Na het verliezen van haar baasje, komt de jonge cyperse kat Molly in een huis vol katten-hatende honden terecht. Ze besluit het heft in eigen poot te nemen en gaat op zoek naar een nieuw thuis. Dit vindt ze bij café-eigenaresse Debbie, die moeite heeft haar café draaiende te houden. Samen proberen ze het tij te keren. Zal het Debbie en Molly lukken het eerste kattencafé in de Cotswolds te openen?
Lees hier alvast de eerste pagina’s van Molly en het kattencafé, de meest aaibare feelgoodroman van het jaar!
Ik herinner me niet veel van mijn vroegste jeugd, maar als ik mijn ogen dichtdoe zie ik de blijdschap op Margery’s gezicht op het moment dat ik, als een pluizig miauwend bolletje, voor het eerst op haar schoot werd gezet weer levendig voor me.
‘Kijk nou eens, wie hebben we hier?’ zei ze zacht, terwijl ik naar haar opkeek met mijn nog maar pas geopende oogjes.
‘Dit is Molly,’ antwoordde iemand. ‘Haar moeder is een zwerfkat en alle andere jongen uit haar nest hebben al een goed thuis, Molly is de laatste. Ze is acht weken.’
‘Nou, ik vind Molly in elk geval… poeslief!’ reageerde Margery zacht en ik hoorde dat ze oprecht blij met me was. En daarmee was het geregeld: Margery was mijn nieuwe baasje. Ze kriebelde me onder mijn kin en ik begon te spinnen, eerst voorzichtig en aarzelend, maar dat veranderde algauw in een luid, stevig geronk. Margery begon te lachen om de herrie die ‘zo’n klein mormeltje’ als ik kon maken.
Margery’s huis werd algauw mijn domein: ik kon slapen waar ik maar wilde en doen wat er in me opkwam. Het was zo’n comfortabel leventje dat ik nooit de behoefte voelde om de wereld buiten te gaan verkennen. Van achter haar slaapkamerraam kon ik de daken van de huizen in het dorp en de glooiende heuvels erachter zien en dat vond ik voldoende. Af en toe kuierde ik ons doodlopende straatje in, maar om eerlijk te zijn had het dorpje waarin we woonden weinig aantrekkingskracht voor me. Er was niet veel te zien buiten een rijtje winkels, een kerk en wat cafés. Ik wist dat andere katten uit het dorp graag op het kerkplein op jacht gingen, maar ik was zo weldoorvoed dat ik weinig behoefte had aan dat soort vertier.
‘Alsjeblieft, Molly,’ fluisterde Margery op een dag. Met één hand op het aanrecht steunend boog ze voorover en zette mijn etensbakje voorzichtig op het keukenzeil. Ik begon te spinnen, ik had honger en had geduldig zitten wachten terwijl Margery langzaam door de keuken scharrelde en de huishoudelijke karweitjes verrichtte die altijd voorafgingen aan mijn avondeten.
Ik sprong van de keukentafel, maar een snelle blik in mijn bakje bevestigde mijn diepste angsten. Ik rook moedeloos aan de inhoud, in de hoop dat er onder de beige smurrie iets katvriendelijks zou liggen, maar die hoop ging meteen in rook op.
Terwijl ik het gerommel in mijn maag probeerde te negeren keek ik op naar Margery, die nu weer bezig was aan de gootsteen. Ze mompelde in zichzelf, wat ik een beetje onrustbarend vond. Ik was gewend geraakt aan haar huishoudelijke routine (zolang ik me kon herinneren deed ze elke dag hetzelfde), maar ik voelde dat ze nu onzeker en nerveus was. Ze waste een steelpan af, die ze daarna langzaam en grondig afdroogde. Toen keek ze met de pan tegen 12 haar borst geklemd weifelachtig om zich heen. Ze deed de koelkast open en zette de pan daarin, maar schudde haar hoofd en haalde hem er weer uit. Daarna maakte ze een paar keukenkastjes open, ontmoedigd dat er glazen of servies in bleken te staan. Ik wist dat dit niet haar normale gedrag was, of in elk geval was dat tot voor kort zo, maar het viel niet te ontkennen dat dit soort dingen de laatste tijd steeds vaker gebeurden.
Ik keerde mijn bakje klonterige puree de rug toe en trippelde door de keuken naar het enige kastje dat ze niet had opengemaakt. Trots en met mijn staart kaarsrecht omhoog begon ik luid te miauwen.
Margery keek nog steeds zoekend de keuken rond en ik moest nog een paar keer miauwen voordat ze haar aandacht op mij richtte.
‘Wat is er, Molly?’ vroeg ze een beetje geïrriteerd.
