Een man leidt tussen 1901 en 1947 een waanzinnig leven. Van West-Vlaanderen via Canada naar de Verenigde Staten, Spanje en Rusland. De vergetene is het fascinerende levensverhaal van een man die vergeten is door de geschiedenis, maar niet door zijn kleinzoon. Een met vaart geschreven vertelling die je achterlaat met één niet te beantwoorden vraag: hoe kan iemand zoveel levens hebben gehad?

Lees hier al het eerste hoofdstuk van De vergetene, de debuutroman van Steven Braekeveldt!

 

HOOFDSTUK 1

Hoe kruiden de bevruchting van mijn grootvader in het dorp Ingelmunster beïnvloedden. Hoe Jules geloofde dat het vervaardigen van pijlen een kunst was, en de eerste werd die Port Orfordcederhout bestelde. Hoe Jules besliste om naar Roemenië te vertrekken.

Het begon allemaal die bijzondere vrijdagmiddag in de deuropening van mijn overgrootmoeders kruidenkamer. Terwijl koningen, keizers en de tsaar de doodskist van koningin Victoria in de grond lieten zakken, ging een spermatozoïde van mijn overgrootvader het hoger zoeken, op weg naar de enige eicel die mijn overgrootmoeder ooit zou produceren.

Slechts een paar minuten eerder had ze haar patiënt, een dagloner, in de keuken achtergelaten om een specifiek smeersel voor de stinkende zweren op zijn rug te halen. Mijn overgrootvader, die haar naar de kruidenkamer had zien komen, versperde haar de weg. Na een wellustige kus op haar wijd open mond duwde hij haar met haar gezicht tegen de muur, lichtte haar rokken op en drong in haar. Ze genoot altijd van elke aanraking, waar dan ook, om het even wanneer, desondanks. En zo besliste de geschiedenis dat mijn grootvader verwekt werd tussen de verschillende aroma’s van geneeskrachtige kruiden.

Met zijn drie parlementaire stemmen behoorde mijn overgrootvader, de eigenaar van een pijlenfabiek, tot de bovenlaag van West-Vlaanderen. Hoe had hij kunnen weten dat de nieuwe Nagant, de auto die hij het jaar daarvoor had gekocht, de enige in het dorp, afkomstig was van hetzelfde bedrijf dat het Mosin-Nagantgeweer zou produceren, het type geweer dat, in de handen van een bijna doodgevroren Russische soldaat, in Stalingrad het DNA van zijn pas verwekte zoon zou verwonden?

West-Vlaanderen is een van de tien Belgische provincies, de enige die grenst aan de zee. Men spreekt er een dialect dat niemand begrijpt, tenzij je geboren en getogen bent in deze uithoek waar de Vikingziekte, of Keltische klauw, het vaakst voorkomt van het hele land.

De mensen staan er bekend als hardwerkend, koppig en in het bezit van een zodanige vechtlust dat zelfs Caesar hen niet kon verslaan. Het ene deel van de bevolking zou nooit verder komen dan zijn geboortedorp, het andere zou voor de Portugese koning de Azoren veroveren, missionaris worden in Congo of, zoals mijn grootvader, op zijn zeventiende naar Canada en de VS vertrekken.

Het huis van mijn overgrootouders stond in een straat niet ver van het oude station van Ingelmunster, een klein dorp vol onbetekenende mensen. De oorsprong van het dorp gaat terug tot de zevende eeuw, toen Britse monniken een Engels klooster bouwden, waarvan de naam is afgeleid. Afgezien van een slag die het einde bezegelde van de opstand van de ‘Brigands’ tegen de Fransen, was het een klein, doodgewoon West-Vlaams dorp waar nooit iets gebeurde of gebeurt. Zo’n typisch dorp waar mensen worden geboren, werken en sterven en een grafsteen achterlaten die jaren later afgebroken wordt en op een hoop gegooid, waardoor jaartallen en letters van mensen die elkaar bij leven haatten, elkaars resten bewegingsloos omhelsden.

Het huis was gebouwd in de typische rode baksteenstijl van de streek. Drie verdiepingen, geen badkamer, een ijskelder en een toilet dat ‘verlet’ werd genoemd, buiten in de tuin waar ’s winters het bevroren water met een ijzeren staaf aan stukken moest worden geslagen. Aan een ijzeren haak hingen vellen in vieren gesneden kranten. Mijn overgrootmoeder zorgde er altijd voor dat foto’s van bisschoppen en de koninklijke familie zich pal in het midden van de papieren bevonden. ‘Klaar voor gebruik’, verkondigde ze na haar gescheur. ‘Zo krijgen ze wat hun toekomt.’

In een vorig tijdperk zou mijn overgrootmoeder, een Joodse genezeres, verbrand zijn als heks. Ze was bekend en graag gezien in de hele streek, van Ieper tot Brugge, en heel wat mensen reisden van verafgelegen dorpen naar het huis van mijn overgrootouders voor een geneesmiddel. De meesten van hen kwamen, naar oud-Vlaamse gewoonte, zonder kloppen door de achterdeur naar binnen met de uitroep: ‘Is er geen belet?’ Het was minder een vraag dan een aankondiging.

