Op 16 december ging het nieuwste seizoen van ‘Reizen Waes’ van start. Goed nieuws voor wie niet kan wachten op de volgende afleveringen: Reizen Waes Europa is het boek bij de serie met alle avonturen van Tom. Omdat het Kerstmis is, schenken we jullie vandaag een extra lang leesfragment. Veel leesplezier!

GROENLAND

WIT, WITTER , WITST (MAAR HOE LANG NOG?)

Na een onderbreking van zowat een maand is Groenland in april onze derde bestemming van 2018. Het grootste eiland ter wereld – Australië en Antarctica worden officieel als continenten beschouwd, niet als eilanden – maakt officieel nog altijd deel uit van Denemarken en verdient
dus een plaats in onze Europese reeks van Reizen Waes. We moeten er trouwens naartoe vliegen
via de Deense hoofdstad Kopenhagen.

Wegen zijn er amper op dit eiland. Alle verplaatsingen gebeuren met vliegtuigjes, sneeuwscooters of hondensleeën.

Landen doen we in Kangerlussuaq, een flink eind landinwaarts vanaf de westkust. De grootste luchthaven van Groenland is tijdens de Tweede Wereldoorlog gebouwd door de Amerikanen, om er bij te tanken onderweg naar Europa. Van hieruit vliegen de meeste mensen verder naar andere bestemmingen binnen Groenland, want wegen zijn er amper op dit eiland. De overgrote meerderheid van de 56.000 inwoners leeft bij de zee, aan de rand van de reusachtige ijskap die dit eiland bedekt. Alle verplaatsingen tussen stadjes of dorpjes gebeuren met vliegtuigjes,  sneeuwscooters of hondensleeën.

Ik stap in een auto, waarin de Deense gids Karsten me naar de rand van de ijskap brengt. Daarvoor gebruiken we de langste weg van het hele eiland, zo’n 25 kilometer lang. De eerste 7 kilometer is nog het werk van de Amerikanen, de rest heeft een Zweeds bedrijf in de jaren negentig en de vroege jaren tweeduizend aangelegd, in  opdracht van de Duitse automerken Volkswagen en Audi. Die wilden op de ijskap uittesten hoe hun nieuwe auto’s zouden presteren in  de extreme temperaturen en op ijs dat harder was dan bijvoorbeeld in Scandinavië of Canada, waar de meeste concurrenten hun auto’s testten. In Groenland zouden VW en Audi ook geen last hebben van pottenkijkers. Uiteindelijk kwam van die plannen niets terecht, omdat het praktisch te complex en dus te duur bleek om de auto’s daar te krijgen, de weg te onderhouden en op de ijskap een volledig testcentrum te bouwen en te onderhouden, inclusief hotel, cafetaria, energiecentrale, afvalverwerking enzovoort.

De hele rit vergaap ik me aan de sneeuw en het ijs om me heen.

Karsten blijkt een beetje een droogstoppel, maar voor één keer vind ik dat niet zo erg. De hele rit vergaap ik me aan de sneeuw en het ijs om me heen. Na IJsland vind ik dit nog steeds niet van het witte te veel, want zoals ik al zei: ik heb een voorliefde voor uitgestrekte sneeuwlandschappen. Ik ga vaak op skivakantie, ben al in Lapland, in Spitsbergen en intussen dus ook in IJsland geweest, en na al die jaren ben ik de verwondering daarover nooit kwijtgeraakt. En wat uitgestrekte sneeuwlandschappen betreft, speelt Groenland in een aparte categorie. Met zijn 2 miljoen vierkante kilometer is dit eiland eenentwintig keer groter dan IJsland, en maar liefst 81 procent van het eiland wordt bedekt met een ijs- en sneeuwlaag van wel 3 kilometer dik! Niet verwonderlijk dus dat die ijsmassa – na die op Antarctica de grootste ter wereld – de eerste bezienswaardigheid
is op mijn checklist.

DE SMELTENDE TAART

Tot zo’n vijftien jaar geleden liep deze weg nog tot aan de rand van het ijs, maar tegenwoordig moet je nog een fikse wandeltocht ondernemen eer je de ijskap te zien krijgt. Je hoeft geen genie te zijn om te begrijpen hoe dat komt… Eigenlijk kun je die ijskap beschouwen als een enorme ronde taart van 3 kilometer dik ijs. Door de druk van die massa ijs puilen aan de randen kilometers brede gletsjers uit, die zich via de valleien tussen de omliggende heuvels een weg naar buiten banen. Die gletsjers duwen de rotsen onderaan steeds verder voor zich uit. Tenminste, zo zou het moeten gaan, maar tegenwoordig gebeurt het omgekeerde. Tijdens de lastige wandeling over een van de gletsjers is duidelijk te zien dat de gletsjer zich terugtrekt.

Tegenwoordig moet je nog een fikse wandeltocht ondernemen eer je de ijskap te zien krijgt. Je hoeft geen genie te zijn om te begrijpen hoe dat komt.

Wat ik hier zie is exact wat de bekroonde documentaire Chasing Ice uit 2012 uitvoerig aantoonde. De makers gebruikten timelapsefotografie om de terugtrekking van verschillende gletsjers in het poolgebied, waaronder in Groenland, in beeld te brengen. Aan de hand van de opgehoopte rotsen kun je ook hier het tijdsverloop makkelijk reconstrueren: tien jaar geleden kwam de gletsjer nog tot daar, vijf jaar geleden tot daar, vorig jaar tot daar, en nu nog maar tot hier. Deze gletsjer trekt zich bovendien niet  alleen terug, hij wordt ook dunner en dunner, tot nog slechts een honderdtal meter momenteel.

