De 100-jarige Eddie Jaku groeide op als Joodse jongen in Leipzig, Duitsland. Hij was trots op Duitsland, maar dat veranderde in 1938 toen hij naar een concentratiekamp werd gebracht. Hij maakte verschrikkelijke horrorpraktijken mee in Buchenwald, Auschwitz en in een dodenmars. Hij verloor familie, vrienden en zijn vaderland.
Eddie overleefde de oorlog en besloot hulde te brengen aan de slachtoffers door zijn verhaal te vertellen, zijn wijsheden te delen en zijn beste leven te leiden. Hij beloofde zichzelf elke dag te glimlachen en zegt de meest gelukkige man ter wereld te zijn. Deze krachtige, hartverscheurende en hoopvolle memoir laat zien hoe je geluk kunt vinden, zelfs in de donkerste tijden.
Lees hier alvast het eerste hoofdstuk van De gelukkigste man ter wereld.
Ik ben geboren in Leipzig, in het oosten van Duitsland. Ik heette Abraham Salomon Jakubowicz, maar mijn vrienden noemden mij Adi. In het Engels wordt mijn naam uitgesproken als Eddie. Noem me daarom alsjeblieft Eddie, mijn vriend.
We vormden een liefhebbende, grote familie. Mijn vader Isidore had vier broers en drie zussen, en mijn moeder Lina was er een van dertien kinderen. Stel je eens voor hoe sterk mijn oma moet zijn geweest, met zoveel kinderen om groot te brengen! In de Eerste Wereldoorlog verloor ze een zoon, een Jood die zijn leven voor Duitsland opofferde, evenals haar man, mijn opa, een legerpredikant die niet uit de oorlog terugkeerde.
Mijn vader was een immigrant uit Polen die zich in Duitsland had gevestigd en er beretrots op was een Duits staatsburger te zijn. Eerst was hij uit Polen vertrokken als leerling in de fijnmechanica voor de typemachinefabrikant Remington. Omdat hij goed Duits sprak, slaagde hij erin om werkend op een Duits vrachtschip Amerika te bereiken.
In Amerika blonk hij uit in zijn vak, maar hij miste zijn familie en besloot met een ander Duits vrachtschip voor een bezoek terug te reizen naar Europa, waar hij precies op tijd aankwam om in de Eerste Wereldoorlog te belanden. Omdat hij op een Pools paspoort reisde, werd hij door de Duitsers als illegale vreemdeling vastgezet. Maar aangezien de Duitse overheid inzag dat hij een ervaren technicus was, mocht hij de gevangenis verlaten om in een fabriek in Leipzig te werken, waar hij zware wapens voor de oorlogsinspanningen maakte. In die tijd werd hij verliefd op mijn moeder Lina en op Duitsland, en na de oorlog bleef hij. Hij startte een fabriek in Leipzig, trouwde met mijn moeder en algauw werd ik geboren. Twee jaar later verwelkomden we mijn zusje Johanna. We noemden haar Henni.
Niets kon mijn vaders patriottisme en trots op Duitsland aan het wankelen brengen. We vonden in de eerste plaats dat we Duits waren, in de tweede plaats Duits en daarna Joods. Onze religie leek minder belangrijk voor ons dan dat we goede burgers van ons Leipzig waren. We oefenden onze tradities uit en namen onze heilige dagen in acht, maar onze trouw en lief[1]de gold Duitsland. Ik was er trots op afkomstig te zijn uit Leipzig, een stad die achthonderd jaar lang een centrum voor kunst en cultuur was geweest; ze had een van de oudste symfonieorkesten ter wereld, en het was een stad waar Johann Sebastian Bach, Clara Schumann, Felix Mendelssohn, schrijvers, dichters, filosofen – Goethe, Leibniz en Nietzsche – en vele anderen zich door hadden laten inspireren.