De voordeur was versierd met uitzonderlijk smeedwerk van de hand van de Spaanse tuinier, een huurling uit de Duits-Franse Oorlog die mijn overgrootvader tien jaar eerder had aangenomen. Via de voordeur kwam je in de ruime hal, vanwaar je in de verte de gezellige en van hitte walmende keuken kon zien. Drie verschillende kamers kwamen aan beide zijden uit op de gang, die pronkte met vaardig bewerkte kersenhouten panelen die een warme roodachtige schijn verspreidden. Een van de drie kamers was de kruidenkamer, waar de geur van vleselijke lusten hing, vermengd met een zwaar, wat bitter parfum.

Mijn overgrootvader was een grote, knappe en gespierde man met diepblauwe hypnotiserende ogen en een keurig bijgewerkte donkere snor. Op zondag droeg hij steevast donkere gestreepte pakken, waarop een gouden uurwerk van Le Parc was vastgemaakt, een duidelijk contrast met de donkergroene werkkledij die hij door de week droeg.

Rond de eeuwwisseling werkten er zo’n 55 mannen in zijn fabriek, allemaal afkomstig uit hetzelfde dorp. Hij beschouwde pijlen maken als een kunst, zijn werklui als artiesten, en zijn pijlen als onbetaalbare kunststukjes. Toen mijn overgrootmoeder hem een maand later aankondigde dat de kruidenmengsels vrucht hadden gedragen en zij waarschijnlijk zwanger was, beschouwde hij dit meer als het startschot voor een wedstrijd tussen hun tweeën. Zij ging voor het perfecte kind dat elke moeder denkt te dragen, hij voor de perfecte pijlen die hij al jaren in gedachten had en nu zou verwezenlijken.

Hij was net klaar met een artikel over Port Orfordceder, een nieuwe houtsoort die zo’n vijftig jaar daarvoor in de VS was ontdekt: ideaal om te drogen en te bewerken met handwerktuigen. Het enige nadeel was dat deze houtsoort bijzonder duur was, en onbekend in Europa. Niemand had het ooit ingevoerd. Na het lezen van het artikel stuurde hij een bestelling naar zijn scheepsagent in Antwerpen, Salomon Eskenazi, met het verzoek diens talrijke contacten te gebruiken, zodat dit hout de basis kon worden voor de zeven volmaakte pijlen die hij in gedachten had als cadeau voor zijn eerstgeborene.

Het duurde niet lang voor Salomon het juiste hout had. Aangezien mijn grootvader een van zijn belangrijkste klanten was, en bovendien getrouwd was met de vrouw die hij ooit zo vurig had liefgehad, bestelde hij twee keer de gevraagde hoeveelheid hout. Die liet hij afleveren bij het kleine station van Ingelmunster, waar hij nog nooit een voet had gezet. De ironie van de geschiedenis wilde dat vele decennia later zijn dierbaren vanaf dit kleine station getransporteerd zouden worden naar plaatsen waar hun namen in een register werden genoteerd en vervolgens veranderd in cijfers, die op hun onderarm werden gebrand, voordat ze zouden verdwijnen in de schaamte van de mensheid.

Twee jaar daarvoor hadden mijn overgrootvader Jules en zijn jongere, beeldschone vrouw Rachel hun huwelijksreis doorgebracht aan de Veldeser See. Terwijl ze in een pletna (een soort gondel) over het meer roeiden, hadden ze kennisgemaakt met een vreemde, maar zeer vriendelijke man. Hij had zichzelf voorgesteld als Julius von Payer en sprak – toen hij eenmaal wist wat voor zaken mijn overgrootvader deed – uitgebreid over zeer zeldzame maar bijzonder sterke ganzen die beschermd werden door de tsaar. Ze leefden op Frans Jozefland, een groep van 192 vulkanische eilanden ten noordoosten van Spitsbergen. Hij had de archipel ontdekt en bereisd van noord naar zuid. Geen enkele brandgans mocht worden gevangengenomen; dat was een verordening van de tsaar. Hij was de enige die gebruik kon maken van de uitzonderlijke kwaliteit van hun veren, die een uitzonderlijke snelheid verleenden aan de pijlen die de tsaar gebruikte bij de diverse wedstrijden in zijn zomerpaleis in Sint-Petersburg. Er waren, vermeldde Julius, die ze vervolgens elke dag ontmoetten voor het diner, natuurlijk nog andere bijzondere ganzen, maar geen ervan had de speciale kracht van de brandgans.

Op het moment dat mijn overgrootvader hoorde over de uitzonderlijke kwaliteit van de veren, besloot hij dat hij alles zou doen wat nodig was om ze in zijn bezit te krijgen. Eenmaal thuis riep hij Enrique bij de ingang van de grote tuin, waar hij haast nooit kwam. ‘Enrique,’ zei hij, ‘kom hier, ik heb je hulp nodig.’