Als we eenmaal boven op de bergkam zijn gekomen, ligt zover het oog reikt een witte vlakte voor ons uitgestrekt. ‘Vroeger moesten we vanaf hier nog verder klimmen om op de ijskap te kunnen staan,’ verduidelijkt Karsten, ‘nu moeten we even afdalen.’ ‘En dan zijn er nog mensen die het probleem van de klimaatopwarming  ontkennen’, antwoord ik. ‘Dan moeten ze hier maar eens komen kijken.’ Karsten heeft gelijk. Hier begrijp je inderdaad pas ten volle waarom de wereldwijde stijging van de zeespiegel geen loze dreiging is. Elk jaar smelt hier 280 miljard ton ijs. Dat zijn 110 miljoen olympische zwembaden die in zee terechtkomen. Elk jaar dus.

Elk jaar smelt hier 280 miljard ton ijs.

Karsten neemt Bert, Joris, Nico en mij mee voor een korte excursie over de ijskap. Voorzichtigheid is hier geboden, want onder de sneeuw kunnen kloven en barsten zitten. Hij maant ons dan ook aan heel dicht in zijn spoor te blijven. Op een bepaald moment blijft de crew even achter om Karsten en mij vanaf een afstand te filmen, waarna Karsten hen gaat halen om precies hetzelfde spoor te volgen tot bij mij. Zonder gids mag je als onervaren toerist echt niet aan deze onderneming beginnen. Als het heel stil is, hoor je een constant geknars onder je. De ijskap leeft, en elk moment kan er een stuk van honderden vierkante kilometers afbreken. In plaats van daar lang bij stil te staan, probeer ik helemaal op te gaan in de witte weidsheid om me heen. Ik voel me nietig,
en dat is een fijn gevoel.

Het hoogtepunt van onze wandeling is een passage door een kloof van enkele meters breed, ontstaan door de erosie van smeltend water. Dat heeft op de gebogen ijsmuren aan weerskanten van mij schitterende golven afgetekend die het zonlicht op een magische manier reflecteren. Van boven tot onder verandert ook de kleur van het ijs, omdat de onderste lagen ouder zijn en daar al de lucht is uitgeperst. Achter die wanden zitten ontelbare kilometers ijs, dus als een van die muren het begeeft onder de druk, ben je er geweest. Maar ik ben te zeer onder de indruk om me daar zorgen over te maken. Ik laat zelfs een foto nemen voor op mijn Instagrampagina. Bijschrift: ‘Another day at the office.

DE ‘VERDEENSING’ VAN DE INUIT

De volgende bestemming is de hoofdstad Nuuk, op een klein uur vliegen van Kangerlussuaq. Daar worden we rondgeleid door Nivi, een van de 17.000 inwoners van Nuuk. Zij is een fantastische, verstandige jonge vrouw met Inuit-roots die gestudeerd heeft in Kopenhagen,  voortreffelijk Engels praat en bijklust als fixer en gids. Want haar hoofdbezigheid is documentaires maken over Groenland. Kortom, de uitgelezen persoon om de geschiedenis van haar eiland toe te lichten – en dat doet ze bovendien met een fijn gevoel voor humor.

Of hoe de opwarming van de aarde ironisch genoeg ook positieve neveneffecten kan hebben.

Wanneer we in het gezellige centrum onze tanden zetten in een heerlijke hotdog met muskusosvlees, zegt ze bijvoorbeeld: ‘Dat wordt waarschijnlijk de duurste komkommerschijf die je ooit hebt gegeten.’ Wat ze bedoelt, is dat het eiland behalve vis en vlees alle andere voedingsmiddelen moet importeren, waardoor het leven in Groenland best duur is. Door het smelten van de ijskap komen (vooral in het zuiden van het land) wel steeds grotere stukken grond vrij, die perspectieven openen voor landbouw. Hier en daar proberen mensen al grond te fertiliseren om er groenten op te verbouwen, maar voorlopig is dat allemaal nog heel kleinschalig. Ook voor de mijnbouwindustrie is het verdwijnen van de permafrost een praktische opsteker. Of hoe de opwarming van de aarde ironisch genoeg ook positieve neveneffecten kan hebben.

Het centrum van Nuuk oogt heel modern en beschikt zoals alle hoofdsteden over een winkelstraat en een behoorlijk aanbod aan cafés en restaurants. Maar al bij al hangt hier geen typische, aparte sfeer. Dan vind ik het oude gedeelte van de stad charmanter, waar de huisjes allemaal andere kleuren hebben. Tegenwoordig hebben die kleuren geen betekenis meer, maar vroeger vertelden ze in welke  branche de eigenaars actief waren: in de gezondheidszorg, in de handel, in de bouw, in de overheid.

Deze gewoonte werd geïntroduceerddoor de eerste Deense kolonisten die hier vanaf de achttiende eeuw voet aan wal zetten. Nivi laat me ook een standbeeld van Hans Egede zien, de Deens-Noorse missionaris die Nuuk – toen nog onder de naam Godthåb – stichtte en de bevolking bekeerde. Die kolonisatie ligt bij een deel van de bevolking blijkbaar gevoelig, want het standbeeld is in het verleden regelmatig beklad met graffiti. De frustraties van de oorspronkelijke Inuitbewoners hebben nochtans vooral te maken met de evolutie die het eiland de voorbije eeuw heeft ondergaan.

De frustraties van de oorspronkelijke Inuitbewoners hebben vooral te maken met de evolutie die het eiland de voorbije eeuw heeft ondergaan.

