Stel je een knus buurtpleintje in Keulen voor, waar alle personages uit dit verhaal samenkomen: Susann, de weduwe die slecht ter been is en besluit nog een laatste keer naar Ischia te reizen – om daar geheel onverwacht een nieuwe liefde te vinden. Mimi, haar kat, die graag ondergebracht wordt bij een zachtaardig iemand. En die persoon is Leonie, een docent zonder enige ervaring met katten, maar mét een goed hart. Maak ook kennis met Maxie, Leonies beste vriendin, die net een boekencafé heeft geopend en verliefd is op de verkeerde man. Tot slot loopt daar nog Emily, een jong meisje dat zich alleen voelt na de scheiding van haar ouders, en verlangt naar een kat… Over deze verzameling personages lees je in Het kattencafé: een vreugdevol, charmant en ontroerend verhaal vol energie en liefde. Ontdek hier alvast het eerste hoofdstuk!

1

Het regende al urenlang. Susann Siebenschön stond achter het raam en staarde naar de hoge groene bomen aan de Eichendorffstraße, die haar op deze wisselvallige aprildag geen troost konden bieden. Mimi staarde met haar mee. Sneeuwwit en kaarsrecht als een sfinx zat ze op de vensterbank, onverstoorbaar kijkend naar het zilvergrijze gordijn van ontelbare kleine druppeltjes.

‘Klereweer,’ zei Susann.

Mimi zei niets. Ze was een kat, en katten zijn zoals bekend niet erg spraakzaam.

‘Best mogelijk dat Keulen de mooiste stad van de wereld is,’ vervolgde Susann, ‘maar het regent hier gewoon veel te vaak. Dat zei Bertold ook altijd. Dat het in Keulen altijd plenst.’ Ze slaakte een zucht.

Natuurlijk was het niet alleen het weer. Ze zat nog in haar maag met het gesprek met dokter Kugelmann, de vriendelijke orthopeed met het rode gezicht en de stevige handdruk bij wie ze vanochtend was geweest.

‘Tja, mevrouw Siebenschön,’ had hij gezegd terwijl hij de röntgenfoto’s tegen de lichtbak knalde om vervolgens met veel kabaal in zijn stoel neer te ploffen. ‘Vroeg of laat moet er een nieuwe heup in. Als de klachten erger worden, zou ik niet te lang meer wachten. Bewegen is natuurlijk altijd goed. Laat ik het zo zeggen… hoe minder gewicht op de heupen, hoe beter, nietwaar?’ Hij keek haar met een samenzweerderig lachje aan en legde zijn handen even op zijn buik, die onder zijn witte doktersjas opbolde.

Susann keek schuldbewust en was zich ineens gruwelijk bewust van de tien kilo overgewicht die ze sinds een paar jaar met zich meesleepte. Ze frummelde aan haar sjaal met het verfijnde bloemetjespatroon en nam zich voor in het vervolg minder gebak te eten.

Kugelmann leunde achterover en vouwde zijn handen in een welwillend gebaar ineen.

‘Maar het is natuurlijk ook een feit dat het weer hier onze broze botten geen goed doet. In warmere streken zou u vast veel minder last hebben, maar ja, een mens heeft het nu eenmaal niet altijd voor het uitkiezen, hè?’

Ze schudde ongelukkig haar hoofd.

‘Hoe oud bent u nu?’ Hij wierp een blik op zijn computerscherm. ‘Drieënzeventig? Kijk aan, dan hebt u zogezegd nog een heel leven voor u.’ Hij lachte bemoedigend terwijl Susann steeds dieper in haar stoel wegzakte. ‘Ach, mevrouw Siebenschön, kijkt u toch niet zo wanhopig. Zo’n heupoperatie stelt vandaag de dag niets meer voor. Een paar maanden en u dartelt weer rond als een jong hert.’

En terwijl dokter Kugelmann met fonkelende ogen de voordelen van een titanium gewricht aanprees – een orthopeed blijft nu eenmaal een orthopeed – viel Susann ten prooi aan een diepe depressie.

‘U zou zelfs kunnen overwegen om meteen maar beide heupen te laten doen. Artrose levert maar zelden half werk.’ Dokter Kugelmann was niet te stuiten. ‘Met deze methode boeken we veel succes. Momentje…’ Hij ratelde opgewonden op het toetsenbord en draaide het beeldscherm naar haar toe. ‘Bekijk deze video maar eens, hij duurt maar drie minuten. U zult ervan staan te kijken!’