Hoewel ik persoonlijk niet heel religieus was, gingen we geregeld naar de synagoge. Onze keuken en ons dieet waren koosjer voor mijn moeder, die de dingen zo traditioneel mogelijk wilde doen omwille van haar moeder, mijn oma, die bij ons woonde en heel religieus was. Elke vrijdagavond kwamen we bijeen voor de sabbatmaaltijd, spraken ons gebed uit en aten de traditionele maaltijden die met veel liefde door mijn oma werden bereid. Ze kookte op de enorme houtkachel, die ook het huis verwarmde. Door het huis liep een ingenieus systeem van pijpen, zodat de warmte niet verloren ging en de rook veilig naar buiten trok. Als we bevroren van buiten binnenkwamen, namen we plaats op kussens naast de warme kachel om op te warmen. Ik had een hond, een kleine teckelpuppy die Lulu heette, die op koude avonden op mijn schoot kwam liggen. Wat vond ik dat heerlijke avonden.
Mijn vader werkte hard om voor ons te zorgen en we hadden het goed, maar hij lette er wel op dat we begrepen dat er meer in het leven was dan materiële zaken. Elke vrijdagavond, voor de sabbatmaaltijd, bakte moeder drie of vier challes, de bijzondere, verrukkelijke ceremoniële broden gemaakt met eieren en meel, die we bij speciale gelegenheden aten. Toen ik zes was, vroeg ik mijn vader waarom we er zoveel van bakten, terwijl ons gezin maar uit vier mensen bestond, waarna hij uitlegde dat hij de extra broden meenam naar de synagoge om ze aan de behoeftige Joden te geven. Hij was dol op zijn familie en vrienden. Hij nam altijd vrienden mee naar huis om bij ons te komen eten, al protesteerde mijn moeder en zei ze dat hij niet meer dan vijf mensen tegelijk mocht uitnodigen, omdat er niet meer rond de tafel pasten.
Toch hing er een wolk boven onze gelukkige familietaferelen. Duitsland verkeerde in moeilijkheden. We hadden de laatste oorlog verloren en de economie was verwoest. De overwinnende geallieerde mogendheden vroegen meer herstelbetalingen dan Duitsland ooit kon opbrengen en 68 miljoen mensen hadden het zwaar. Er waren voedsel- en brandstoftekorten en de armoede greep snel om zich heen, wat door het zeer trotse Duitse volk duidelijk werd gevoeld. Hoewel we een welgesteld gezin waren, uit de middenklasse, waren veel noodzakelijke goederen niet te verkrijgen, zelfs als er geld voor was. Mijn moeder liep vele kilometers naar de markt om de handtassen en kleding die ze in betere tijden had verzameld te ruilen voor ei[1]eren, melk, boter of brood. Toen mijn vader informeerde wat ik voor mijn dertiende verjaardag wilde hebben, vroeg ik zes eieren, een witbrood – waar moeilijk aan te komen was omdat Duitsers liever roggebrood aten – en een ananas. Ik kon me niets indrukwekkenders voorstellen dan zes eieren, en ik had nog nooit een ananas gezien. En op een of andere manier vond hij er eentje, vraag me niet hoe, maar dat was typisch mijn vader. Hij deed dingen die onmogelijk leken, alleen maar om mij te zien glimlachen. Ik was zo opgewonden dat ik alle zes eieren en de hele ananas achter elkaar opat. Zo’n welvoorziene maaltijd had ik nog nooit gehad. Mama waarschuwde me dat ik het niet zo snel moest eten, maar luisterde ik? Nee!
De inflatie was enorm, waardoor het onmogelijk was om lang houdbare levensmiddelen in te slaan of plannen voor de toekomst te maken. Mijn vader kwam thuis van zijn werk met een koffer vol geld dat de volgende ochtend waardeloos zou zijn. Hij stuurde me naar de winkel en zei: ‘Koop alles wat je te pakken kunt krijgen! Als er zes broden zijn, koop je ze allemaal! Morgen hebben we niets!’ Zelfs voor welvarende mensen was het leven heel moeilijk, en de Duitsers waren vernederd en boos. De mensen werden wanhopig en waren in voor elke uitweg. De nazipartij en Hitler beloofden het Duitse volk een oplossing. En ze zorgden voor een vijand.