Om dat stukje recente geschiedenis te duiden, neemt Nivi me mee naar een groep woonblokken aan de rand van de stad. Het uitzicht is troosteloos, de gebouwen zien er verwaarloosd en slecht onderhouden uit, met opnieuw veel graffiti op de muren. Op de straten is amper iemand te bekennen. Nivi vertelt me dat de cijfers van alcoholisme, depressie, zelfmoord, huiselijk geweld en seksueel misbruik hier alarmerend hoog liggen.

‘De meeste van deze appartementsgebouwen zijn in de jaren 1960 gebouwd, speciaal voor de Inuit’, legt ze me uit. ‘De Deense overheid heeft hen min of meer gedwongen om hun kleine, afgelegen nederzettingen te verlaten en hier te komen wonen. Dat paste in het grote moderniseringsproject dat Denemarken voor ogen had voor Groenland, dat in 1953 officieel een Deense kolonie was geworden. In die nederzettingen waren alleen wat geïmproviseerde schooltjes en wanneer iemand ziek was, moesten dokters worden ingevlogen. Officieel klonk het dat Denemarken de Inuit een comfortabeler leven wilde schenken met meer sociale voorzieningen, zoals huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg. Dat alles konden ze krijgen in deze appartementen, in ruil voor
“normaal” werk in de vis- en garnaalindustrie.’

In theorie klinkt het misschien nobel, maar in de praktijk hadden de Inuit weinig keuze, aangezien de voorzieningen in hun dorpen werden stopgezet. De verhuizing verliep al bij al zonder slag of stoot, maar de weerbots volgde snel. ‘De Inuit leefden al vierduizend jaar van de jacht en de visvangst en konden perfect in hun eigen behoeften voorzien’, gaat Nivi verder. ‘De verhuizing van hun hutten in de vrije natuur naar kleine, claustrofobische appartementen vlak bij de stad, allemaal dicht op elkaar, zadelde velen van hen met een identiteitscrisis op. Hun levensdoel was compleet verdwenen. In plaats van te leven van de natuur kregen ze ineens alles in de schoot geworpen in ruil voor een baan. Veel Inuit zijn het spoor bijster geraakt sinds ze hier kwamen wonen.’

De verhuizing verliep al bij al zonder slag of stoot, maar de weerbots volgde snel.

In plaats van modernisering heeft dit veel weg van kolonisering,  waarbij het Denemarken vooral te doen was om goedkope werkkrachten. Intussen hebben de Denen hun invloed nog uitgebreid door alleen in het Deens te onderwijzen, zodat de Inuit die wilden studeren gaandeweg hun taal en cultuur verloren en zich alleen nog in het Deens gingen uitdrukken, zeker in hun vakgebied. Gelukkig besefte de overheid geleidelijk aan dat ze de inheemse cultuur aan het uitvegen was en intussen krijgen de Inuit de vrijheid om hun tradities te laten overleven. De steden hebben ook hun Groenlandse namen teruggekregen. Zo werd Godthåb (Goede Hoop) in 1979 opnieuw Nuuk (landtong).

In de drie appartementen die we bezoeken (en die er binnenin best fraai uitzien) vertelt geen van de inwoners ons dat hij of zij ongelukkig is. Een van hen lijkt wel te kampen met een alcoholprobleem, wat natuurlijk ergens een teken aan de wand is, maar veel zinnigs krijgen we er niet uit. Mijn indruk is dat de frustratie over de moderniseringspolitiek van vorige eeuw grotendeels is weggeëbd. Net zoals in de indianenreservaten in Noord-Amerika voel ik wel een sluimerende ergernis
over hoe alles is geëvolueerd, maar de jongere generaties hebben zich neergelegd bij de situatie en hebben zich aangepast door te proberen mee te draaien in
de economie.

De jongere generaties hebben zich neergelegd bij de situatie en hebben zich aangepast door te proberen mee te draaien in de economie.

Nivi kent natuurlijk haar geschiedenis en vertelt er nog steeds heel bevlogen over. Zij worstelt duidelijk nog steeds met de Deense invloed. ‘Zij komen hier aan op ons eiland en verwachten dat iedereen Deens met hen praat. Dat kunnen de meesten wel, maar onze moedertaal is het niet.’ Kortom, de Denen spelen nog steeds de baas en dat voedt een recent streven naar onafhankelijkheid. Steeds meer Groenlanders zijn zich ervan bewust dat het eiland over tal van grondstoffen beschikt – ertsen, olie, gas – en met de opbrengsten daarvan op eigen benen zou kunnen staan. Alleen vergt het enorme investeringen om die grondstoffen onder de dikke laag ijs
uit te halen, dus blijft de vraag hoe Groenland al die rijkdom ooit zal kunnen benutten zonder subsidies
van Denemarken.

MIX VAN MODERNITEIT EN TRADITIE

Het is tijd voor deel twee van ons bezoek aan Groenland. Daarvoor vliegen we helemaal naar het oosten van het eiland. Eerst naar de luchthaven op het eilandje Kulusuk, om vervolgens van daaruit per helikopter op onze bestemming Tasiilaq, op het vasteland, terecht te komen. Nadat we rond de eerste berg heen zijn gedraaid, scheren we boven de ijskoude zee, waarin zover als we kunnen kijken ontelbare ijsschotsen dobberen. Het uitzicht is magisch, niemand zegt tijdens deze onvergetelijke vlucht een woord.