Susann trok wit weg en maakte een afwerend gebaar. Het gesprek ging voor haar gevoel helemaal de verkeerde kant op. ‘Misschien zou ik eerst een second opinion…’ fluisterde ze.

‘Ja, dat moet u vooral doen!’ riep dokter Kugelmann joviaal terwijl hij haar over zijn bureau heen een folder toeschoof die ze in haar handtas liet verdwijnen. ‘Denk er nog eens goed over na, het hoeft tenslotte niet meteen volgende week al,’ had hij bij het afscheid gezegd. Zijn blauwe ogen fonkelden geestdriftig achter zijn brillenglazen terwijl hij haar hand bijna fijn drukte. ‘Ik sta in elk geval paraat.’ En toen hij haar aarzeling opmerkte, voegde hij er nog aan toe: ‘U kunt maar beter aan het idee wennen. Het valt niet meer te vermijden.’

Susann Siebenschön vluchtte de praktijk uit. In een vlaag van koppigheid liet ze de lift links liggen en nam de trap. Zie je nou wel, dat gaat best, dacht ze en ze besefte dat ze absoluut geen zin had om te wennen aan de gedachte dat er een titanium steel in haar dijbeen zou worden geramd. Ze besloot bij bakker Schneider langs te gaan voor een groot stuk boterkoek.

Toen ze even later weer thuis was, haar natte regenjas had uitgetrokken en de paraplu in de gang had opgezet om te drogen, voelde ze onwillekeurig de aandrang om de hoorn van de telefoon te nemen en haar beste vriendin Lo te bellen. Lo zou hebben gezegd dat een orthopeed altijd meteen wil opereren – ‘Dat weet je toch, dat zijn gewoon slagers!’ – en dan een voorbeeld uit haar hoge hoed hebben getoverd over de vriend van een vriend die zich een paar jaar geleden na een soortgelijke diagnose had aangesloten bij een nordicwalkinggroepje en tot op de dag van vandaag vrolijk met zijn eigen heupen door de bossen struinde.

‘Vooral het koppie niet laten hangen,’ zei Lo altijd en dan dreigde ze gekscherend met haar wijsvinger. ‘Van ongelukkig zijn is geen mens ooit gelukkig geworden.’

Daar had ze natuurlijk gelijk in. Het ongeluk omarmen, daar schiet niemand iets mee op, jijzelf al helemaal niet. Met een afwezige glimlach begon Susann Mimi’s vacht te strelen. En terwijl het geluid van de regen zich vermengde met het zachte gespin van de kat, bedacht Susann dat Lo over het zeldzame talent had beschikt om mensen aan het lachen te maken, om het leven licht te maken. Het was ook Lo geweest die haar terzijde had gestaan na Bertolds plotselinge dood vijf jaar geleden.

Susann Siebenschön slaakte een diepe zucht bij de gedachte aan dat ongeluksjaar toen ze zoals elk jaar in mei met haar man naar Ischia was gegaan om te genieten van de bloemenpracht op het vulkanische eiland in de Middellandse Zee, van het goede eten en de heilzame kracht van de warme thermische bronnen.

Het was een reis waar ze alleen van zou terugkeren, want Bertold, de hartstochtelijke wandelaar die acht jaar ouder was dan zijn vrouw, had tijdens die vakantie op de top van de Epomeo bij een glas rode wijn en een bord overheerlijke bruschetta heel vredig zijn laatste adem uitgeblazen.

Susann herinnerde zich het moment nog dat Bertold zijn bordje wegschoof, met een tevreden zucht achteroverleunde en zei: ‘Zulke pomodori hebben ze echt nergens anders ter wereld.’ Zijn blik zweefde over het zachte groene landschap dat zich uitstrekte naar de zee ver beneden hen. ‘Moet je toch kijken hoe mooi het hier is, Susannchen. Is het niet net het paradijs?’