Er vond een religieuze ceremonie plaats, waarbij kaarsen werden aangestoken en er werd gebeden voor mijn familie en degenen die waren overleden. Na de ceremonie werd ik volgens de Joodse traditie als man beschouwd, verantwoordelijk voor mijn eigen daden. Ik ging nadenken over mijn toekomst.
Op heel jonge leeftijd had ik dokter willen worden, maar daar lagen mijn talenten niet. In Duitsland hadden we centra waar leerlingen heen werden gestuurd om hun aanleg vast te stellen, met een reeks geheugen- en manuele behendigheidstesten. Daar vonden ze dat mijn talenten optisch en wiskundig waren, met een uitstekend zicht en oog-handcoördinatie. Ik zou een prima fijntechnicus zijn, vandaar dat ik daar een opleiding voor besloot te volgen.
Ik ging naar een heel goede school in een prachtig gebouw dat de 32. Volksschule heette. Het stond op een kilometer van ons huis en in ongeveer een kwartiertje liep ik erheen. Behalve als het winter was! Leipzig is een heel koude stad en gedurende acht maanden per jaar was de rivier dichtgevroren. Het stuk naar school kon ik in vijf minuten schaatsen.
In 1933 mocht ik naar de middelbare school en zou ik naar het Leibniz Gymnasium gaan. Als de geschiedenis een andere loop had genomen, zou ik daar tot mijn achttiende op hebben gezeten, maar zover kwam het niet.
Op een dag kwam ik aan op school en kreeg te horen dat ik geen lessen meer mocht bijwonen. Ik werd van school gestuurd omdat ik Joods was. Voor mijn vader, een onverzettelijke man met invloedrijke connecties in Leipzig, was dat onacceptabel, en algauw kwam hij met een nieuw plan voor mijn opleiding.
‘Zit er maar niet over in,’ zei hij. ‘Je zult je opleiding vervolgen. Daar zal ik voor zorgen.’
Ik was ingeschreven onder de aangenomen naam Walter Schleif, een niet-Joodse Duitse wees die minder te vrezen had van de aanstelling van Hitler tot Duitse rijkskanselier. Walter Schleif was de identiteit van een echte Duitse jongen die was verdwenen. Hoogstwaarschijnlijk had zijn familie Duitsland stilletjes verlaten toen de nazi’s in opkomst waren. Mijn vader had zijn identiteitskaarten te pakken gekregen en was erin geslaagd ze in vervalsingen om te zetten die overtuigend genoeg waren om de overheid om de tuin te leiden. Op de Duitse identiteitskaarten waren indertijd in het papier fotootjes ingebed die alleen onder speciaal infrarood licht gezien konden worden. De vervalsing moest erg goed zijn, maar door mijn vaders werk voor de typemachines beschikte hij over de juiste instrumenten en kennis.
Met de nieuwe documenten kon ik een nieuw leven beginnen en een opleidingsplaats krijgen als leerjongen in de werktuigbouwkunde. De school lag op een treinreis van negen uur van Leipzig. Ik zou voor mezelf moeten zorgen, voor mijn kleding, mijn opleiding en hoe dan ook mijn geheim voor me moeten houden. Ik zou elke dag naar school gaan en ’s nachts in een weeshuis in de buurt slapen, in een slaapzaal met veel oudere jongens. Als beloning voor mijn werk als leerjongen kreeg ik een beperkt salaris dat ik voor kleding en andere onontbeerlijke zaken kon gebruiken.
Het was eenzaam om Walter Schleif te zijn. Ik kon niemand vertellen wie ik echt was, niemand in vertrouwen nemen. Als ik dat deed, dan zou ik mijn Joodse identiteit prijsgeven en mezelf in gevaar brengen. Op het toilet en onder de douche moest ik extra opletten, want als een andere jongen zag dat ik besneden was, zou het afgelopen voor me zijn.
Ik vertelde mijn vader hoe eenzaam ik me zonder hen voelde, en hij drong erop aan om vol te houden.