Tasiilaq is een stadje van 2000 inwoners die allemaal vanuit de dorpjes aan de oostkust hiernaartoe getrokken zijn. Ook aan deze kant van Groenland beseffen de meeste Inuit dat ze moeilijk kunnen overleven als ze niet meestappen in de moderniteit. Dus zodra zich een grotere stad begint te vormen, lopen alle omliggende dorpen leeg en concentreert het leven zich langzaam maar zeker daar. Ook al zijn de oorzaken verschillend, in wezen speelt zich hier hetzelfde verhaal af als in het IJslandse dorpje Mjóifjördur.

Ook aan deze kant van Groenland beseffen de meeste Inuit dat ze moeilijk kunnen overleven als ze niet meestappen in de moderniteit.

Julius, mijn compagnon voor dit deel van de reis, belichaamt perfect die spreidstand tussen traditie en toekomst. Hij heeft slim ingespeeld op de veranderende noden en is vanuit zijn geboortedorp Tiniteqilaaq, kortweg Tinit, naar Tasiilaq verhuisd. Daar is hij meegestapt in een adventure-bedrijfje dat excursies organiseert voor avontuurlijke toeristen: kiteskiën, langlaufen, sneeuwscootertochten… Dat is de moderne Julius, die net als Nivi gestudeerd heeft in Kopenhagen, Engels spreekt en heel modern oogt, inclusief fancy zonnebril en winterkleren van kwaliteitsmerken.

Maar tegelijk is hij bijzonder trots op de Inuit-cultuur en gaat hij nog steeds jagen. ‘Wij zijn altijd een jagersgemeenschap geweest’, vertelt hij. ‘Toen men mij als kind vroeg wat ik wilde worden, antwoordde ik zonder nadenken: jager. Wij eten alle vlees dat ons helpt om in dit deel van de wereld, in dit klimaat, te overleven. De kennis uit het verleden bestaat nog: 80 tot 85 procent van wat wij nu weten komt uit de natuur. Helaas hebben we niet zoveel meer aan die kennis.’ En dat heeft veel met de opwarming van het klimaat te maken. ‘Het klimaat verandert zo snel dat we onmogelijk kunnen voorspellen hoe het volgende jaar eruit zal zien’, aldus Julius. ‘Vroeger konden wij in november al overal naartoe met de sledehonden. Nu is onze belangrijkste fjord al negen jaar lang niet meer bevroren. Ook ik heb me moeten aanpassen. Om te eten ben ik nog steeds jager, maar om economisch te overleven reken ik op het toerisme.’ De zalm die we bij hem thuis eten heeft hij zelf gevangen. En dat proef ik. De smaak is in niets te vergelijken met die van de zalm die we in de Belgische supermarkten kopen. Die vis is altijd behandeld, zoals je kunt zien aan de ‘zalmroze’ kleur en de grijswitte strepen in het vlees. Zalm die vers gevangen is, is felrood en smaakt hemels.

Mijn teamleden en ik hebben tijdens een sledehondenrace in Lapland ooit -40 graden Celsius getrotseerd, dus de -20 graden hier kunnen we best verdragen.

Julius vertelt me dat hij speciaal voor mij naar Tasiilaq gekomen is, anders was hij in Tinit gaan jagen. Dat aspect van zijn leven boeit me veel meer dan het toerisme in dit ietwat kunstmatige stadje. Dus neemt Julius me mee op zijn sneeuwscooter voor een alweer adembenemende tocht door de sneeuwvlaktes. In tegenstelling tot in Nuuk, waar de temperatuur maar net onder het vriespunt lag, rijden we hier de koude tegemoet. Maar dat deert me niet. Ik heb het veel liever koud dan warm, want tegen de koude kun je je kleden, tegen de warmte niet. Zelfs in je blootje kun je je kapotzweten.

Mijn teamleden en ik hebben tijdens een sledehondenrace in Lapland ooit -40 graden Celsius getrotseerd, dus de -20 graden hier kunnen we best verdragen. We weten intussen ook hoe we ons moeten kleden en wat we moeten doen om te vermijden dat de koude ons in haar greep krijgt. Zo rits ik op de sneeuwscooter onderweg naar Tinit even mijn jas open. Dat zit zo: als je in dat soort koude te veel zweet moet de damp kunnen ontsnappen. Zo niet kun je onderkoeld raken. Dat heb ik in Lapland geleerd. Op een bepaald moment was ik daar
zo hard aan het zweten dat ik al mijn kleren uittrok en bij een vuurtje ging zitten om het zweet sneller te laten
verdampen en op te warmen.

MAGISCH MOOI

In Tinit neemt Julius ons mee naar een van de houten hutten die hij nog niet zo lang geleden heeft gebouwd in opdracht van zijn vriend Gert, de eigenaar van een supermarktje in het dorp. Blijkbaar ben ik een van de eerste gasten, dus Julius is benieuwd naar mijn reactie. Wat het uitzicht betreft, kan ik heel duidelijk zijn: dit is de mooiste plaats waar ik ooit heb gelogeerd. Niet alleen voor Reizen Waes of voor een ander tv-programma, maar in heel mijn leven.  Dat is een heel sterke uitspraak, maar ik overdrijf niet. Het gaat me niet om het interieur – heel knus, met tegelijk veel lichtinval – maar om het uitzicht. De hut ligt op een heuvel en kijkt uit over een fjord vol drijvende ijsbergen. Links beneden ligt het dorpje, achter ons niets dan sneeuw en bergen. Wat ik daar zo prachtig aan vind? Er zijn geen bomen of struiken, geen huizen in de buurt, de wind kan niets doen bewegen of ruisen. Er heerst absolute stilte, die nog eens wordt benadrukt door de egale, witte helderheid om je heen. Waar bestaat dat nog?

Dit is de mooiste plaats waar ik ooit heb gelogeerd.

