Als Nadia Owusu twee is, laat haar Armeens-Amerikaanse moeder hun gezin in de steek. Nadia blijft achter met haar kleine zusje en hun Ghanese vader, die als ambtenaar bij de Verenigde Naties werkt. Ze bewonen plekken over de hele wereld: Rome, Dar es Salaam, Kumasi en Londen. Nadia spreekt meerdere talen en heeft meerdere thuislanden. Ze vraagt zich af of ze Europees, Afrikaans of Amerikaans is. Of niets van dat alles? Als haar vader overlijdt, voelt Nadia zich meer dan ooit ontworteld en alleen.

Naschokken is een buitengewone memoir over identiteit, familie en verbondenheid. Voor liefhebbers van Zadie Smith en Maggie Nelson.

Lees hier alvast het eerste hoofdstuk.

Eerste aardbeving

Rome, Italië, zeven jaar

Mijn moeders haar is lang, steil en zwart. Het wappert achter haar aan in de wind. Ze loopt weer weg. In het maanlicht is ze als een spookschip dat op verglaasde wateren afdrijft naar een plek waar hemel en zee elkaar raken, tot het achter de kromming van de aarde verdwijnt, en het moment is zo vergankelijk, zo ontastbaar, dat ik me afvraag, als een glimp van haar nog in zicht is, of ze er wel was. Ze draait zich niet naar me om terwijl ik haar vanaf de drempel nakijk. Ik ben zeven jaar oud, ingepakt in een roze trui en een dikke gevoerde jas en mijn wollen muts is ver over mijn ogen getrokken. Mijn witte sokken zijn zompig en klam van de regen die in mijn zwarte gymschoenen is gesijpeld die ik altijd, weer of geen weer, per se aan wil. Ik wil haar naroepen, maar ik ben bang dat ze zich niet zal omdraaien. Of dat ze dat wel doet en dan, wat erger is, nog altijd niet voor mij zal kiezen. Ze neemt plaats op de passagiersstoel van de blauwe Fiat die haar man van een kennis heeft geleend. Ze willen nog een dagje door Rome rijden voor ze terugvliegen naar Massachusetts. Ze zijn in Venetië op vakantie geweest.

Voordat mijn moeder vanmorgen zonder waarschuwing of teken vooraf verschijnt, word ik wakker van de regen. Het is donker buiten, zo donker dat ik even denk dat het nog nacht is, maar dan ruik ik pannenkoeken. Op zaterdagochtend bakt mijn vader altijd pannenkoeken.

Als ik aan het ontbijt zit, met mijn neus in een beduimeld exemplaar van Onder moeders vleugels, is mijn vader duidelijk nerveus. Hij tikt onrustig met zijn voet op de grond, kijkt op zijn horloge, schuift steeds zijn bril omhoog op zijn neus. Ik vraag me af wat hem dwarszit en hoop dat het, wat het ook is, hem niet het hele weekend aan zijn bureau zal kluisteren. Hij is zojuist teruggekeerd van een zakenreis naar Dhaka. Ik wil hem voor mezelf. De radio, die zijn vaste plekje heeft op het keukenblad naast het broodrooster, heeft met zijn kromgebogen antenne toch bbc World Service weten te vinden en er klinkt een bericht over een catastrofale aardbeving in Armenië. Tienduizenden doden, honderdduizenden ontheemden die hun huis en al hun bezittingen kwijt zijn. Een stad genaamd Spitak ligt compleet in puin. De mevrouw op de radio zegt dat er een nieuwe stad op de brokstukken moet worden gebouwd. Sovjetleider Michail Gorbatsjov vraagt de wereld om hulp. Ik smeer boter op mijn pannenkoek en strooi er suiker overheen.

‘Heeft mama familie in Armenië?’

Mijn vader schrikt op en kijkt me aan. Zijn ogen zijn enorm achter de jampotglazen.

‘Nee,’ zegt hij. ‘Haar familie is wel Armeens, maar ze woonden in Turkije. Inmiddels zitten ze allemaal in Amerika.’

