Roxane van Iperen brengt een nieuwe roman uit. Dat beloof ik vertelt het aangrijpende verhaal van de twaalfjarige M., die in een onveilige omgeving opgroeit. Als niemand zich om je bekommert, besta je dan wel écht?

Thuis is er chaos en geweld, op school past ze zich geruisloos aan. Haar ouders zijn continu op de vlucht – voor de buitenwereld, elkaar, hun eigen demonen – en sleuren M. mee, van dorp naar dorp, van school naar school. Ze zoekt haar heil in de natuur en bij andere buitenstaanders – de bewoners van een vakantiepark, de reizigers in een woonwagenkamp, een groep kunstenaars in het bos. Maar nergens krijgt ze de kans om wortel te schieten, of, belangrijker nog: om met iemand een gedeeld verleden op te bouwen. Voor iedereen is ze slechts een voorbijganger. Dat beloof ik is het verhaal van een meisje dat alles in haar jonge leven moet bevechten om overeind te blijven. En uiteindelijk voor een onmogelijke keuze komt te staan.

Lees hier al het eerste hoofdstuk!

1.

Ze wist niet waar ze was. Het eerste stuk had ze zich geconcentreerd op herkenningspunten. Tijdens het rijden probeerde ze altijd razendsnel een kaart in haar hoofd te tekenen, met verschillende kleuren voor belangrijke aanwijzingen. Benzinestation, autosloop, veehouderij met koe bij de poort. Boomkwekerij, kerkhof in hoog gras, opslag voor carnavalswagens. Rotonde vol bloemen, stoplicht, grote weg. Die weg herkende ze aan de beeldentuin die opeens tussen twee praatpalen tevoorschijn kwam: een stoet wezenloze figuren achter een hek. Het hele assortiment stond uitgestald, met het gezicht naar hen toe. Vrouwen met waterkruiken, hun blik naar beneden gericht, geknielde engelenkinderen met uitgestoken handen, blote mannen met hun afgehakte hoofd onder de arm. Op hoge snelheid reden ze er voorbij. Wanneer je bij het eerste stoplicht na de beeldentuin links afsloeg, kwam je uit bij de weg die naar het dorp van oma Boertje leidde. Maar ze zouden niet links gaan, want ze mocht al heel lang niet meer naar oma toe, die waarschijnlijk niet eens wist waar ze nu ging wonen.

Na nog eens elf praatpalen rechtdoor had haar vader vaart geminderd en sloegen ze af. Bij de eerste bushalte had hij met een ruk aan het stuur de auto abrupt tot stilstand gebracht.

Haar moeder snapte de route naar het nieuwe huis nog steeds niet. M. lette goed op terwijl hij het haar uitlegde – je staat niet voor de kaart, je staat in de kaart, dáár is het zuiden. Op de plattegrond naast de bushalte wees haar vader het aan zodat haar moeder zonder hem niet zou verdwalen, zoals ze meestal deed. Haar moeder hield haar gezicht dicht bij het glas – ze weigerde in het openbaar een bril te dragen. Allebei negeerden ze de buschauffeur die met driftige knipperlichten achter hun auto stond te wachten. Zelfs de claxon die M. bijna van de achterbank blies ging langs hen heen; haar moeder schudde kort haar hoofd alsof ze een vlieg verjoeg en knakte haar hals om de route naar het huis te volgen. Uiteindelijk gaf de chauffeur het op en liet zijn passagiers op de weg uitstappen. Toen hij woedend optrok zag M. hoe hij zijn vinger in zijn voorhoofd priemde.

Via het openstaande raam kwam een lauwe bries de auto binnen, vermengd met benzinedamp. Als een dier richtte ze haar gezicht naar de luchtstroom, sloot haar ogen en snoof diep. Scherp, alsof de haartjes in haar neus bevroren. Nog een paar keer, dieper en sneller. Tintelingen achter haar oogbollen, haar schouders zakten een beetje. Naast haar kroop haar broertje Boelie heen en weer over de achterbank, als een gekooide beer. Hij gromde. Toen ze naar hem keek, ontblootte hij zijn tanden naar haar.

Getik van een sleutel op het achterraam. Zitten.

Geluidloos kwam het woord uit zijn mond, begeleid door een korte knik. Haar broertje verstarde op het verhoogde middenstuk en vouwde zijn benen onder zich. Toen haar vader zich weer omdraaide zocht ze opnieuw Boelies blik en lachte kort. In stilte staarde ze daarna voor zich uit, maar lang hield ze dat niet vol. Ze kon er niets aan doen, haar lichaam kon niet niet-bewegen, er zat altijd een kleuterklas onder haar huid die naar buiten moest. Voorzichtig trok ze een voor een haar bovenbenen van het leer, dat aan haar bezwete huid plakte. Ze knakte haar nekwervels, pulkte aan haar nagelriemen tot ze beet had en stroopte sliertjes vel af. Een voor een, vinger voor vinger, pelde ze zichzelf, tot de kleuterklas rustiger werd.

Kennelijk had haar moeder het begrepen of ze deed alsof, want haar vader liep weg van de plattegrond, met reuzenpassen om de motorkap heen. Achter hem brandde de zon fel. Vlak voor haar deur bleef hij staan, de koperen gesp van zijn riem bevond zich pal naast haar hoofd. De pin zat in het vierde oog. Het derde was rafelig, het tweede en eerste puntgaaf. M. hield haar adem in en probeerde niet te bewegen. Toen opende hij het portier van de Mercedes en plofte voor haar neer. Haar moeder volgde. Hij gaf gas en voegde op hoge snelheid in, wat achter hen luid getoeter opleverde. De wind droogde haar ogen uit, maar ze hield haar blik strak naar buiten gericht. Af en toe wees haar vader op belangrijke punten – daar is de supermarkt, hier bij het hertenkamp sla je rechts af. Toen haar moeder niet reageerde knipte hij met zijn vingers voor haar gezicht. Ze knikte snel.