’s Avonds maak ik eten klaar voor de crew, maar daarna rijden cameraman Jef en klankman Joris met de sneeuwscooter naar hun verblijfplaats in het dorp. De door zonnepanelen aangedreven batterij levert namelijk niet genoeg elektriciteit om al hun materiaal op te laden. Ik blijf dus alleen achter met regisseur Bert. Bij een kop koffie of thee zitten we buiten te genieten van het overweldigende  panorama dat zich voor ons uitstrekt. Bovendien wordt het hier in april nooit pikdonker. Hier is maar één woord voor: magisch.

Enige bezorgdheid: er kan een ijsbeer opduiken. En die beesten hebben altijd honger, zeker nu er steeds minder ijsschotsen zijn waarop ze zeehonden kunnen vinden. We blijven dus zo dicht mogelijk bij de ingang van de hut – voor zover dat enig verschil zou uitmaken, want een ijsbeer met een grommende maag sloopt zo’n hut in een oogwenk. Misschien had Julius toch beter een satelliettelefoon of een geweer bij ons achtergelaten. De dreiging sluimert voortdurend in mijn achterhoofd, en ’s nachts slaap ik min of meer met één oog open. Zeker als ik kook of naar het toilet moet, ben ik niet helemaal op mijn… gemak. Voor de grote boodschap moeten we met een schop iets verder van de hut gaan. Ieder van ons heeft zijn eigen spoor en plekje om zijn behoefte te doen en opnieuw met sneeuw te bedekken. (Als al de sneeuw in Groenland smelt, wil ik niet weten wat ze daar zullen aantreffen.) Tijdens die paar tientallen meters scan ik toch altijd heel goed de omgeving. Want ik denk niet dat een ijsbeer zich laat afschrikken door een vies geurtje. Maar dat ene risico kan mijn plezier niet vergallen. In zekere zin voelt het verblijf in Julius’ hut als een vakantie binnen deze reis. Ik zou hier heel lang kunnen zitten, om te genieten en tot rust te komen – internet is er trouwens ook niet. Al zou ik me na een tijdje misschien ook gaan vervelen. Gelukkig hebben wij hier nog elke dag werk te doen.

De dreiging sluimert voortdurend in mijn achterhoofd.

DE MINDER FRAAIE KEER ZIJDE

De volgende dag gaan we met Julius op jacht. Maar voor we vertrekken, neemt hij me mee naar zijn geboortedorp. Niet om ermee uit te pakken, maar om me te confronteren met een wel erg schrijnende situatie. Het is nog geen tien uur ’s ochtends en we kruisen al verschillende Inuit die dronken zijn of dat snel zullen worden. Julius wordt zichtbaar opstandig wanneer hij een groepje jongeren ziet die met een sixpack huiswaarts slenteren. Hij vraagt zich hardop af waarom die mensen hun leven niet in handen nemen zoals hij heeft gedaan.

‘Als je hier dan toch blijft wonen, waarom dan niet proberen te overleven op de traditionele manier?’ kaats ik de bal terug. Julius haalt zijn smartphone tevoorschijn. ‘Dit is de reden: technologie, tv, internet. Dat heeft veel veranderd. Toen ik klein was, hadden we bijna geen rekeningen te betalen. Alleen voor brandstof om de huizen te verwarmen, maar elektriciteit hadden we amper nodig. Nu wil iedereen mee zijn met de nieuwste ontwikkelingen. Dus ligt de levensstandaard hoog en daar is geen werk genoeg voor. In West-Europa hebben de mensen zich gedurende generaties, heel geleidelijk, kunnen aanpassen aan de veranderende tijden. Maar voor ons is alles hier in één mensenleven tijd radicaal veranderd. Kun je je voorstellen hoe moeilijk dat is?’ Julius heeft natuurlijk gelijk. Ook voor de Belgen heeft de  technologie zich razendsnel ontwikkeld – vooral voor oudere mensen is het ongetwijfeld wennen aan internet, tablets, smartphones… Maar wij komen niet van zó ver. Wij woonden al in stenen huizen, hadden elektriciteit, kochten ons eten in winkels. Wij hoefden niet meer te gaan jagen om aan voedsel en kleren te komen.

Voor ons is alles hier in één mensenleven tijd radicaal veranderd. Kun je je voorstellen hoe moeilijk dat is?

Tinit ontsnapt niet aan de leegloop van de oude Inuit-dorpen, er wonen momenteel nog maar een tachtigtal mensen. De jeugd ziet hier geen mogelijkheden meer, en ook dat is een algemene tendens in Groenland. Nergens ter wereld ligt het zelfmoordcijfer zo hoog als in Groenland. Statistisch gezien gaat het om 80 zelfmoorden per 100.000 inwoners, in de regio rond Tasiilaq loopt dat zelfs op tot 400 per 100.000. Julius heeft een aantal van die tragedies van heel dichtbij meegemaakt. Op de zelfmoord van zijn broer gaat hij liever niet te diep in, maar het verhaal van Pele wil hij wel vertellen.

In januari 2016 ging hij samen met de tweeëntwintigjarige jongen jagen op een ijsbeer die rond het dorp was gesignaleerd. Pele had die ochtend al redelijk wat biertjes gedronken met zijn vrienden. ‘Desondanks, en hoewel ik veel meer ervaring had met schieten,’ zegt Julius, ‘was het Pele die het dier kon doden. Hij was door het dolle heen, want niet veel mensen krijgen de kans om tijdens hun leven een ijsbeer neer te schieten. In onze gemeenschap geniet je daar veel aanzien mee. We sleepten het beest naar het dorp, waarna we zouden eten bij zijn familie. Maar Pele koos ervoor om samen met zijn vrienden een feestje te bouwen. De volgende ochtend stond hij om vijf uur ’s ochtends op. Hij ging zijn sledehonden voederen en keerde terug naar huis voor een kop koffie. Om acht uur kreeg ik telefoon van zijn broer. Die had Pele gevonden in zijn aangemeerde vissersboot. Dood. Hij had zelfmoord gepleegd.