Normaal gesproken vermijden we het om over mijn moeder te praten, maar volgens de BBC is de noodtoestand uitgeroepen. In tijden van nood gelden andere regels.

Ik ben half-Armeens, maar ik weet niet of de aardbeving mij direct aangaat.
Ik ben half-Armeens, maar ik weet niet of de aardbeving mij direct aangaat. Ik woon in Italië met mijn Ghanese vader, mijn stiefmoeder Anabel en mijn zusje Yasmeen. Het is voor het eerst dat ik over het Kaukasusgebergte hoor, de breuklijn waarop de ramp heeft plaatsgevonden. Ik vraag mijn vader wat ‘naschokken’ betekenen. Hij zegt dat het heftige trillingen in de grond zijn die op een aardbeving volgen. Het is de vertraagde reactie van de aarde op de druk.

De bel gaat op het moment dat ik naar boven wil om mijn tanden te poetsen. Yasmeen, die net de slaap uit haar ogen wrijvend de keuken binnenkwam, is nu klaarwakker en scharrelt achter me aan om te kijken wie het is. We hopen onze vriendjes van hiernaast, die willen spelen.

Mijn moeder staat in het voorportaal, met twee rode ballonnen en bevende handen. Ik staar haar als versteend aan. Als ik me herinner dat ik een stem heb, roep ik om mijn vader. We hebben mijn moeder in geen drie jaar gezien, niet sinds mijn vierde. Mijn vader begroet haar met een knikje en stuurt Yasmeen en mij naar boven om ons aan te kleden. Als we weer naar beneden komen, staan mijn ouders nog steeds in de hal. Ze praten niet met elkaar. Mijn moeder heeft haar handen in haar zakken. Ze heeft de ballonnen losgelaten en ze zijn naar het plafond gezweefd. Ze laat haar hoofd hangen. Mijn vader houdt zijn schouders naar achteren getrokken, zijn benen gespreid.

‘Je moeder neemt jullie mee voor een ritje.’ Mijn vader pakt onze gevoerde jacks uit de kast. Als hij de deur achter ons dicht heeft getrokken, kan ik zijn aanwezigheid aan de andere kant voelen, alsof hij me wil laten weten dat hij daar, precies op die plek, zal staan als we terugkomen.

De man van mijn moeder zit achter het stuur. Hij zwijgt terwijl zij ratelt. Onze halfzusjes willen ons dolgraag leren kennen. De volgende keer neemt ze hen mee. Venetië is een magisch oord. Ze kan bijna niet geloven dat er echt zulke steden bestaan. Onze grootouders hebben een vlieger voor ons gekocht in de vorm van een vis. Onze vader kan ons in het voorjaar leren hoe je moet vliegeren.

Ondanks de motregen zet de man van mijn moeder ons af op Piazza Navona. Een artiest tekent een grappige karikatuur van ons, allemaal samen, met bolle hoofden en verschrikte ogen. In een eetcafé krijgen we borden spaghetti al pomodoro voorgeschoteld. We willen allemaal veel Parmezaanse kaas. Mijn moeder vraagt hoe het gaat op school en vindt dat we in een prachtig huis wonen, al heeft ze voor zover ik weet alleen de hal gezien. Ik vraag haar naar de aardbeving. Ze heeft het nieuws nog niet gehoord.

‘Ooit gaan we met z’n allen naar Armenië,’ zegt ze. Het klinkt half als een vraag en half als een belofte, dus ik zeg ‘ja’, al geloof ik haar niet.