En met die woorden deed hij zijn ogen dicht om een dutje te doen in de zon. Dacht ze. Dat het zijn laatste woorden waren geweest, besefte Susann pas een kwartier later. En toen ze een paar afschuwelijke dagen later weer naar Duitsland waren gevlogen – zij in een vliegtuig van Alitalia, Bertold in een zinken kist – had Susann gezworen dat ze nooit meer een voet op het eiland zou zetten waar ze met haar man zoveel fantastische vakanties had doorgebracht. Gelukkig was Bertold, die jarenlang als verzekeringsagent had gewerkt, zo voorzichtig geweest om een reisverzekering af te sluiten die ook voorzag in repatriëring in geval van overlijden; een zegen in die vreselijke situatie. En ondanks de pijn was Susann diep onder de indruk geweest van de competentie en de vriendelijkheid waarmee de mensen zich om haar en om Bertolds stoffelijk overschot hadden bekommerd.

‘Grote goden, een hartaanval op de Epomeo, wat een nachtmerrie!’ riepen de vriendinnen toen ze het slechte nieuws hoorden en aan kwamen hollen om Susann te troosten. ‘Anderzijds… Op zo’n gelukzalig moment heengaan, dat is toch wel een mooie dood! Zoiets wil toch eigenlijk iedereen.’ En dan altijd weer: ‘Mettertijd wordt het beter. Het leven gaat verder…’

En inderdaad, het leven ging verder, of beter gezegd: om haar heen ging alles gewoon verder. Voor Susann waren de dagen, weken en maanden zonder haar trouwe echtgenoot, met wie ze door dik en dun was gegaan, vrij treurig en vaak ook eenzaam. Soms was ze zelfs een beetje boos op Bertold, die er zomaar tussenuit was geknepen en haar alleen had achtergelaten. Kinderen hadden ze niet, wat te wijten was aan het feit dat Susann als jonge vrouw op nog best frisse zomeravonden in enkel een lichtzinnig dun zomerjurkje had rondgelopen, wat uiteindelijk tot een ernstige buikinfectie had geleid. Dat ze geen kinderen kon krijgen, had niets afgedaan aan Bertolds liefde voor zijn vrouw. ‘We hebben elkaar, dat is het belangrijkste,’ had hij altijd gezegd. En dat was nou net het probleem – dat ze elkaar nu niet meer hadden. Het ‘elkaar’ was weg, Bertold was weg, en nu noemde niemand haar meer Susannchen en las niemand haar ’s morgens grappige of opmerkelijke berichtjes voor uit de Kölner Stadt-Anzeiger.

Lo had haar destijds erg geholpen, Lo was iemand die de zaken op orde bracht, en Susann was ervan overtuigd dat ze ook nu goede raad zou hebben gehad voor haar vriendin met de pijnlijke heup.

Maar Lo was er niet meer. Ze was ‘heengegaan’, zoals dat heette als iemand van over de zestig doodging. Alsof de persoon in kwestie alleen maar was verhuisd.

Natuurlijk waren er ook andere vriendinnen en kennissen. Dat kon niet anders als je in een stad als Keulen woonde, in je Veedel, je buurtje waar de mensen op straat met elkaar praatten, waar de bakkersvrouw ’s  morgens vroeg: ‘En hoe gaat het vandaag met u, mevrouw Siebenschön, alles in orde?’ – en dat ook echt meende.

Maar Lo met haar aanstekelijke lach was Susanns favoriet geweest. ‘Morgen is er weer een dag,’ had ze altijd gezegd als er zich donkere wolken aan de horizon samenpakten en het leven weer eens niet zo eenvoudig was. Morgen is er weer een dag – Lo’s toverformule die ze had overgenomen van Scarlett O’Hara, de onverschrokken heldin uit Gone with the Wind. En ja, in theorie kon er elke dag die je op deze aardbol doorbracht iets verrassends of moois gebeuren. Zoals die avond een paar weken na Lo’s dood, toen er ineens als vanuit het niets een klein wit katje met glinsterende groene ogen voor de deur van haar dakterras stond te miauwen, met haar poten tegen de ramen trommelend. Ze leek van niemand te zijn en dus had Susann de verrassende gast aanvankelijk in haar kamer en later ook in haar leven toegelaten. Dat was een goede dag geweest.