Ik wreef mijn hoofd uitgebreid tegen het kastdeurtje aan in een poging het haar duidelijk te maken.
Margery en ik hadden dit traject de laatste paar maanden vele malen doorlopen. Ik was er bedreven in geworden haar nauwkeurig in de gaten te houden en het op te merken als ze iets anders dan anders deed, zoals haar leesbril in de koelkast leggen of haar huissleutels in het badkamerkastje. Als ze van streek raakte, wat onvermijdelijk gebeurde na zoiets, hielp ik haar terug te vinden wat ze kwijt was door op de goede plek te gaan zitten miauwen. Eerst dacht ik dat het een nieuw spelletje was dat we samen deden en feliciteerde ik mezelf met mijn opmerkzaamheid en goede geheugen. Maar na een tijdje begon het me op te vallen dat Margery lang niet zo van het spel genoot als ik. Ze was zelfs vaak nerveus en van slag of boos op zichzelf om haar stommiteit.
Voor buitenstaanders leek ons leventje hetzelfde als altijd: Margery redderde in het huis, ruimde op en stofte af terwijl ik op de bank lag te dutten of mijn best deed haar te helpen met de kruiswoordpuzzel door op de krant te gaan zitten en met mijn poot tegen de pen te slaan als zij de lege vakjes invulde. Maar ze glimlachte steeds minder vaak en soms zat ze zomaar wat te huilen in haar stoel terwijl ze uit het raam staarde.
Ik deed mijn best om haar te troosten en wreef mijn wang luid spinnend langs de hare, maar wist dat er iets grondig mis was, iets wat ik niet voor haar kon oplossen.
Haar geheugen liet haar soms in de steek, ze was af en toe in de war of geagiteerd omdat ze dacht dat ze haar chequeboek of haar sleutels kwijt was. Eerst gebeurde dat nog maar af en toe, maar in de loop van de tijd steeds vaker. Zelfs met mijn opmerkingsgave en hulp leek Margery haar grip op de dagelijkse dingen van haar leven te verliezen.
Van óns leven.
Nadat ze de steelpan op de juiste plek had teruggezet ging Margery naar de woonkamer om televisie te kijken. Ik overwoog even om naast haar te gaan liggen en de avond in een kameraadschappelijk zwijgen door te brengen, maar ik wist uit ervaring dat ik er niet op kon rekenen dat Margery eraan zou denken me nog iets te eten te geven die avond. Dus rook ik nog even aan de koude aardappelpuree die nu begon te stollen in mijn bakje en verdween door het kattenluik om naar een klein knaagdier op jacht te gaan om mijn maag te vullen.
De ochtend daarop zat ik me te wassen op de vensterbank in de woonkamer toen ik Margery boven langzaam hoorde rondscharrelen in haar slaapkamer, waar ze zich aankleedde en haar haar borstelde. Ik hoopte dat het vandaag een goede dag zou worden, dat ze niet huilerig zou zijn en eraan zou denken me mijn ontbijt te geven. Toen ik haar voorzichtig de trap af hoorde komen sprong ik van de vensterbank en trippelde de woonkamer uit om te kijken of ze de verraderlijke bocht onder aan de trap veilig redde. Met mijn staart rechtop als begroeting miauwde ik ‘Hallo’ en wreef met mijn lijf langs haar enkels.
‘O!’ riep ze uit.
Ik spinde als antwoord.
‘Wie ben jij?’ vroeg ze.
Ik keek naar haar op en zag haar gefronste wenkbrauwen en de bekende blik van verwarring in haar ogen.
Ik miauwde nog een keer. ‘Ik ben Molly,’ wilde ik zeggen. ‘Ik ben je kat!’
Ze hield haar hoofd scheef en keek me vragend aan. Ik wenste met heel mijn hart dat ze weer wist wie ik was, mijn naam zei en me lachend verzekerde dat ze natuurlijk nooit zou vergeten dat ik haar kat was.
‘Ben je zomaar vanaf de straat hier binnen komen lopen, poesje? Je moet naar huis, je baasje is natuurlijk ongerust waar je blijft!’
Ze liep langs me heen naar de voordeur en pakte de sleutels, die, dat had ik de avond ervoor gecheckt, op hun vaste plaats op het plankje lagen. Ze draaide de deur langzaam van het slot en had even moeite met de ketting maar trok hem toen open. Toen glimlachte ze naar me, duidelijk in de verwachting dat ik blij was dat ik werd vrijgelaten en naar huis kon. Ik stond met trillende staart op de vloerbedekking in de hal.
‘Nou, ga maar! Je hebt vast zin in een ontbijtje!’
Maar ik wilde niet dat Margery aan me zag dat ik verdrietig was en dus boog ik mijn hoofd en glipte langs haar heen de voordeur uit.