Als we het restaurant verlaten, komt er een breed grijnzende jongleur naar ons toe. Zijn hand lijkt amper te bewegen, maar zijn blauwe, gele en rode kegels vliegen hoog boven zijn hoofd. Hij vangt er twee met zijn ene hand op en de derde kegel met zijn andere, en maakt dan een diepe buiging. Mijn moeder klapt in haar handen. Yasmeen en ik zijn altijd een beetje afkerig van vreemden en we turen naar de barsten in de stoeptegels. Mijn moeder drukt een paar goud- en zilverkleurige munten van duizend lire in de hand van de jongleur. Ze geeft er ook een aan mij en Yasmeen om in de Fontana dei Quattro Fiumi te werpen. Ik zeg tegen mijn moeder wat mijn vader over de fontein heeft verteld, dat de vier figuren de goden van vier rivieren op vier continenten verbeelden. De Nijl, de Ganges, de Donau en de Rio de la Plata. Er torent een obelisk boven de goden uit, waar een duif op is neergestreken. De obelisk staat voor de Katholieke Kerk. De riviergoden zijn machtig, maar ze buigen voor het Vaticaan.

‘De fontein staat symbool voor het kolonialisme,’ fluister ik.
‘De fontein staat symbool voor het kolonialisme,’ fluister ik. Ik praat nu mijn vader na, die altijd tegen me spreekt alsof ik al volwassen ben. Voor zover ik het heb begrepen wil kolonialisme zeggen dat witte mensen land van Zwarte en bruine mensen stelen, dat witte mensen Zwarte en bruine mensen doden, dat witte mensen Zwarte en bruine mensen onderwerpen en tot slavernij dwingen. Mijn vader, weet ik, is geboren in het laatste jaar van de koloniale overheersing in wat destijds de Goudkust heette. Hij zegt dat het samenvallen van zijn geboorte met de geboorte van Ghana zijn goede gesternte markeerde, ons goede gesternte. Ik ben blij dat mijn moeder moet lachen en zegt dat ik slim ben. Als ik mijn muntje in het water werp, knijp ik mijn ogen stijf dicht en luister naar het gelach van mijn moeder, dat met het geluid van de klaterende waterstralen zingt. Dat geluid is de wens die ik niet tot woorden durf te vormen, want woorden kunnen verkeerd opgevat worden.

Later zie ik mijn moeder in de blauwe Fiat stappen. Haar man start de motor. Ik knijp mijn ogen samen om haar beter te kunnen zien. Ze laat haar hoofd tegen het raam leunen en ik beeld me in, of misschien hoop ik het wel, dat ze moet huilen. De auto rijdt weg en wordt verzwolgen door de nacht. Ik snuif de lucht op om een spoor van uitlaatgassen of parfum op te vangen, overblijfselen van mijn moeders aanwezigheid. Maar ik ruik slechts natte kalksteen en knoflook. Mijn stiefmoeder Anabel staat in de keuken. Piazza Navona lijkt nu heel ver weg. We wonen in EUR, een wijk die bekendstaat onder het acroniem van de Espozione Universale di Roma – een wereldbeurs die nooit plaatsvond omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. EUR was gebouwd door Mussolini om twintig jaar fascisme in Italië te vieren en de stad tot aan de zee uit te breiden. In tegenstelling tot de rest van Rome is EUR een overzichtelijke buurt. De gebouwen zijn stevig, witgeschilderd en volgens een patroon van rechte hoeken geordend. Meestal voel ik me geborgen door de voorspelbaarheid, maar vandaag voelt het ongastvrij, levenloos.

Ergens in huis hoor ik mijn zus gillen. Ze wil niet in bad. Ik weet dat haar woede om iets anders gaat. Ik haal nog eenmaal diep adem om alle deeltjes die mijn moeder heeft achtergelaten in me op te nemen en doe de deur achter me dicht.

In de hal trek ik mijn gymschoenen uit. De marmeren vloer is ijskoud onder mijn dunne sokken. Het peertje aan het plafond, dat mijn vader steeds vergeet te verwisselen, flakkert van licht naar donker en weer naar licht. Ik houd de polaroidfoto die mijn vader een paar minuten geleden van mijn moe der, Yasmeen en mij heeft gemaakt tussen duim en wijsvinger. We hebben allemaal onze ogen dicht op de foto.