Sinds ongeveer een jaar hield Mimi haar nu gezelschap en lag ’s nachts aan het voeteneinde van het tweepersoonsbed, dat nog altijd veel te groot aanvoelde. Natuurlijk was een kat geen echtgenoot, en een beste vriendin kon ze ook niet vervangen, maar Mimi vulde de woning met leven en soms had Susann zo’n vermoeden dat het niet gewoon stom toeval was dat die witte kat bij haar terecht was gekomen, maar dat ze door een goede geest was gestuurd, een geest met een heel aanstekelijke lach.

Terwijl ze zo achter het raam van haar grote oudbouwwoning stond, naar de stromende regen keek en over het leven peinsde, vroeg Susann zich af wanneer ze eigenlijk was begonnen de dagen onder te verdelen in goede en slechte dagen. Een paar jaar geleden zou ze niet op het idee zijn gekomen om ’s avonds, voordat ze haar boek weglegde, het licht van het lampje op het nachtkastje uitdeed en Bertold een kus gaf, te zeggen: ‘Vandaag was een goede dag.’ Of desnoods: ‘Vandaag was een slechte dag.’ Kwam het door de ouderdom dat je zo ging denken? De verliezen die zich opstapelden? Het feit dat je ’s  nachts minder goed sliep en ’s morgens als je wakker werd steeds vaker je botten voelde? Susann merkte dat ze zich een beetje huilerig begon te voelen. Haar heup deed weer pijn en ze maakte zich zorgen over de prognose van dokter Kugelmann. En als je je zorgen maakt, dan begin je algauw te geloven dat alles misloopt. Susann draaide zich om en rechtte haar rug.

Mimi draaide haar kopje om en keek haar vragend aan.

‘Weet je wat, Mimi? We zetten nu eerst een lekker kopje koffie en dan zullen we eens zien of het niet toch nog een goede dag kan worden.’

Mimi miauwde en sprong uit de vensterbank.

‘Niet het koppie laten hangen, hè?’ mompelde Susann toen de koffie even later door het apparaat druppelde en de keuken zich vulde met die troostrijke geur. ‘Maar even serieus, wat moet ik nou doen?’

Ze nam haar koffie en boterkoek mee naar de woonkamer, zette het dienblad op de salontafel en ging op de bloemetjesbank zitten. Mimi nam naast haar plaats en keek haar vol verwachting aan. Buiten regende het nog altijd, en terwijl Susann voorzichtig van de hete koffie nipte, bleef haar blik hangen aan het zilveren lijstje op het dressoir met daarin de foto van Bertold en haar, staande voor een klein restaurantje in de schilderachtige baai van Ischia Porto. Ze zag de bontgekleurde huisjes die in een halve cirkel aan de baai stonden, de aardbeikleurige bougainvillea’s en de zijdeblauwe clematissen die overvloedig langs de muren omhoogslingerden en de fraai gedekte tafeltjes in de schaduw dompelden. Ze meende bijna die heel specifieke geur van bloemen, zee en houtskoolgrill te kunnen ruiken die je daar altijd tegemoet waaide.

En ineens werd ze gegrepen door de wens om er weer heen te gaan. Niet om heen te gaan, maar érheen. Nog één keer naar Ischia. Nog één keer logeren in Hotel Paradiso, waar ze altijd zo vriendelijk waren ontvangen als ze er na de overtocht vanuit Napels aankwamen. Nog één keer over de bekende weggetjes lopen, in de haven van Forio een Aperol Sour drinken, van Ischia Porto via de schitterende Via Roma naar Ischia Ponte slenteren, langs de ijskraampjes en de mooie winkeltjes, tot aan het Castello Aragonese, dat je kon bereiken via een smal stenen bruggetje, en daar op een terrasje in de schaduw van de olijfbomen een cappuccino drinken en genieten van het adembenemende uitzicht over de zee, die zich uitstrekte tot aan de Vesuvius…

Voor de derde keer die dag slaakte Susann een diepe zucht, maar deze keer was het vanwege een mooie herinnering vermengd met een vleugje melancholie en een intens verlangen. En hoe meer ze zichzelf verloor in herinneringen, hoe beter het idee haar beviel om haar heilige eed van destijds te verbreken en nog één keer, één laatste keer, naar Ischia te gaan. Naar haar lievelingseiland, waar de zon in de lente aangenaam warm was en het klimaat mild en droog.

