij, en hij sloeg me lachend op mijn knie. ‘Jij zocht toch toeteraars? Ha ha.’ Toen Big Al zich naar binnen had gehesen en het portier sloot, móest mijn oom Jim de grap nog eens herhalen.

‘David was al aan het uitkijken naar toeteraars! Hij dacht dat hij misschien een v zou zien overvliegen!’

Big Al bekeek me goedkeurend, zijn hoofd achterover in mannelijke waardering. ‘Hij doet het vast prima. Wel zo nu en dan omlaag kijken, zodat je niet struikelt.’

‘Huh,’ zei mijn oom. ‘Goddorie. Nou, we moesten maar eens gaan, als we het nog willen halen!’ Dat scheen ook een grap te zijn. Mijn oom ontblootte zijn gele tanden tot een brede grijns en klopte met de rug van zijn hand tegen mijn been. Hij was bokser geweest bij de marine. Er groeiden dikke zwarte haren uit zijn neus.

We reden de grote weg op en mijn oom zette de recorder weer aan. We reden door struikgewas en vulkanisch gesteente, dennenbomen. We zaten op een soort plateau met in de verte hogere bergen. We hadden al een hele tijd gereden.

‘Dat is nou het mooie ervan,’ zei mijn oom. Ik had mijn vingers in mijn oren gestopt omdat hij zo hard praatte, mijn ellebogen in mijn borst geplant, geplet tussen die twee mannen, maar ze letten niet op me. Ze zaten nu diep in dat AmWay-gedoe.

‘Je werkt, maar eigenlijk werk je niet,’ zei mijn oom. ‘De organisatie, de AmWay-familie, die werkt voor jou. Je bent lekker op ganzenjacht of aan het vissen en intussen verdien je een smak geld.’

‘Een smak geld, hè?’ Big Al had zijn twijfels nu het serieus werd. Waarschijnlijk zat hij de mottige pick-up van mijn oom op te nemen en dacht hij dat er misschien toch niet zoveel geld in zat.

‘Je hebt het bandje gehoord!’ riep mijn oom, en hij porde met zijn elleboog in mijn ribben. Ik zette het geluid op z’n allerhardst.

‘…Je doet je best, je knoopt de eindjes aan elkaar en je redt het wel, maar je komt niet verder…’

Mijn oom gaf me weer een por en ik schreeuwde: ‘Harder kan-ie niet!’ maar niemand hoorde me.

‘En je verkoopt spullen,’ zei mijn oom, ‘maar in feite verkopen de spullen zichzelf, snap je?’ Hij bulderde het uit.

Dat is zo. Dat weet ik. Ik twijfel er geen seconde aan.
Big Al hield zich met één hand aan het dashboard vast om overeind te blijven en zei: ‘Dat is zo. Dat weet ik. Ik twijfel er geen seconde aan. En vrienden en familie zullen vast ook wel mee willen doen.’

‘Reken maar,’ gromde mijn oom, en hij rekte de woorden uit. ‘Dat is nou… goddorie, weet je.’ Hij greep mijn knie vast. ‘Onze David gaat ook zo’n handeltje opzetten, om zijn studie te betalen, niet dan?’ Hij keek me aan met verbaasde, wijd open ogen achter zijn dikke brillenglazen, alsof ik net was opgedoken in de truck, of alsof hij in een flits mijn hele toekomst voor me uitgespreid zag liggen. ‘Met zijn moeder kan hij daar in Santa Rosa een leuk handeltje gaan opzetten. Net wat hij nu nodig heeft.’

Big Al zat erbij te knikken en klopte op mijn andere knie. Allebei dachten ze nu aan mijn vader. Die weesjongen zou zichzelf op z’n Amerikaans opwerken, met hulp van een paar goeie kerels, het greep ze aan. Ze waren vol ontzag. Het geschreeuw hield op, ze begonnen het voor zich te zien en allebei zaten ze zachtjes op mijn knieën te kloppen en voor zich uit te staren over de lange weg.

Het bandje ging door. ‘We hebben nu een vakantiehuis in Florida. Een balkon over de hele voorgevel, en aan alle kanten fijne buren, en we zijn hier onze handel ook al aan het uitbreiden.’

Dit duurde allemaal te lang. Big Al schoof heen en weer op zijn stoel, haalde zijn hand weg en staarde uit het zijraampje. Mijn oom schraapte zijn keel, haalde zijn neus op, rochelde nog eens, maakte een voorraadje, deed het portier open zodat de luchtstroom binnenwoei en spuwde. Daarna liet hij zijn tong langs de binnenkant van zijn lippen glijden en snoof.

‘Ik kan het aan ma vragen,’ zei ik.

Big Al boog zich naar me toe. ‘Wat?’

‘Ik kan het aan ma vragen, van die handel,’ zei ik wat harder.

Ik wist dat mijn moeder er nooit op in zou gaan; op mijn dertiende wist ik al dat dit de laatste wanhoopsdaad was voor mensen die alles kwijtgeraakt waren, maar ik zei het toch maar.

Er zat schot in, we kwamen er wel uit.
‘Kijk eens aan!’ riep mijn oom. ‘Die heeft het door. Dat hebben we zo geregeld. Heb het er maar over met je moeder, of anders bel ik haar wel, dan lever ik haar wel wat ze nodig heeft, jezus nou, ha ha.’ En dat scheen ook weer vreselijk leuk te zijn, we waren allemaal door het dolle. Er zat schot in, we kwamen er wel uit. Big Al schudde genoeglijk aan mijn been, zijn grote klauw eromheen.