‘Ze wil niet eens de moeite nemen om tijd met haar dochters door te brengen,’ hoorde ik mijn vader tegen Anabel zeggen toen ik hun kamer in liep om welterusten te zeggen. ‘Een paar uur? Kon er niet meer vanaf? Daarom wilde ik hun niet vooraf laten weten dat ze zou komen, voor het geval ze niet kwam opdagen. Ze zal nooit veranderen.’ Tijdens het eten heeft vader veel rode wijn gedronken en hij praat luider dan normaal. Zijn stem komt boven het gesis van de radiatoren uit, en zelfs boven het bijna menselijke gekerm van de straatkatten, die overdag staan te bedelen bij de tafels van de trattoria en ’s  nachts op muizenjacht gaan in de riolering van de stad.

Ik klop op de deur die op een kier staat en loop naar binnen, zo normaal als ik kan, en weersta de drang om in mijn vaders armen te springen. Mijn lippen beven en ik pers ze op elkaar om mijn tranen te bedwingen terwijl mijn vader me stevig tegen zich aan trekt en me vasthoudt. Met mijn hoofd tegen zijn schouder gedrukt kan ik de zeepachtige geur van zijn hals ruiken. Hij houdt me elke avond op deze manier vast, net zo lang tot we in hetzelfde ritme zitten. Onze hartslag zegt dat hij van mij is en ik van hem. Hij geeft een kus op mijn voorhoofd en zegt me zoete dromen te dromen, zegt me dat morgen van ons zal zijn. We kunnen de hele dag samen lezen en misschien dat we ’s avonds ook naar Highlife-muziek kunnen luisteren, en dansen in onze pyjama’s. Hij zegt deze dingen om me te troosten. Hij wil me laten vergeten dat mijn moeder er was.

De week erop neem ik voor mijn spreekbeurt op school de karikatuur van de tekenaar op Piazza Navona en de polaroid van mijn moeder, Yasmeen en mij mee. Ik zeg niets tegen mijn vader.

Ik zit op een internationale school aan de Via Cassia.
Ik zit op een internationale school aan de Via Cassia. Mijn klasgenootjes komen uit alle windstreken maar ik ben samen met één andere de enige Zwarte. Sarah Brennan, een Engels meisje met groene ogen, wil weten waarom mijn moeder een andere kleur heeft dan ik. Er steekt geen kwaad achter haar vraag, ze is gewoon nieuwsgierig, maar ik schaam me en kan alleen zeggen dat ik het niet weet. Mijn wangen branden als ik terugloop naar mijn stoel.

Bij het middageten komt Miss Rossi, de lerares, naast me zitten en vraagt of ik het leuk heb gehad met mijn moeder. Ik knik terwijl de tranen opwellen in mijn ogen. Ze pakt mijn hand en neemt me mee naar de toiletruimte, waar ze me helpt mijn gezicht te wassen. Ze vraagt wat er aan de hand is. Hoe kan ik haar vertellen over de bevingen die leiden tot scheuren, en vervolgens tot algehele verwoesting; tot hele levens en hele steden die vergaan; tot bergen en bergen puin; tot ontheemding en gedwongen migratie? Hoe vertel ik haar dat een dag die begint met pannenkoeken als ontbijt in een ramp kan eindigen; dat een aardbeving of een moeder zich als een donderslag bij heldere hemel kan aandienen en alles op zijn kop zet? Hoe vertel ik haar dat zelfs als de aarde is opgehouden met schokken de scheuren in de korst zich ongemerkt blijven vertakken? Opgekropte krachten vol dreiging en chaos kunnen elk moment ontketend worden. Ik weet niet hoe ik haar dit alles moet uitleggen, dus ik zeg tegen haar dat ik bang ben voor de naschokken.

Belgian Cats Van het EK 2005 tot de Olympische Spelen 2024

€ 24,99

Nadia Owusu

Nadia Owusu is schrijver en stedenbouwkundige. Daarnaast werkt ze voor Living Cities, een organisatie die zich hardmaakt voor economische raciale gelijkheid. Haar werk is onder andere verschenen in The New York TimesLiterary Review en Catapult. In 2019 won ze de Whiting Award voor het manuscript van Naschokken. Auteursfoto (c) Beowulf Sheehan

Auteursfoto credits: Beowulf Sheehan