‘Misschien is het de laatste keer dat ik sowieso ergens naartoe kan gaan,’ mompelde ze. ‘Carpe diem, Susann. Zolang het nog kan.’

Ze keek naar haar kat, die zich tevreden naast haar had opgerold.

Maar waar moest Mimi dan heen?

Peinzend stopte Susann Siebenschön het laatste stukje boterkoek in haar mond. Een kat ergens onderbrengen was nog niet zo eenvoudig. Een hond kon je naar een hondenpension brengen of gewoon meenemen. Kattenpensions waren er voor zover ze wist niet, en ze peinsde er niet over om Mimi toe te vertrouwen aan de een of andere kattenoppasservice die je op het internet kon vinden. Het moest wel iemand zijn die ze vertrouwde, iemand die ze persoonlijk kende. In haar hoofd nam ze de verschillende mogelijkheden door, verwierp de ene na de andere, tot ineens voor haar inwendige oog het gezicht verscheen van een donkerharige vrouw met een kittige alpinopet. Dat ze daar niet eerder op was gekomen! Leonie Beaumarchais, een lerares die sinds kort een eindje verderop in de Ottostraße woonde. De ideale kandidate. Natuurlijk was Leonie niet echt een vriendin van haar, daarvoor was het leeftijdsverschil tussen hen een beetje te groot, maar Susann had haar van begin af aan sympathiek gevonden en voor haar gevoel waren ze inmiddels best wel close en ze deelden het een en ander met elkaar.

Ze had de jonge vrouw die altijd zo apart gekleed ging eerst een paar keer op straat gezien, bij de slager in de Landmannstraße en in de bloemenwinkel. De nieuwe buurvrouw had iets bijzonders, ze was charmant en haar glimlach was net wat verfijnder dan die van de meeste mensen hier. Ze zeiden elkaar altijd vriendelijk gedag, maakten een praatje, zoals dat onder buurtgenoten gebruikelijk is, en op een gegeven moment waren ze in de kleine kaas- en wijnwinkel aan het einde van de Eichendorffstraße, waar ze allebei regelmatig kwamen omdat ze van goede kaas en een mooi glas rode wijn hielden, aan de praat geraakt over de kwestie wat er beter paste bij het huisgemaakte wildeknoflookbrood: de vierentwintig maanden oude comté of toch een brie de Meaux.

‘Beaumarchais? Is dat een Franse naam?’ had Susann belangstellend gevraagd toen ze nog even voor de winkel waren blijven staan en Leonie zich had voorgesteld.

De jonge vrouw met de alpinopet bleek inderdaad een halve Française te zijn en had haar kinderjaren in Parijs doorgebracht. Haar vader, een Fransman uit Lyon, werkte daar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Maar dankzij haar Duitse moeder voelde Leonie zich in beide talen thuis. Ze sprak inderdaad accentloos Duits en werkte sinds bijna twee jaar aan een school in Neuehrenfeld als lerares Duits en Frans. Leonie was op haar achttiende met haar moeder meegekomen naar Düsseldorf, had daar haar middelbare school afgerond en later haar universitaire studie. Wat er met de vader was gebeurd, vermeldde ze die zonnige zaterdagochtend niet. Er was een merkwaardige kleine stilte gevallen en natuurlijk had Susann niet doorgevraagd. Ze was tenslotte een discrete dame.

‘Nou, een fijne dag nog. Het was me een genoegen.’

‘Mij ook.’

Ze pakten allebei hun tas op en merkten dat ze dezelfde kant op moesten.

‘Is het je niet zwaar gevallen om van Parijs naar… Düsseldorf te verhuizen?’ Uitgerekend Düsseldorf! Zoals de meeste Keulenaren had Susann een diepgeworteld vooroordeel jegens de deelstaathoofdstad en haar bewoners.

Leonie Beaumarchais schudde haar hoofd terwijl ze de Ehrenfeldgürtel overstaken en het rustigere gedeelte van de Eichendorffstraße in liepen.

‘Welnee! Al met al ging dat heel goed.’ Leonie trok haar wenkbrauwen op. ‘Weet u wat ze in Düsseldorf zeggen? Düsseldorf is Parijs in het klein,’ zei ze en Susann verdacht mademoiselle Beaumarchais met haar mopsneusje er stiekem van zich heel wat in te beelden omdat ze uit het ‘elegante’ Düsseldorf kwam.