Het afgelopen jaar was haar moeder weer langzaam vervaagd. Haar lichaam was er wel, maar M. kon niet bij haar komen, alsof ze zich terugtrok in een ander universum en haar alleen achterliet in het puin. Ze had goede hoop dat de nieuwe plek, het nieuwe huis met de nieuwe meubelen, haar naar buiten zouden lokken, deze keer voorgoed. Voor haar moeder betekende iedere verhuizing een fris begin, alsof met het sluiten van de voordeur alles wat er was gebeurd ook echt was verdwenen; vergeten, van de aardbodem gewist. De verwoeste meubels, het bloed in de matrassen, de ingeslagen deuren en alle versplinterde herinneringen die erbij hoorden: zodra ze de straat uit reden en de hoek om sloegen was het allemaal weg en had haar moeder het alleen nog over het huis waar ze naartoe gingen en de grootse plannen die ze ermee had. Voor M. betekende iedere verhuizing een doorgang naar een volgende vleugel, een verdieping extra in het huis in haar hoofd. Ze begon de meeste dagen in een voorkamer, licht en met hoge ramen. Er stonden geen spullen, in de lucht hing de honinggeur van boenwas. Later op de dag, als ze op school kwam, dingen zag, hoorde, aanraakte en rook, instructies voor rekensommen kreeg en verhalen van andere kinderen opving over hun plannen voor het weekend, gingen er meer luiken in haar hoofd open en verdwaalde ze in een doolhof van kamers dat steeds donkerder werd. Iedere prikkel van buiten opende een ander gangenstelsel, met ontelbare vertakkingen die uitkwamen op een mengeling van de vele plekken waar ze had gewoond, de scholen waarop ze had gezeten, de interieurs van logeeradressen, hotels en opvanghuizen, de gezichten van leraren, nieuwe klasgenoten en voorbijgangers, tot aan de bedden waarop ze had gelegen onder plafonds in elke denkbare kleur en hoogte. De gangen stonden vol praatpalen; gele vogels met grote bekken die steeds van plek verwisselden, zodat ze de tel kwijtraakte en de weg terug niet meer kon vinden. Soms werden beelden die ze in de gangen tegenkwam helder uitgelicht, op andere momenten waren het plagerige flarden in een korte lichtstraal, en soms lagen ze zo diep in de duisternis dat ze er steeds net niet bij kon. Een uitsnede van een gezicht, een open wond, een stervend dier. Soms heerste er doodse stilte in het doolhof, alsof de muren met rubberen matten waren bekleed. Niemand kon haar horen, hoe hard ze ook schreeuwde. Soms werd er van alle kanten zoveel herrie op haar afgevuurd – kettingzagen, jankende gitaren, autowrakken die kermden in een staalpers – dat ze haar handen op haar oren moest drukken. Niemand om haar heen in de klas begreep waarom ze dat deed.

Vanaf nu wordt alles anders, zei haar moeder wanneer ze in een nieuw huis de lege keukenkastjes vulde met nieuwe bekers en kopjes. Maar bij elk voorwerp, geluid of luchtje werd meegetrokken naar kruipruimtes vol herinneringen die ze met niemand deelde, zolderkamers waar niemand haar kon vinden en garages waarvan de schuifdeur nooit snel genoeg openging om op tijd weg te komen. Lange nachten speelden zich af in een ondergrondse bunker waarvan niemand het bestaan kende. Er bestond geen plattegrond van haar hoofd. Alleen zij wist er de weg.

Bestel hier jouw exemplaar:

Dat beloof ik

De twaalfjarige M. groeit op in twee werelden. Thuis is er chaos en geweld, op school past ze zich geruisloos aan. Haar ouders zijn continu op de vlucht – voor de buitenwereld, elkaar, hun eigen demonen – en sleuren M. mee, van dorp naar dorp, van school naar school. Ze zoekt haar heil in de natuur en bij andere buitenstaanders – de bewoners van een vakantiepark, de reizigers in een woonwagenkamp, een groep kunstenaars in het bos. Maar nergens krijgt ze de kans om wortel te schieten, of, belangrijker nog: om met iemand een gedeeld verleden op te bouwen. Voor ... lees meer iedereen is ze slechts een voorbijganger. En als er niemand getuige is van je leven, besta je dan wel? Dat beloof ik is het verhaal van een meisje dat alles in haar jonge leven moet bevechten om overeind te blijven. En uiteindelijk voor een onmogelijke keuze komt te staan.

€ 24,99

Wist je dat Roxane van Iperen eerder al het non-fictieboek Eigen welzijn eerst schreef? Ontdek het hier:

Eigen welzijn eerst

Nederland heeft lang een zelfbeeld van openheid en tolerantie gehad. Dat beeld kwam voort uit het naoorlogse optimisme van de middenklasse, die geloofde in kansengelijkheid, ongeacht afkomst of achternaam, en het belang van goede publieke voorzieningen. Zo zou elke nieuwe generatie het beter krijgen dan de vorige.

Het geloof in vooruitgang is de afgelopen jaren afgebrokkeld en heeft onder invloed van de politiek plaatsgemaakt voor een sterke hang naar zelfbehoud, met extreme sentimenten tot gevolg. In Eigen welzijn eerst laat Roxane van Iperen op prikkelende wijze zien hoe dit heeft kunnen gebeuren, en spreekt ze de hoop uit dat ... lees meer de middenklasse opnieuw de vooruitgangsgedachte omarmt.

€ 18,99