Normaal gezien was het Pele’s tante die in Tinit de doden verzorgde, maar toen heb ik het in haar plaats gedaan. Er spookte maar één vraag door mijn hoofd: waarom? Ik begreep er niets van. Niemand begreep er iets van. Mijn zoon van dertien kon het heel goed met Pele vinden en bleef me maar vragen hoe iemand die zo gelukkig leek, zeker na die fantastische dag, zich van het leven kon beroven.’ Het probleem is dat de ene zelfmoord vaak een andere met zich meebrengt, zeker in dit soort kleine gemeenschappen. Een week later maakte een vijftienjarige jongen uit Tasiilaq een einde aan zijn leven. ‘De avond voordien had Peter met zijn vrienden het verdriet om een afgesprongen kalverliefde doorgespoeld met grote hoeveelheden bier. Hij schreeuwde toen uit dat hij zijn leven haatte, maar zijn vrienden dachten dat hij te veel gedronken had. De volgende dag troffen zijn grootouders, bij wie hij woonde, hem dood aan. Pele en Peter kenden elkaar niet, maar hadden wel gemeenschappelijke vrienden. Dus mogelijk was er wel een verband. In elk geval leefde iedereen hier toen met de schrik dat er nog meer zelfmoorden
zouden volgen.’

Hij bleef me maar vragen hoe iemand die zo gelukkig leek, zeker na die fantastische dag, zich van het leven kon beroven.

Enerzijds begrijp ik Julius’ onbegrip voor het feit dat zo weinig mensen hun verantwoordelijkheid nemen, zoals hij heeft gedaan. Anderzijds is de uitzichtloosheid voor de inwoners van Tinit wel reëel. Voor mij is het een fantastische ervaring om hier te verblijven, met de scooter door de sneeuw te rijden, door de fjord te varen, te filmen met mijn dronecamera. Maar misschien ben ik dat na twee weken ook beu. Je zult hier maar geboren zijn. Week na week, maand na maand, jaar na jaar je dagen zinvol proberen te vullen. In Tasiilaq is er wel wat horeca en toerisme, maar de  werkgelegenheid is er niet eindeloos. Bovendien is het niet vanzelfsprekend om in de nabijgelegen dorpen of steden te gaan solliciteren, want zelfs met de scooter ben je uren onderweg. En niet iedereen kan het zich permitteren om een binnenlandse vlucht te nemen, zeker niet wie al geen vast inkomen heeft. De somberheid hier is tastbaar. En helaas ook begrijpelijk.

HET OEROUDE INSTINCT

De dagtrip is niet begonnen zoals ik me had voorgesteld, maar gelukkig kan ik nu mijn gedachten verzetten. Met de boot van Julius’ vriend Gert varen we de fjord op om op zeehonden te gaan jagen. ‘Vroeger was de fjord in de wintermaanden dichtgevroren en konden wij met onze honden het ijs op’, zegt Julius. ‘Tegenwoordig moet iedereen zich een boot aanschaffen om nog op jacht te kunnen gaan.’ De gevolgen van de klimaatopwarming zijn hier eens te meer zichtbaar, maar dat maakt de omgeving er niet minder mooi op. Opnieuw worden we allemaal weggeblazen door wat onze ogen te verwerken krijgen. We zijn amper bekomen van het uitzicht op de ene ijsberg, of daar duikt alweer een nog mooier exemplaar op. En nog een. Iedereen zit voortdurend foto’s te maken, tegen beter weten in, want de omvang en machtigheid hiervan is amper in beelden te vatten.

De omvang en machtigheid hiervan is amper in beelden te vatten.

Naarmate we dichter komen bij de plek waar Julius zeehonden hoopt aan te treffen, beginnen mijn morele bezwaren op te spelen. Als ambassadeur van Sea Shepherd voel ik me verplicht Julius erop te wijzen dat ik gekant ben tegen het doden van zeehonden om commerciële redenen. ‘Ook ik ben daar geen voorstander van’, antwoordt Julius. ‘Voor de Inuit is de zeehond al generaties lang de belangrijkste bron van vlees, zowel voor onszelf als voor onze sledehonden, en dat zal altijd zo blijven.’

Hij voegt eraan toe dat ze niet alleen het vlees gebruiken. ‘Van de huiden maken we kleren, van de beenderen materiaal zoals pijlpunten, uit de blubber halen we olie die als brandstof kan dienen.’ De realiteit is natuurlijk ook dat de Inuit niet eens groenten kúnnen kweken. Ze zijn veel afhankelijker van vlees dan wij, in het Westen. Hier kan ik weinig op tegen hebben, maar zelf een zeehond doden, dat krijg ik sowieso niet over mijn hart.

Het is treffend hoe Julius – de moderne, intelligente, ondernemende versie die ik tot nu toe heb gezien – instinctief in jagersmodus gaat wanneer we ons doel naderen. Hij legt me begeesterd uit hoe zeehonden grotendeels onder het ijs leven, maar af en toe op adem moeten komen op het ijsoppervlak. ‘Dat is het moment om erop te jagen.’ ‘Daar!’ wijst hij plotseling naar een zeehond die helemaal in zijn eentje ligt uit te rusten. ‘Nu moeten we even helemaal omvaren, want het ijs is hier lang nog niet dik genoeg om de zeehond te benaderen.’ De boot vaart stilletjes voort, terwijl Julius met een prikstok voortdurend de dikte van het ijs controleert. ‘Het wordt steeds moeilijker om veilige plekken te vinden’, zucht hij.