‘En weet je wat ze in Keulen zeggen?’

Leonie Beaumarchais hield haar hoofd schuin en keek haar vragend aan.

‘Nee? Wat zeggen ze in Keulen?’ vroeg ze argeloos. Ze leek geen idee te hebben van de eeuwige rivaliteit tussen de twee steden aan de Rijn.

‘Keulen is een gevoel,’ zei Susann en ze kon de trots in haar stem niet helemaal verbergen.

‘O!’ Leonie lachte haar heldere lach. ‘Ja, dat heb ik ook al wel gemerkt. Weet u, mevrouw Siebenschön, ik ben inmiddels bijna blij dat ik in Keulen een aanstelling heb gekregen en niet in Düsseldorf. Maar zeg dat alstublieft niet tegen mijn moeder.’ Ze knipoogde samenzweerderig. ‘Keulen is zo… levendig, en de mensen zijn ruimdenkend en tolerant. En je hebt allerlei verschillende wijken, net als in Parijs. Onze wijk doet me soms denken aan het Quartier Latin, waar ik als meisje altijd graag rondhing. Al die kleine winkeltjes, de drukte op straat. Je kunt hier vrijuit leven. Het is niet overal even schoon en mooi, maar Keulen heeft een heel eigen charme.’

Susann Siebenschön knikte enthousiast. Dat hoorde ze natuurlijk graag. Ze mocht mademoiselle Beaumarchais steeds meer, en zoals ze daar in haar lichte zomerjurk en rode sandaaltjes naast haar liep, leek die tengere vrouw met haar donkere ogen ineens een jongere versie van haarzelf. En ook tussen Keulen en Parijs waren er meer overeenkomsten dan je op het eerste gezicht zou denken. Beheersten de Keulenaren niet bij uitstek het savoir-vivre? En wat was nou eigenlijk het verschil tussen C’est la vie en Et is, wie et is of tussen Chacun à son goût en Jede Jeck es anders. En dan de Keulse Dom! Die was minstens zo geweldig als de Notre-Dame, al was die dan helaas pasgeleden afgebrand, terwijl de Dom onwankelbaar aan de Rijn stond en over de stad waakte.

En terwijl ze zich even overgaf aan die uiterst aangename overpeinzingen, hoorde ze Leonie Beaumarchais vragen: ‘En u? Woont u al lang in Keulen?’

‘Ik ben hier geboren,’ zei Susann. ‘Home is where my Dom is.’

Een paar dagen later waren ze elkaar ’s avonds tegengekomen bij Pane e Cioccolata, een Italiaans restaurantje in de Ottostraße waar je eenvoudig en lekker kon eten.

‘Nou ja, kijk nou!’ riep Susann verheugd toen ze Leonie binnen zag komen. ‘Wat doe jij nou bij mijn favoriete Italiaan?’

‘Het is ook mijn favoriete Italiaan,’ zei Leonie Beaumarchais. ‘Pane e Cioccolata is zo ongeveer het verlengde van mijn keuken, ik woon hier aan de overkant.’ Ze wees naar een hoog, oud huis aan de overkant.

Susann maakte een uitnodigend gebaar.

‘Wil je bij me komen zitten? Of verwacht je nog iemand?’

‘Nee.’ Leonie schudde haar hoofd. ‘Ik ben hier alleen.’ Ze nam plaats en glimlachte verlegen. ‘Ik hou niet zo van koken, weet u. Maar wel van lekker eten.’

‘Net als ik!’ riep mevrouw Siebenschön stralend uit. ‘Daar drinken we op!’

Ze gebaarde de kelner om nog een tweede glas te brengen en Leonie in te schenken.

‘Op goede buurtgenoten en goed eten,’ zei Susann.

A votre santé,’ zei Leonie.

Die avond in de late zomer, die tot lang na middernacht had geduurd en die Susann Siebenschön zich met veel plezier herinnerde, had ze verteld dat ze sinds een paar jaar weduwe was, wat haar plezier in het koken nog meer had aangetast. En de knappe Leonie had haar toevertrouwd dat ze liever boeken las dan urenlang achter het fornuis te staan, en dat ze na een paar ongelukkige liefdesrelaties meer dan genoeg had van mannen in het algemeen en Franse mannen in het bijzonder.