‘Eddie, ik weet dat het heel moeilijk is, maar op een dag zul je me dankbaar zijn,’ zei hij dan. Later hoorde ik dat hoewel hij streng voor me was, hij na het ophangen van de telefoon in huilen was uitgebarsten. Hij voerde een moedig toneelspel op om mij te helpen moedig te zijn.
En hij had gelijk. Zonder wat ik op die school had geleerd, zou ik dat wat me te wachten stond nooit hebben overleefd.
*
Er verstreken vijf jaar. Vijf jaar onafgebroken werk en eenzaamheid.
Ik weet niet zeker of ik kan uitleggen hoe het is om je vanaf je dertiende tot je achttiende als een ander voor te doen. Het is een vreselijke last om dat geheim zo lang mee te dragen. Er is geen moment geweest waarop ik mijn familie niet miste, maar ik begreep dat mijn opleiding belangrijk was en hield vol. Het was een vreselijk offer om mijn familie zo lang te missen, maar ik heb zoveel aan mijn opleiding gehad.
In mijn laatste jaren als leerjongen werkte ik bij een bedrijf dat heel mooie röntgenapparatuur maakte. Behalve de technische en theoretische kant van mijn opleiding werd van me verwacht dat ik liet zien dat ik hard en vaardig in mijn nieuwe beroep kon werken. Ik werkte de hele dag en ging ’s avonds naar school. Woensdag was de enige dag waarop ik niet werkte en die ik helemaal aan mijn studie kon wijden.
Ondanks mijn eenzaamheid was ik dol op het onderwijs dat ik kreeg. De meesters bij wie ik studeerde waren de grootste geesten in de wereld, en ze leken met hun gereedschap alles te kunnen maken, van de kleinste instrumenten tot reusachtige machines met de nieuwste technologie. Ik vond het allemaal wonderbaarlijk. Duitsland bevond zich in de voorste linies van een technologische en industriële revolutie die de kwaliteit van leven voor miljoenen mensen beloofde te verbeteren, en helemaal in de voorhoede daarvan zat ik.
Bij de ceremonie werd ik ten overstaan van iedereen naar voren geroepen om de eervolle vermelding in ontvangst te nemen van de meester van de vakbond voor de precisiewerktuigbouwkunde, die was gekleed in het traditionele mooie blauwe gewaad met een verfijnde kanten kraag.
‘Vandaag aanvaarden we de leerjongen Walter Schleif als lid van een van de beste vakbonden van Duitsland,’ kondigde de meester aan. Ik barstte in tranen uit.
De meester schudde me heen en weer. ‘Wat is er met jou aan de hand? Dit is een van de mooiste dagen in je leven! Je zou trots moeten zijn!’
Maar ik was ontroostbaar. Ik was vreselijk bedroefd dat mijn ouders er niet bij konden zijn om me te zien. Ik wilde zo graag dat ze zagen wat ik had bereikt – en ook dat mijn meester begreep dat ik niet de arme wees Walter Schleif was. Dat ik Eddie Jaku was, dat ik een familie had die van me hield en dat het me zoveel pijn deed dat ik zo ver bij hen vandaan was.
Ik koester elk beetje kennis dat ik in die jaren heb opgedaan, maar zal altijd spijt hebben van de tijd die ik ver weg van mijn familie heb doorgebracht. Mijn vader was werkelijk wijs toen hij me vertelde dat een leven meer waard is dan een bankrekening. Er zijn veel zaken in de wereld die met geen geld te betalen zijn, en sommige dingen zijn van onschatbare waarde. Je familie komt op de eerste, tweede en laatste plaats.
Eddie Jaku (1920) werd geboren in Duitsland als Abraham Jakubowicz. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij een gevangene in de concentratiekampen Buchenwald en Auschwitz. In 1945 werd hij gered door geallieerde soldaten, nadat hij was ontsnapt tijdens een dodenmars. Eddie woont sinds 1950 in Australië. Samen met zijn vrouw Flore heeft hij twee zonen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. In 2020 vierde Eddie zijn honderdste verjaardag.