Na een tijdje waagt hij het erop. We trekken witte pakken aan om op te gaan in de omgeving en stappen het ijs op, ook al lijkt het me nog steeds flinterdun. Ik ben er niet gerust op, en dat wordt er niet beter op naarmate we verder van de boot af zijn. Daar hebben we een extra set droge kleren, maar dan moeten we er wel nog zien te komen. En zelfs als ervaren zwemmer is dat geen lachertje in dit ijskoude water. Doordat we tegen de wind in lopen, ruikt de zeehond ons niet en kunnen we hem vrij dicht benaderen. Maar wanneer het dier voor het eerst onze richting uit kijkt, besluit Julius geen risico meer te nemen. Hij gaat liggen en legt aan. Ondanks zijn uitleg van daarnet blijf ik het er vreselijk moeilijk mee hebben. Ik had niet gedacht hier ooit getuige van te zijn. Net wanneer de zeehond opkijkt, haalt Julius de trekker over. De kop gaat meteen naar beneden, de zeehond is op slag dood. Ik vloek binnensmonds en probeer tegenover de camera te rechtvaardigen wat hier gebeurd is. Voor de kijker, maar ook voor mezelf.

Ik probeer tegenover de camera te rechtvaardigen wat hier gebeurd is. Voor de kijker, maar ook voor mezelf.

‘Voor zover ik kon zien, was het volledig pijnloos. Eén kogel, en meteen dood. Enerzijds is het heel hard om te zien, anderzijds is het een strijd, moet hij enorm veel moeite doen om één zeehond te doden, waarmee hij
zijn familie, zijn honden en een aantal vrienden kan voeden. Ik denk dat wij minder ecologisch met ons
eten omspringen.’

Julius lijkt goed aan te voelen dat ik ermee worstel. ‘Dit is het perfecte eten. Het dier heeft geen pijn geleden’, benadrukt hij. Vlak bij de dode zeehond is een perfect ronde cirkel te zien die hij zelf in het ijs geknaagd heeft. Zeehonden rusten altijd met hun kop in de richting van zo’n gat, zodat ze meteen het water in kunnen glijden als er gevaar dreigt. Maar dit dier heeft niet beseft wat hem overkwam. Ergens vind ik het een voorrecht te zien hoe Julius’ gedrag ineens wordt gestuurd door het eeuwenoude jagersinstinct van de Inuit. Alsof hij vergeet dat wij erbij zijn en dat hij gefilmd wordt. Wanneer we aanstalten maken om terug te keren, zegt hij: ‘Wacht, daar ligt nog een zeehond.’ ‘We hebben al genoeg, hoor’, zeggen wij, doelend op ons beeldmateriaal. ‘Maar ik niet’, antwoordt hij. Hij kan deze unieke kans om extra voorraad mee naar huis te nemen niet laten liggen.

Op de terugweg in de boot, met de twee dode zeehonden aan mijn voeten, blijf ik nadenken over wat gebeurd is. Over mijn engagement voor Sea Shepherd ook. Van kindsbeen af ben ik gefascineerd geweest door de zee. Dat ik op woensdagmiddag bij mijn Franstalige oma naar de documentaires van Jacques-Yves Cousteau keek, zal daar niet vreemd aan zijn. De Franse ontdekkingsreiziger had het toen al vaak over het klimaat en bedreigde dieren. Bovendien ben ik een kind van de jaren tachtig, toen Greenpeace sterk kwam opzetten. Dat heeft mijn rechtvaardigheidsgevoel in verband met dieren ongetwijfeld nog aangewakkerd. Er bestaan internationale afspraken over de walvisvangst die Japan ongestraft aan zijn laars lapt. Mijn woede daarover heeft me bij Sea Shepherd gebracht, dat naar mijn gevoel veel krachtdadiger optreedt dan Greenpeace. Een petitie met honderdduizend handtekeningen indienen bij de International Whaling Commission lijkt mij niet zo effectief als letterlijk op ramkoers gaan met vier Japanse schepen.

Het zou me niet verbazen dat ik over deze episode zal worden aangesproken. Maar dan zal ik de discussie aangaan en het voor Julius opnemen.

Het zou me niet verbazen dat ik over deze episode zal worden aangesproken. Maar dan zal ik de discussie aangaan en het voor Julius opnemen. Paul Watson, oprichter van Sea Shepherd, is ooit zwaar in de clinch gegaan met Inuit in Alaska omdat zij zonder scrupules zeehondenvlees en -huiden hadden verkocht aan Japanners. Dat was pure commercie en had niets met overleven te maken. Julius daarentegen gebruikt letterlijk alles van de zeehond.

Op de luchthaven in Groenland kun je pelsen mutsen vinden, maar dat is allemaal streng gelimiteerd door de wet. Jagers als Julius krijgen zelfs een vergoeding om hem ervan te weerhouden huiden te verkopen aan toeristen. Hij mag zijn buit dus niet commercialiseren. Wat Julius doet, doen de Inuit al duizenden jaren. En eigenlijk zouden ze het nog duizenden jaren moeten kunnen blijven doen. Uiteraard zijn er als dierenliefhebber aangenamer dingen om te zien dan een dode zeehond op de rand van je boot, waarvan de kop leegbloedt in zee. Maar wij hebben geen zeehond  doodgeschoten voor televisie. Nee, wij hebben een jager gevolgd die doet wat zijn volk altijd al heeft gedaan. Wie kan daar iets op tegen hebben?