‘Dat zijn zulke leugenaars, echt niet te geloven! Terwijl ze je om hun vinger winden en chérie in je oor fluisteren, houdt de volgende vrouw hun bed al warm,’ had ze gefulmineerd terwijl ze aan de tiramisu zaten. ‘Dan blijf ik liever alleen.’ Ze schraapte energiek het laatste restje mascarpone van haar bordje. ‘Bij mij komt er geen man meer over de drempel.’

Susann had spontaan Leonies hand gepakt.

‘Onzin, kindje, hoe kun je nou zoiets zeggen? Natuurlijk zul je weer een man over de drempel laten. Je bent nog zo jong en niet alle mannen zijn onbetrouwbaar, er zijn ook echt een paar leuke exemplaren, geloof me.’ Ze moest aan Bertold denken en zuchtte weemoedig.

‘Maar kennelijk niet voor mij,’ zei Leonie en ook zij zuchtte.

Ze hadden even gezwegen, ieder verdiept in haar eigen gedachten.

‘Hoe dan ook, ik heb een klein katje… Mimi… Dan ben ik minder alleen thuis,’ had Susann uiteindelijk gezegd en Leonie had begripvol geknikt.

‘Dat is leuk, kleine katjes zijn zo schattig!’

‘Misschien zou jij ook een huisdier moeten nemen.’

‘Ja… Misschien.’

‘Maar geen hond, dat is zo lastig.’

‘In hemelsnaam niet!’ Leonie schoot in de lach. ‘Alsjeblieft geen hond. Zie ik eruit alsof ik drie keer per dag met een hond ga wandelen? Ik ben blij als ik in het weekend een keertje kan uitslapen.’

Aan dit alles moest Susann denken terwijl ze op haar bloemetjesbank zat en Mimi zachtjes naast haar lag te spinnen. Het was opgehouden met regenen en haar hart begon van pure voorvreugde sneller te slaan, want ineens leek alles zo zonneklaar. Ze zou Leonie uitnodigen bij Pane e Cioccolata en haar vragen om twee, nee, liever drie weken op Mimi te passen. Voor haar laatste vakantie op Ischia. Misschien wel de allerlaatste vakantie van haar leven. Desnoods zou ze een beetje zielig doen en haar ‘gevoelvolle blik’ opzetten, de blik waar Bertold altijd van had gezegd dat hij geen nee kon zeggen als ze hem zo aankeek.

Leonie Beaumarchais zou dat vast wel voor haar willen doen. Ze was er gewoon geknipt voor. Ze woonde niet ver weg, ze woonde alleen en ze hield van katten. En bovendien was ze een fantastische vrouw. Mimi zou haar vast graag mogen.

Het kattencafé

Stel je een knus buurtpleintje in Keulen voor, waar alle personages uit dit verhaal samenkomen: Susann, de weduwe die slecht ter been is en besluit nog een laatste keer naar Ischia te reizen – om daar geheel onverwacht een nieuwe liefde te vinden. Mimi, haar kat, die graag ondergebracht wordt bij een zachtaardig iemand. En die persoon is Leonie, een docent zonder enige ervaring met katten, maar mét een goed hart. Maak ook kennis met Maxie, Leonies beste vriendin, die net een boekencafé heeft geopend en verliefd is op de verkeerde man. Tot slot loopt daar nog Emily, een jong ... lees meer meisje dat zich alleen voelt na de scheiding van haar ouders, en verlangt naar een kat… Over deze verzameling personages lees je in Het kattencafé: een vreugdevol, charmant en ontroerend verhaal vol energie en liefde. Soms wil je gewoon iets lezen wat geruststellend en lief is, zonder je schuldig te voelen… Dit is precies zo’n boek!

€ 20,99

Charlie Jonas

Charlie Jonas is het pseudoniem van een Duitse romanschrijfster met een grote liefde voor katten. Ze woont in Keulen in de buurt van de Lenauplatz, het decor voor haar boek. Haar roman is geïnspireerd op bezoeken aan het gezellige Otis & Clementine’s Books and Coffee in Halifax, Canada: daar kun je niet alleen boeken kopen en koffie drinken, maar ook kittens adopteren.