‘Ik geef haar wat ze nodig heeft,’ zei mijn oom nog eens.

‘Ha ha.’

‘Ik kan ook wel met wat vrienden van me praten als ik terug ben,’ zei ik.

‘Precies,’ zei Big Al.

‘Eén ding tegelijk,’ zei mijn oom. ‘Langzaamaan, dan breekt het lijntje niet. Eerst maar met je moeder praten en dan zien we wel verder.’

‘Oké,’ zei ik.

‘Wat?’ zei Big Al, naar me toe gebogen, zijn schouder tegen mijn oor.

‘Oké!’ schreeuwde ik.

‘Zo is dat,’ zei Big Al. ‘Kalmpjes aan. Familie en vrienden, verkopen aan familie en vrienden, daar moet die AmWay-business het van hebben.’

Mijn oom bulderde het uit, er kwam een enorme stoot vieze lucht uit zijn mond en neusgaten. ‘Zo zou ik het niet willen stellen,’ zei hij. ‘Het gaat niet echt om verkopen aan familie en vrienden. Dat zou ik niet doen. Zo ga je niet met familie om, nooit zaken en familie door elkaar halen. Nee.

Ik heb iets anders te bieden. Ha ha. Wat ik kan bieden is deelname in een onderneming naast je andere zaken, parttime, en met een hoop winst. Ik bied je de kans om eindelijk dat soort dingen aan te schaffen.’

‘Ik weet het,’ zei Big Al. Hij bonkte met zijn vuist op zijn raampje, traag bonkte hij en keek recht voor zich uit. Zijn gezicht leek erg klein vergeleken met de rest van zijn lijf. Het zat ergens verborgen tussen zijn nek en zijn camouflage-honkbalpet.

‘Ik bedoel, kijk eens hoe je ervoor staat,’ zei mijn oom.

‘Daar hoef ik niet naar te kijken,’ zei Big Al.

‘Ik bedoel, kijk nou eens wat je hebt na die ene baan, die ene carrière,’ zei mijn oom. ‘Jij kan toch wel meer.’

‘Laat maar,’ zei Big Al. Zijn handen lagen nu verstrengeld in zijn schoot. Mijn oom boog zich zo ver over het stuur dat zijn voorhoofd bijna het glas raakte. Een groot, vlekkerig gezicht, ogen in rimpelige putten achter de brillenglazen.

‘Hoe veel jaar heb je in de ijzerwarenhandel gezeten?’ vroeg mijn oom.

‘Hemeltjelief, wat we allemaal binnenkregen,’ dreunde het bandje op ons in. ‘Alles waarvan we gedroomd hadden.’

‘Hoeveel jaar?’

‘Laat maar.’

‘Vijfendertig? Veertig?’

‘Af en aan,’ zei Big Al.

‘De kwestie is…’ zei mijn oom.

Laat hem toch met rust, verdomme.
‘We moeten die jongen wat met rust laten,’ zei Big Al heel hard. ‘Al dat gepraat over zaken. Die jongen heeft net zijn vader verloren. Laat hem toch met rust, verdomme.’ Hij stak zijn hand uit om de bandrecorder uit te zetten. ‘Bedankt,’ zei ik, om Big Al te steunen.

Mijn oom legde de rug van zijn hand tegen mijn been. Hij keek uit zijn zijraampje en gniffelde luid. ‘Goddorie,’ zei hij en snoof wat, en we luisterden alle drie naar het pingelen van de motor.

We kampeerden op een lage helling boven een waterbekken, vijfenveertig kilometer een hobbelige zandweg af. Overal stukken zwart vulkanisch gesteente en doornstruiken. Niet meer dan een mager rijtje bomen waar we de tent opzetten, erachter stond een generator, gloeilampen zwaaiden aan de onderste takken.

Mijn oom had verbijsterend veel spullen meegenomen. De generator, gasflessen, stroomkabels en lampen waren nog maar het begin. Hij had een canvastent van drie meter hoog, een grote straalkachel, een veldbed, een Cole- man-fornuis, een keukenkast met alle potten, pannen en

kookgerei, ladingen eten in blik, diverse jachtgeweren, veel dozen met munitie, een schop, regenkleding en dekzeilen, een opklaptafel met stoelen en dan nog al zijn persoonlijke spullen in twee weekendtassen. Dat zat allemaal in de achterbak van zijn pick-up gepropt, tot tegen de kap aan. Boven op de kap had hij een heel lage, lange sloep vastgebonden, grijsgeschilderd, met een buitenboordmotor en een scheepsaccu. We zouden in de boot gaan liggen, tot dicht bij de ganzen varen, overeind komen en dan kon het knallen beginnen.

David Vann

David Vann (1966) werd geboren op het eiland Adak in Alaska en bracht zijn jeugd door in Ketchikan. Zijn debuut Legende van een zelfmoord werd een wereldwijd succes en is onder meer bekroond met de Prix Médicis Étranger, de Grace Paley Prize for Short Fiction en de lezersprijs van L'Express. Vervolgens verschenen zijn veelgeprezen romans Caribou Island en Aarde en Goat Mountain. In 2019 verscheen Heilbot op de maan.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99