Nadat hij uitgelegd had waarnaar hij op zoek was, antwoordde Enrique dat hij Boris, en alleen Boris, nodig had, en bij wijze van argument begon hij aan een lange uitleg.

‘Baas,’ antwoordde hij, ‘lang geleden was er een Poolse edelman die zijn oog had laten vallen op het kasteel van zijn buur. Hun families waren al eeuwenlang aan het vechten, en hij riep mijn hulp in. Hij wilde twintig soldaten huren om het kasteel te veroveren. Alle rijkdom die we zouden aantreffen was van ons, en dat gold ook voor alle vrouwen – een week lang. De paar aanwezige soldaten boden weinig weerstand, en binnen een dag was het kasteel van ons. We verzamelden alle geldstukken, zilver en andere waardevolle zaken, dronken en verkrachtten dagenlang. Op de vierde dag, toen de meesten van mijn mannen niet langer rechtop konden staan, kwam de edelman met twintig van zijn mannen om ons allemaal af te maken. Uthred, Boris en ik lagen te slapen met een paar jonge meisjes toen we het dronken geschreeuw hoorden van een aantal van mijn mannen. Boris is een reus overdekt met littekens van vorige gevechten. Hij is niet de slimste, maar is onovertroffen als het om doden gaat. Toen hij erachter kwam dat de edelman hem had verraden, liep hij de schuur uit en in een mum van tijd ontdeed hij vijf soldaten van hun ingewanden. Uthred en ik doodden er nog een paar en halveerden zo in een paar minuten hun aantal. De edelman, die het gevaar zag, stelde voor dat we zouden vertrekken met zoveel als we konden dragen. Uthred ging terug naar Denemarken en ik heb nooit nog van hem gehoord. Boris en ik bleven nog een aantal jaren huursoldaten, en terwijl ik je tuinman werd, voert Boris nog altijd de wildste en gevaarlijke opdrachten uit. Het is dus Boris die je nodig hebt.’

‘Hoeveel zal Boris daarvoor vragen?’

‘Boris kennende zal hij het eerst eens zijn met een prijs, maar vervolgens onderhandelen als hij in zijn handen heeft waarvoor je hem betaald hebt. Laat het aan mij over, baas, en ik verzeker je dat het een koopje wordt. Hij staat nog bij me in het krijt voor die keer dat ik zijn leven heb gered in een van de gevechten waarin we samen streden.’

Het was een koude en mistige ochtend toen de jonge Gaspar, de boodschappenjongen van het station, door de achterdeur binnenkwam met het traditionele ‘Is er geen belet?’

Hij was verrast om daar om vijf uur ’s morgens al drie patiënten aan te treffen die in de keuken op mijn overgrootmoeder wachtten. Gaspar herkende een van hen, boer François Vandewalle, die in de streek bekendstond als Swatten de bietenplanter, die de dag daarvoor de hoef van zijn zwaar werkpaard pal op zijn voet had gekregen terwijl hij in het veld aan het werken was.

Gaspar kreeg wat brood (stuten, zoals ze dat daar noemden) met echte boter van mijn overgrootmoeder, maar hij was pas in de zevende hemel toen ze voor hem een kop echte koffie inschonk, en geen ‘frutbuzze’, het cichoreibrouwsel dat hij thuis voorgezet kreeg. Gaspar genoot van de warmte in de keuken en de bijzondere, vriendelijke sfeer die hij altijd aantrof in dit huis. Hij bedacht dat het toch wel fijn was om rijk te zijn, om elke dag koffie te kunnen drinken en niet af te zien in de winterse kou. Thuis lagen ze met verschillende kinderen in één bed om het toch een beetje warm te krijgen tijdens de lange winternachten, en als het hard regende sijpelden de druppels door het houten dak. Hij was in gedachten verzonken, wegdoezelend van de warmte, toen mijn overgrootmoeder de keuken binnenstapte en hem begroette met een vriendelijke glimlach en een klopje op zijn schouders.

 

Lees verder in:

De vergetene

Een man leidt tussen 1901 en 1947 een waanzinnig leven. Van West-Vlaanderen via Canada naar de Verenigde Staten, Spanje en Rusland. De vergetene is het fascinerende levensverhaal van een man die vergeten is door de geschiedenis, maar niet door zijn kleinzoon. Een met vaart geschreven vertelling die je achterlaat met één niet te beantwoorden vraag: hoe kan iemand zoveel levens hebben gehad?

€ 24,99

Steven Braekeveldt

Steven Braekeveldt (°1960) is in het dagelijks leven ceo van Ageas Portugal. Maar bovenal is hij een verzamelaar van verhalen, die hij vervolgens in een distilleerkolf en met een beitel bewerkt tot verslavend leesvoer. Hij woont en werkt afwisselend in Portugal en België, al kun je hem ook nu en dan vinden op zijn Zuid-Franse boerderij. © Victor Machado