Een vegetariër ben ik niet. Ik probeer wel meermaals per week vegetarisch te koken, en ik eet bewust geen tonijn. Maar vlees en vis helemaal afzweren, dat valt me nog te zwaar. Toch ben ik ervan overtuigd dat het beter zou zijn voor de planeet mochten we met zijn allen stoppen met de consumptie van vlees en vis. Diep vanbinnen weten de meeste mensen dat ook wel. Waarom ergeren we ons zo aan moraalridders die ons op dat vlak een schuldgevoel proberen aan te praten? Omdat we beseffen dat ze strikt genomen gelijk hebben.

Wanneer Julius me ’s avonds zeehondenvlees voorschotelt, moet ik eens slikken. Vlees eten is één ding, maar dit dier hebben we amper enkele uren geleden afgemaakt. Uit beleefdheid proef ik ervan, maar een geluk bij een ongeluk: ik vind het afschuwelijk. Het vlees heeft de textuur van stoofvlees maar een heel penetrante wildsmaak, tussen vlees en vis in. Julius kan erom lachen, hij weet maar al te goed dat het niet lekker is voor mensen die het niet gewend zijn. ‘Maar voor ons is het heel belangrijk, omdat het vlees vol olie zit. Dat helpt ons om niet te bevriezen.’ Hij mag voor ons dan wel een bord spaghetti klaarmaken, hij is en blijft een Inuit. Geen twijfel mogelijk.

Elke ijsberg is wondermooi, en vanaf de onderkant – met het invallende zonlicht – zo mogelijk nog wondermooier.

KOPJE-ONDER

Alsof ik nog niet genoeg heb genoten van dit geweldige eiland, krijg ik ter afronding van deze reis nog de kans om een van mijn grootste dromen te realiseren: duiken onder een ijsberg. Het soort ervaring waarover je leest, waarover je fantaseert, maar waar je niet snel even voor over en weer naar Groenland vliegt. Maar nu ik hier ben, grijp ik deze uitgelezen kans met beide handen. Sven, de eigenaar van het bedrijfje waar Julius voor werkt, begeleidt me. Hij is net als ik een ervaren duiker, met dat verschil dat hij al vaak op dit soort locaties
heeft gedoken.

Plaats van afspraak is een ijsberg die al bij al maar twee meter boven het pakijs uitsteekt, maar waarvan zich 90 procent onder het wateroppervlak bevindt. En daar is het me natuurlijk om te doen, ik ben razend benieuwd om zo’n ijsberg vanaf de onderkant te kunnen bewonderen. Hoewel het water -2 graden Celsius koud is – zout water bevriest niet bij 0 graden – sta ik dus te popelen om erin te gaan. Maar eerst moet ik de handen uit de mouwen steken. We moeten namelijk nog een ingang vinden waarlangs we kopje-onder kunnen gaan. Sven maakt een gat in het ijs, waarna we met een zaag een rechthoekig blok ijs verwijderen. Dat duwen we onder het oppervlak, ver genoeg, zodat het niet kan terugdrijven en de opening versperren. Juist vanwege dat risico moeten we nog twee andere gaten zagen, aan de andere kant van de ijsberg.

In het gezelschap van Sven en een Italiaanse duiker die mij zal filmen – mijn crew kan veel, maar niet alles – ga ik uiteindelijk het water in. Dat dit niet de grootst denkbare ijsberg is, kan me niet schelen. Elke ijsberg is wondermooi, en vanaf de onderkant – met het invallende zonlicht – zo mogelijk nog wondermooier. De imposante ijsmassa reikt tot zo’n 25 meter diepte en doet me de koude vergeten. Voor even toch, want dit is het koudste water waarin je kunt duiken en dat laat zich na een twintigtal minuten toch voelen. Dus keren we na een klein halfuurtje terug naar het oppervlak. Het gat dat ik voor ogen had, is inderdaad versperd door een teruggedreven ijsblok, de extra gaten zijn dus geen overbodige luxe. Dit was alles wat ik ervan verwacht had. Een van de mooiste duikervaringen in mijn leven. Toevallig of niet in een van de mooiste landen die ik ooit heb bezocht. Dat is wat men noemt een perfect orgelpunt.

 

Reizen Waes Europa

In Reizen Waes Europa blijft Tom Waes dichter bij huis en laat hij zien dat je niet naar de andere kant van de wereld hoeft te reizen om onweerstaanbare, fascinerende, mysterieuze, en ja, ook avontuurlijke plaatsen te ontdekken. Hij blijft binnen de grenzen van het Europese continent, neemt je mee naar onbekende maar unieke plekken in Spanje, Azerbeidzjan, IJsland, Groenland, Polen, Isle of Man, Noord-Ierland en Oekraïne, en verrast je als vanouds met straffe verhalen. Want reizen maakt je sprakeloos, en verandert je daarna in een verhalenverteller.

€ 23,99

Tom Waes

Tom Waes is acteur, televisieregisseur, presentator en zanger. Hij is vooral bekend van de programma's Tragger Hippy, Het Geslacht De Pauw, Tomtesterom, Reizen Waes , De slimste mens ter wereld en Wauters vs. Waes. Daarnaast is Waes ook ambassadeur van de non-profit organisatie Sea Sheperds. Na drie seizoenen Tomtesterom begon Waes in 2012 het reisprogramma Reizen Waes, waarin hij gevaarlijke of opmerkelijke plaatsen bezoekt.